tot De Verwondering. Een poëtica van de Vlaamse roman (1969). Het behandelde een probleemstelling die op dat moment sterk in de aandacht stond van de literatuurtheoretici en die nu, ingebouwd in de totale poetica van de roman, een blijvend kenmerkend element van de romankunst vormt. In dat opzicht heeft van Vlierden pionierswerk verricht voor de (geschiedschrijving van de) Vlaamse letterkunde.
Wat valt nog meer weg, plotseling, ineens? Zijn enorme activiteit achter de schermen, op organisatorisch, op cultureel, op financieel gebied. Vlaanderen zal daar het effect al van bemerkt hebben.
Zijn activiteit vóór de schermen - ik bedoel als docent-hoogleraar - kunnen zijn studenten het best beoordelen. Men krijgt wel de indruk dat uit die activiteiten verschillende jongere geleerden zijn voortgekomen die zijn werk kunnen en zullen voortzetten.
De opsomming zou nog kunnen doorgaan. Ik ga niet door met opsommen, maar kom tot het - voor ons! - belangrijkste: Bernard Frans van Vlierden als lid van het Guido-Gezellegenootschap. Hij was als zodanig een man van onmeetbare betekenis. Hij wás er, als levende, vitale, beminnelijke persoonlijkheid. Daardoor - kan men wel zeggen - de ziel van het Genootschap. Ook al omdat deze beminnelijkheid gepaard ging met kennis van zaken en de moed van zijn mening te getuigen. Hij trad niet zelden op als ‘most loyal opposition’. Hij kon best - we hebben het nog meebeleefd in de vergadering van de Raad van Beheer van 18 oktober 1980, zo kort voor hij overleed - zeer pertinent zijn mening te kennen geven, maar hij deed ook dát niet zonder het charisma dat zijn hele wezen kenmerkte. Hij wenste voor alles de zaken in het rechte spoor te houden. En al dirigerend heeft hij heel wat keren ingegrepen in vergaderingen en besprekingen. Met recht. Zijn stem had onmiskenbaar gezag: hij kende de zaken, hij kende de achtergronden, hij kende beweegredenen. En voor wat die kennis betreft, was hij onkreukbaar: niet marchanderen om enigerlei complicatie te vermijden.
Voor dit aandeel in de activiteiten van het Guido-Gezellegenootschap zal men hem, zolang het genootschap bestaat - en ook daarna - dankbaar en in hoge mate erkentelijk moeten zijn.
Nog één - en dan een wel zéér persoonlijk - aspect van zijn leven, wat hem misschien als mens het meest onvergetelijk maakt voor wie hem gekend hebben: hij heeft zijn leven goed geleefd. Hij wist dat hij leefde om te leven, niet om dood te gaan. Van het leven dat hij leefde, heeft hij geprofiteerd op alle manieren die denkbaar waren. Een boek was hem dierbaar, maar een glas Bourgogne of cognac niet minder. Geen bonvivant, wel een le-