Gezellekroniek. Jaargang 12
(1977)– [tijdschrift] Gezellekroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
Mengelmaren | |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
Opening van het vernieuwde GezellemuseumOp maandag 12 juli 1976 te 18 uur werd, door Mevrouw R. de Backer-Van Ocken, minister van Nederlandse cultuur, het grondig gerestaureerde en inwendig nieuw ingerichte Gezellemuseum officieel, met een stevige ruk aan de voordeurbel, geopend en voor geopend verklaard. De dagorde van dit feestelijk gebeuren omvatte o.m. de gelegenheidsredes door de heren Schepen Traen en Burgemeester M. van Maele; voordracht uit Gezelles dichtwerk door mevrouw Carette-Vrielynck; de toespraak door genoemde Minister, waarop onmiddellijk de ambtelijke ‘opening’ volgde. Aan de talrijke aanwezigen werd ondertussen, onder de bomen, een verfrissing aangeboden, de nieuwe cataloog (gids voor het museum) werd hun ter hand gesteld, een keurige rijkelijk verluchte brochure ‘Met G. Gezelle op wandel in de tuin van het museum’ aan de gegadigden voor een prikje verkocht. Onder de honderden belangstellenden (die zowel de aloude Brugse ‘Gezelletuin’ als het vernieuwde museum kwamen bezichtigen) werden vooral de nakomelingen van Stijn Streuvels opgemerkt. Rondom de aard der vernieuwing ontstond naderhand een hele perspolemiek, waarvan melding in de Gezellekroniek o.i. volstaat. | |||||||||||||||||||||
L.L. de Bo-herdenkingenDoor toedoen van de heemkundige kring ‘De Clocke’ te Beveren-Leie (W-Vl.) werd Gezelles voortrekker, medewerker en vriend, de taalgeleerde L. de Bo waardig en feestelijk herdacht. - We laten hier een beknopt verslag volgen, speciaal voor de Gezellekroniek geschreven door de voorzitter van genoemde heemkundige kring de heer E. Ducatteeuw. Waarvoor onze oprechte dank.
‘Op zondag 27 juni 1976 werd te Beveren-Leie een De Bo-herdenking gehouden, dit naar aanleiding van de honderdvijftigste verjaring van de geboorte van deze Beverse priester, taalgeleerde, dichter en botanicus. Deze herdenking werd gepland en georganiseerd door de plaatselijke heemkundige kring “De Clocke”, met medewerking van het gemeentebestuur en de Beverse Davidsfondsafdeling. Te 9 uur werd een plechtige herdenkingsmis gecelebreerd, opgeluisterd door het Bevers gemengd Sint-Gregoriuskoor. De kanselrede werd gehouden door E.H. Elias Dupon, pastoor van de Harelbeekse Sint-Ritaparochie. Daarna werd door burgemeester Frans Christiaens het nieuwe De Bo-gedenkteken onthuld, dat opgericht werd op het voorplein van de nieuwe Beverse parochiekerk. Het kernstuk van dit monument - een bronzen plaat waarop de kop van De Bo in basreliëf uitgewerkt is - werd vervaardigd door beeldhouwer Maurits Witdouck uit Lovendegem. Te 11 uur vond in de Gemeentezaal een academische zitting plaats, waarop het woord gevoerd werd door Valère Arickx, directeur van BRT-West-Vlaanderen, door letterkundige André Demedts en door volksvertegenwoordiger Marcel Coucke, als afgevaardigde van de minister van Nederlandse Cultuur. In dezelfde Gemeentezaal liep van vrijdag 25 tot maandag 28 juni, een tentoonstelling met als thema: “Leonard-Lodewijk De Bo in het kader van zijn geboortedorp”. De plaatselijke ommegangviering lokte een zeer groot aantal bezoekers naar dit merkwaardig kijkstuk. Tegelijkertijd had de Beverse Deken De Bobibliotheek in de parochiezaal een boekenbeurs georga- | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
niseerd, waarin de juist klaargekomen herdruk van De Bo's Westvlaamsch Idioticon zeker de voornaamste blikvanger was. Reeds in 1935 had Beveren gezorgd voor een herdenkingsplaat aan de voorgevel van De Bo's geboortehuis. Thans heeft de taalgeleerde en dichter in zijn geboortedorp het monument gekregen waarop hij zeker ten volle recht heeft.’ (E.D.) Ook Poperinge - de stad waar L. de Bo deken was, zijn leven eindigde en begraven ligt - huldigde op zaterdag 20 november, met een academische zitting, zijn oud-deken en beroemde taalgeleerde. Het was letterkundige A. Demedts die de figuur van L. de Bo ten voeten uit tekende: de kamergeleerde, de man die mede-arbeidde voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, voor het Comité Flamand de France, de dichter en botanicus. Voor gegadigden zij het gememoreerd dat het Westvlaamsch Idioticon aan een herdruk toe is. | |||||||||||||||||||||
Hendrik K.E. van Doorne te Poeke herdachtDe heemkundige kring ‘Het Land van Nevele’, het gemeentebestuur van Poeke en de Vlaamse Toeristenbond-Vlaamse Automobilistenbond richtten, op zondag 5 september 1976 (precies 111 jaar na zijn eerste H. Mis aldaar), een herdenking in van de ‘trouwe Gezelle-discipel’ H.K.E. van Doorne, die vijfenzeventig jaar geleden uit Engeland naar het vaderhuis te Poeke terugkeerde, dit na zesendertig jaar apostolaat in Engeland. Het programma behelsde: te 15 uur: Eucharistieviering, opgeluisterd door het Amabile-koor uit Aalter (waarbij Poeke inmiddels werd versmolten); met homilie door E.H.J. de Mûelenaere; bij de offerande uitreiking van gedachtenissen, waarop Van Doornes eigen gedicht bij zijn eerste mis, nageprent volgend het origineel, in sierlijke neo-gotische letter. Vervolgens, te 16 uur: Onthulling van de twee gedenkplaten, één aan elke zijde van de voordeur ‘des vaderlijken huizes’, rechts (als je uit de voordeur kijkt) de Van Doorne-kop, links het gedicht Poeke van Gezelle. Beeldhouwer is Maurits Witdouck uit Lovendegem, steenhouwer: Bavo Pausenberger uit Zomergem. Beide platen werden geschonken door de VTB-VAB. Het inleidend woord werd gesproken door de voorzitter van bovengenoemde kring de heer Jan Luyssaert, waarna een welkomstgroet door Poekes Burgemeester, de heer Van de Steene. Volgde de hulderede door de heer Jozef van Overstraeten, algemeen voorzitter VTB-VAB: gevuld, geestdriftig, welsprekend. Daarna werden in Van Doornes tuin. ‘de warande met eeuwenoude boomgewelven’ Gezelleliederen i.v.m. Van Doorne uitgevoerd nl. Hoe zoet..., Heil u, moeder, ‘k Hore tuitend’ hoornen, Vaartwel. Mevrouw J. Buysse, de bezielster van deze herdenking, vergastte ons op de voordracht van het gedicht Poeke: ze zei het zacht en uit het hart. Intussen verliep de staande receptie in zonnige en stemmige gezelligheid. Eén woord nog over de opmerkenswaardige homilie: een hoogstaande ge wijde rede was ze, boordevol concrete historische gegevens. Eén woord onthoud ik eruit: Gezelles Excelsior: de marseillaise van de 19-de-eeuwse missionaire jeugd. Vermeldenswaard is nog het verschijnen van nr. 203 uit De Vlaamse toeristische bibliotheek, helemaal gewijd aan Poeke en fraai geïllustreerd, met vanzelfsprekend (bl. 14-15) wetenswaardigheden over de Van Doornes in het algemeen en over Hendrik in het bijzonder. In het driemaandelijks berichtenblad van genoemde heemkundige kring | |||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||
(jrg. 7, afl. 3, sept. 1976) verschenen, naast het verslag van de gebeurtenis, al de feestredes, plus twee bijdragen door J. de Mûelenaere, één (een herneming uit Biekorf) over H. van Doorne en een artikel over Miss Flora Weld, zijn ‘housekeeper’ te Poeke. (Bevragen bij J. Luyssaert, Veldestraat 8, 9841 Merendree). | |||||||||||||||||||||
Eeuwfeest Omer Karel de Laey te HoogledeOp ‘De Gete’ (geboortegehucht van ‘de poëtische alleenloper’ - naar A. van Wildenrodes onovertrefbaar woord) werd, tijdens een academische avondzitting, op zondag 26 september 1976 het eeuwfeest gevierd. In de zitting kwamen aan het woord: de plaatselijke voorzitter van het hulde-comité Schepen W. Pattyn, de voordrachtkunstenaars of toneelspelers Guido Cafmeyer, Rose Calmeyn en Rudolf Neirynck en priester-dichter-criticus-leraar A. van Wildenrode die in een meesterlijk betoog het wezen van O.K. de Laeys dicht en ondicht kenschetste. Tevens eerde Hooglede zijn bijna vergeten denker-dichter door het uitgeven van een langspeelplaat (verzorgd door de werkgroep Malegijs uit Kemmel), waarop vijf dierensprookjes en veertien gedichten, alsook door de publikatie van een gedenkschrift (30 bladzijden), waarin tal van wetenswaardigheden, samengesteld door M. Vermeulen en C. Denewet. Waarom dit gebeuren vermeld in de Gezellekroniek? De Laey had weliswaar teveel van het kritisch vernuft van een Jacob Geel en van een C. Busken Huet en van hun zelfstandigheid-in-het-denken om zomaar met zijn tijdgenoten op te gaan in de verheerlijking van Gezelle, verheerlijking die tussen 1900 en 1910 allerwegen nogal luidruchtige trommels roerde... Maar wat hij aan waarderende woorden omtrent Gezelle uitsprak is des te waardevoller. Ik wijs op één uitspraak: ‘Alleszins, het opgroeien van Gezelle b.v. in Vlaanderen is een verschijnsel dat noch bij onze zuiderburen, noch bij onze noorderburen hadde mogelijk geweest, omdat de ontwikkeling der gedachtenwereld er sedert lang dit stadium van primitieve onverslensdheid [sic!] overloopen heeft’. (November, 1905) (Het Werk, deel V, Brieven, bl. 60). | |||||||||||||||||||||
Guido Gezelle in de VWS-CahiersHet lid van het Guido Gezellegenootschap Raf Seys (‘De Rumberg’, Ringlaan 1, 8280 Koekelare) was zo vriendelijk ons de overzichtelijke lijst te bezorgen van de afleveringen (schriften van de Vereniging der Westvlaamse Schrijvers) die handelen over Gezellianen, over leden van het Gezellegenootschap e.a. dgl. Wel werden ze gaandeweg in de bibliografie alhier opgenomen, doch na tien jaar is een terugblik niet onpassend. Wie in de andere schriften belang stelt wende zich tot genoemd adres.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||
Een afzonderlijk nummer over Gezelle zelf is tot nog toe niet voorhanden. Hierin wordt mettertijd wel voorzien. | |||||||||||||||||||||
Nogmaals Dr. R. van Sint-JanOns - tot onze eigen onvrede - àl te beknopte In memoriam (Gezellekroniek, nr. 7, 1971, bl. 8-9) werd door prof. dr. W. Pee in Taal en Tongval XXIV (1972), 3-4, bl. 162-172 (waarin overigens een paar keren uit de Gezellekroniek wordt geciteerd) uitgebreid en con amore aangevuld. Naast een weelde van biografische gegevens verstrekt W. Pee de bibliografie van dr. René Victor van Sint-Jan (Buizingen, 2.6.1887 - Gent, 26.10.1970). Deze bestrijkt elf eenheden: behalve twee manuscripten (waaronder het bijna-tot-stand-gekomen Gezelle-lexicon, 1816 bladzijden), negen uitgegeven werken. Het voornaamste voor de Gezellestudie is, naast de twee door ons aangeduide boekwerken: De twee dialecten van Guido Gezelle, in De nieuwe Taalgids XXV (1931), bl. 173-182, waarover de auteur al vaak gewaagde in zijn hoofdwerk Het West-Vlaamsch van Guido Gezelle. | |||||||||||||||||||||
Dom Walter Willems O.S.B. overledenOp 30 augustus 1976 overleed in de Sint-Andriesabdij ‘Zevenkerken’ (Brugge) deze wel bekende Gezelle-vertaler. Limburger geboren (Maaseik 17 juni 1894), werd hij Bruggeling omstreeks de eeuwwende, benedictijn in 1912, en priester gewijd in 1920, na vier jaar brancardiersdienst op het front. Van toen af tot 1942 was hij leraar aan of naderhand Rector van de abdijschool. Zijn voorliefde ging naar de Franse dichter Claudel en naar onze Gezelle. Over hem gaf hij drie werken in het licht: Guido Gezelle, héraut de Flandre en Chrétienté; préface de A.D. ACHARD, o.s.b.; Bruxelles, Edition universelle, 1941.Ga naar voetnoot* | |||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||
Guido Gezelle, Bruxelles, Office de publicité, 1944. Collection nationale; 4e série, no 47, 103 blz. Guido Gezelle, poète de Flandre; choix de poèmes et traduction par Walther Willems avec la collaboration de Paule De SMET. Bruxelles, La renaissance du livre, 1972, 183 blz. (Over dit werk een bondige bespreking in deze Gezellekroniek). Zelf dichterlijk begaafd genoeg waagde hij zich ook aan herdichting in het Frans van een keur uit K. van de Woestijne. Hij bracht ook een Franse vertaling van P. van der Meer de Walcherens Alles is Liefde onder de titel Rencontres. Nader bericht over (Paul) Walt(h)er Willems o.s.b. in het decembernummer van Le trait d'union; Zevenkerken, oudleerlingenblad van de abdijschool aldaar, waarin een uitvoerig In memoriam door Dom Michel Coune, Abt. | |||||||||||||||||||||
De Franse dichter Charles Grolleau, bewonderaar van GezelleDeze, ons onbekende Franse dichter, was bij leven ‘directeur littéraire’ bij de ‘Editions Georges Crès et Co’ te Parijs. Geboren te Parijs, 1867, stierf hij, onderweg naar Auxerre 15.6.1940. Na een (innerlijk) bewogen leven, mystiek katholiek dichter geworden, stierf hij ‘oblat de Saint-Benoit’. Dom Bruno Destrée o.s.b. (Keizersberg, Leuven) had hem, zeker vóór de eerste wereldoorlog, met Gezelles dichtwerk in kennis gebracht. Bovengenoemde Sint-Andriesabdij bezit sinds enige tijd een zeldzaam werkje van Grolleau, getiteld Une gloire de Flandre, Guido Gezelle, Prêtre et poète, 1830-1899. Het verscheen, in de reeks Bellum, bij G. Crès tegelijk te Parijs en te Zürich in 1917, enigszins als tegengewicht van Emile Verhaerens, Parmi les cendres, ibidem, 1916. Grolleau's boekje wil op Vlaanderens geestelijk-godsdienstig patrimonium wijzen. In zijn inleiding lezen we: ‘G. Gezelle, gloire de la Flandre, nous livre le secret de la beauté rude et profonde de ce pays, son coeur même et son âme qui ne sauraient mourir’. Ik zei daarnet: een zeldzaam werkje, nog preciezer ware: een zeldzaam exemplaar van een zeldzaam boek. Immers in bedoeld exemplaar bracht Grolleau eigenhandig wijzigingen aan, met het oog op een wederuitgave van Une gloire de Flandre naar aanleiding van Gezelles eeuwfeest, 1930. Voor zover bekend, kwam die nieuwe uitgave niet tot stand. Maar in die herschreven inleiding lezen we de volgende opmerkenswaardige gedachten: ‘Disons qu'à cette fête ne sont/furent pas conviés ceux-là seuls qui entendent le poète dans sa langue, y retrouvant celle de leurs aieux, parée des charmes restitués par un incomparable artiste, à la fois savant et humble. chantre inégalé de la vie agreste et de la vie mystique. C'est qu'en effet nous n'avons pas seulement ici un poète de terroir dont l'oeuvre ne vaut que pour ceux de son coin natal, mais un très grand parmi les grands, une oeuvre qui, même dépouillée de ce qui dit sa race et son milieu, rend le son qui ne trompe jamais d'une âme créée pour tous’ (p. 11). Het boekje werd in 1917 en in 1930 opnieuw, opgedragen aan Dom Bruno Destrée (1867-1919): C'est en pays flamand et des mains d'un poète wallon, d'un poète devenu moine, que je l'ai reçue... (nl. ‘la révélation de Gezelle’)’ (p. 15). | |||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||
Het bestaat uit twee delen: een inleiding (notice), bl. 11-55 en een bloemlezing uit Gezelle (poèmes choisis), bl. 58-118. In de lyrisch geschreven inleiding beschouwt Grolleau Gezelle als de heilige priester en dichtermysticus; ze is doorweven met uitvoerige citaten en hele gedichten. De bloemlezing bestaat uit negentien gedichten, allemaal vertalingen uit het werk van Emile Cammaerts en Charles van der Borren, G. Gezelle, Poèmes choisis, Peeters, Louvain, 1908. Blijkbaar kon Grolleau Gezelle niet lezen in het origineel. Voor een nadere kennismaking met Ch. Grolleau kan men terecht in de encyclopedie Catholicisme, Hier - Aujourd'hui - Demain, Letouzey et Ané, Boulevard Respail, Paris, (1962), tome V, col. 309, s.v. Grolleau. Deze vriend van Barres, Baumann, Péguy, Bloy, Bremond, Marie Noël, Serge Barrault gaf zelf vier bundels gedichten uit, waarvan één (Sur la route, 1913) in benedictijner-vrede baadt. Hij lijkt wel zielsverwant aan Gezelle. Zijn werkje over Gezelle evenwel wordt in genoemde encyclopedie niet vermeld. | |||||||||||||||||||||
Dom Bruno Destrée o.s.b., Kardinaal D. Mercier en Gezelle op één rijtje...Dom Bruno Destrée was de jongere broer van de befaamde Belgisch-Waalse politicus Jules Destrée. Hij behoorde tot de eerste voorvechters van de ‘Jeune-Belgique’-groep en werd benedictijnermonnik, zoals gezegd te Keizersberg, Leuven, ‘waar hij hoofdzakelijk opging in de studie en de beoefening der mystiek’ (Lectuurrepertorium, I, 1952, bl. 698). Vermoedelijk heeft Grolleau hem dààr ontmoet. Hij moet waarschijnlijk met Gezelle gedweept hebben, want naast zijn (in het Nederlands vertaalde) bekendste werk Au milieu du chemin de notre vie, schreef hij nog L'âme du nord (Bruxelles, 1911), waarin hij drie figuren bespreekt: Ruskin, Gezelle en Jörgensen. Zijn studie over Gezelle (p. 29-48), waarin opnieuw veel vertaalwerk van Cammaerts en Van der Borren, mocht van naderbij bestudeerd worden in het raam van dit werk en van zijn andere geschriften. Voor zijn boek Au milieu... schreef Kardinaal D. Mercier een wijdlopige inleidende brief die ons, bl. X, verrast door het volgende: ‘Un cimetière, un enterrement d'enfant dans un village, n'ont-ils pas suggéré à Guido Gezelle des stances exquises, et son recueil “De Ring van het Kerkelijk Jaar”, publié récemment par M. l'abbé Walgrave, n'est-il pas une nouvelle preuve de la poésie de nos fêtes et de nos cérémonies liturgiques?’ Deze brief moet van omstreeks 1908-09 zijn. De eerste uitgave van De Ring... viel in 1908 (Jubileum-uitgave V.W., XV, bl. 267-268). Mercier, aartsbisschop sinds 1906 en kardinaal sinds 1907, spreekt van ‘récemment’ (= onlangs) i.v.m. Walgraves (toen nog leraar) bundeling van Gezelles Rond-den-Heerd-artikelen. Beslist opmerkenswaard: Mercier las bijgevolg wèl onze literatuur in het origineel. Zulke vaststellingen mochten ons onze meningen betreffende de Franssprekenden in België t.o.v. onze fraaie letteren (inzonderheid Gezelle) mogelijk doen herzien. Het hele vraagstuk is een studie apart overwaard. Een onontgonnen terrein m.i. vol verborgen verrassingen.Ga naar voetnoot* | |||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||
Literaire wandeling door BruggeOp zondag 7 maart 1976 om 22 uur vond, op de BRT, Nederlandse uitzendingen, de zevende aflevering plaats van een reeks van literaire wandelingen. Het was de laatste en wellicht een van de beste. Naast Jan Moritoen, Anthonis de Roovere e.a. kwam, in het laatste kwartier, Gezelle aan de beurt. A. Demedts leidde in en ‘zegde’ één gedicht, m.n. Terug, dat volgens de controverse evengoed door 't Walleke te Wingene als door het geboortehuis in de Rolweg te Brugge kan geïnspireerd zijn. | |||||||||||||||||||||
Elseviers Magazine opperde een ideetje...In zijn nummer van 21 februari 1976 schreef, onder de rubriek Cultuur, Elseviers Magazine, bl. 77 de volgende overwegenswaardige suggestie: ‘Het boek [m.n. het Verzameld Werk van P. Verlaine] heeft mij op een ideetje gebracht. Zou er niet eens een lijvige bundel te maken zijn met Nederlands werk, onder de titel “Wat niet in de verzamelde werken mocht”? De polemieken van Guido Gezelle, die hem een proces wegens eerroof opleverden; de erotica van Geerten Gossaert en E. du Perron en wie weet wat er nog méér zevenmaal verzegeld in allerlei kasten ligt. Zo'n bundel zou niet zomaar een grapje zijn. De uitschieters, vergissingen en gekke buien van een schrijver horen óók bij hem!’ Vinder van deze gedachte is Wim Zaal. | |||||||||||||||||||||
David, Becanus, Gezelle, Walgrave, BiekorfIn Gezellekroniek, nr. 8, 1973, bl. 225-226, konden we, dank zij een mededeling door R. de Bevere, de oorspronkelijke Latijnse tekst van Gezelles gedicht David (L.E.R. zie Jub. deel V, bl. 46 en 203) aan het licht brengen. Velen dachten de eersten te zijn. De eerste evenwel, de echte eerste, was - nog eens - de onvermoeibare Gezellevorser A. Walgrave! In Biekorf, jrg. 24, (1913), bl. 11-15 publiceerde hij een bijdrage getiteld Twee West-Vlaamsche Dichters, waarin hij auteur en oorspronkelijke Latijnse tekst van Gezelles David-gedicht meedeelde; hij citeert de tekst (bl. 14) uit hetzelfde werk dat R. de Bevere ons aanwees en dat wij beschreven (bl. 226), nl. de uitgave van 1822. De twee dichters waarvan sprake waren de twee Westvlaamse Jezuïeten, m.n. Sideroen de Ho(o)ssche (Merkem, 1596 - Tongeren, 1653) en Willem van der Beecke of Verbeecke (Ieper, 1608 - Leuven, 1683). Ze droegen de verlatijnste namen: Sidronius Hosschius en Guillielmus Becanus! De biografische inlichtingen ontleende Walgrave aan de inleidende notities uit genoemde uitgave Elegiarum libri sex... | |||||||||||||||||||||
Gezelle en de U.S.A.Pater Karel Denys (Scheutist), pastoor van Our Lady of Sorrows Church (2965 Meldrum, DETROIT, Michigan 48207), zoon van Achiel en broer van Willem (auteur van Peegie, redacteur van 't Manneke uit de Mane) wou gaarne méér vernemen over Gezelles belangstelling voor Amerika (brief aan mij, d.d. 6 augustus 1975). Hijzelf onderzocht of de datum van het gelegenheidsgedicht Gebroeders, verre in 't westen weg (Gelegen- | |||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||
heidspoëzie, bl. 601-603) (voetnoot, bl. 601) ja of niet klopt. Hij bevond de datum juist, maar stelde vast dat Gezelle zijn gedicht schreef niet bij de stichting van de parochie (1884), maar voor de viering van haar tienjarig bestaan (1894), bij welke gelegenheid immers een ‘liefdadigheidskermis’ volgens het vertrouwde recept ten voordele van de parochie werd gehouden op 13.8.94; aangekondigd - ontdekte K. Denys - in The Michigan Catholic van 9.8.94: ‘A picnic will be held next Monday afternoon and evening at Germania Hall for the benefit of this church [nl. Our Lady of Sorrows]. Good music will be furnished and the ladies will provide excellent refreshments’. K. Denys was zó gelukkig met die vondst dat hij Gezelles gedicht opnieuw drukte in de Gazette van Detroit, 31 juli 1975, onder schuilnaam Tyl. Hij vroeg meteen om méér inlichtingen nopens mogelijke andere gedichten door Vlaamse dichters aan de Vlamingen in Amerika opgedragen. Behalve pastoor aldaar is K. Denys nog mederedacteur van de steeds dagelijks verschijnende Gazette van Detroit en verricht heel wat voor de bekendmaking van en de liefde voor de Nederlandse taal en cultuur bij de afstammelingen van Vlamingen en Nederlanders in ‘dat verre westen’. Ook Gezelle paarde priesterschap aan cultuurwerk en ‘gazetteschrijverij’... Wie hulp bieden kan, wende zich rechtstreeks tot bovengenoemd adres. | |||||||||||||||||||||
Huldeverzen aan Gezelle in 't vroede, in 't zotte...Indien warme genegenheid en bewondering bij het ‘amoureuze’ behoort, dan ook dit laatste. En bovendien van zeer vroeg, van 1874 nl., méér als honderd jaar geleden. - In D. Minnaerts Gazette van Thielt verscheen op 9 mei 1874 een blakend eregedicht aan het adres van Gezelle, ondertekend K.V.D.P. Niemand kan tot hier toe met zekerheid de auteur aanduiden. R. van Landschoot, die eerlang in de Gezellekroniek een uitvoerig artikel zal publiceren omtrent de Gilde van Sinte Luitgaarde, beloofde het gedicht aldaar helemaal aan de bekendheid prijs te geven. Momenteel vergenoegen wij ons met een fragment dat hij al verschijnen liet in een studie omtrent het Davidsfonds te Tielt van 1875 tot 1880 (waarin Gezelle herhaaldelijk te voorschijn komt) (De Roede van Tielt, jrg. 6, nr. 3, september 1975). Het fragment (t.a.p., bl. 40) luidt als volgt: O groote dichter van ons land,
die spreekt uw eigen tale
...
Dit is de taal van vader,
van allen Vlaming die bestond:
Niets gaat ons herte nader,
zij doet in ons herleven
het Vlaemsche en katholieke bloed:
wij zullen Vlaming sneven!
In een voetnoot spreekt R. van Landschoot zijn vermoeden uit betreffende de poëet K.V.D.P. als mogelijk Karel van de Putte. Bedoelt hij hiermede ‘de Vlaamse' kop’ uit H. Verriest zijn Twintig Vlaamsche Koppen, deel II, bl. 47-57, over wie Verriest geen enkele biografische aanduiding verstrekt en over wie - ofschoon een interessant persoonlijk dichter(tje) - de beslagenste West-Vlaanderen-kenners in het duister tasten? Voor inlichtingen aanbevolen. Dank. | |||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||
Dit zou dan ‘in het amoureuze’ zijn. Een vers ‘in het vroede’ uit Alleenspraak, Chr. de Graaff, De Gemeenschap, Utrecht, 1931, bl. 38, getiteld Guido Gezelle. De vogels van Vlaandren missen hem,
die talmend bij hen stond,
en Vlaandrens kinderen derven zijn stem,
het monk'len van zijn mond;
maar 't weze een troost voor mij en u:
Eén, die hem nooit en nergens miste,
heeft hem voor goed verkregen nu.
Laus tibi in aeternitate Jesu Christe.
Overeenkomstig de bijzondere aanleg van het mensdom (denk aan Erasmus) zijn de verzen ‘in 't zotte’ (zotbollig - oubollig) het talrijkst. Gezelles naam en dichtvormen werken, ook voor prettige pastiches inspirerend na. ‘Een bevestiging van zijn eeuwigheidswaarde?’ vraagt N. Bakker - die ons het tweede vers toezond - zich af in haar begeleidende brief van 8.9.76. Het eerste heet Nols' Klaaglied Ik maakte een loket alleen
Voor Vlamen, en ik vind er geen
Die zich niet gaat verzetten.
Zij wijzen naar de wetten.
De Staatsraad zit mij achterna
Al waar ik ga of sta
Of ooit mijn ogen sla.
Stijf been als ik 'n heeft er geen, geen een,
Die Waal Michel niet wennen kan,
Die spartelt en niet zwemmen kan,
Die Vlamingen niet temmen kan,
Dat kwaad gebroed,
Ach leer mij, Commissaar, hoe 'k loketteren moet.Ga naar voetnoot*
(w.g. lp, in het dagblad De nieuwe Gids, van 25.5.76, bl. 6)
Het tweede is De fietsprovincie door G. Dorresteyn geschreven in de N.R.C. - H. (Nieuwe Rotterdamse Courant - Handelsblad) van 7.9.1976. Van Gezelle is er niet veel sprake. En dat is misschien precies het amusante. Schrijft dr. N. Bakker mij: ‘Fongers is een rijwielmerk èn Gazelle is er een!’. Nu komt de aap uit de mouw: er staat Gezelle! Werd die | |||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||
‘drukfout’ door Dorresteyn bedoeld, dan is het een grap; werd ze niet bedoeld dan is het grappig. De naam Gezelle werkt al door in het irrationele en onbewuste! Wat jij, Sigmund? De wind zit voor de Gezellestudie, in deze lage landen, wel bijzonder goed: het zetduiveltje himself is al bezeten met een Gezelle-trauma! Lees bijgaand stuk en laat weg wat niet past! Reizigers uit Drente melden
conflicten in het Fietsbestuur.
De toestand der dames- en herenfietsen
moest daartoe leiden op den duur.
Waarnemers zijn nu van mening
dat er een rijwielopstand dreigt.
van B. en W. van Rolde zegt men
dat het een ramlend spatbord krijgt.
Het rijwiel in de provincie Drente,
voornamelijk privébezit,
is sterk verwaarloosd. Er zijn fietsen
waar niet eens een bel op zit.
‘Er zijn’, zo zei ons de heer Fiegen,
voorzitter van het rijwielverbond,
‘veel achterlichten die niet branden,
de zadels zijn vaak ongezond’.
Er zijn de wildste speculaties
rond trapper, voorvork, frame en spie.
De fietsenmakers zellef staken,
één uur lang, uit sympathie.
De heren Fongers en GezelleGa naar voetnoot*
zijn in vergadering bijeen.
Men zocht contact met de heer Pelle,
Maar die was al te ver heen.
Alle ogen van de wereld
zijn op Drente nu gericht.
De stemming op de beurs in Londen
daalde ook vandaag weer licht.
Staatshoofden van vele landen
zijn met Drentes lot begaan.
In een rede zei mevrouw Gandhi:
‘De Duitse fiets moet blijven bestaan!’
Niettegenstaande de verwarring
bloeit op Drentes hei weer brem.
Dit waren de laatste berichten
uit het land der terugtraprem.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||
‘Gezelle’ wint persprijs West-Vlaanderen...Bij wijze van spreken natuurlijk. Feitelijk winnaar is Ad. J. Odijk c.s. Aldus schrijft De Journalist, 15 november 1976, bl. 40-41: Ad. J. Odijk, chef van de kunstredactie van de Volkskrant, heeft samen met Wina Born van het maandblad Avenue en Charles Bertin van het Belgische dagblad Le Soir, de jaarlijkse persprijs van West-Vlaanderen gewonnen. Odijk kreeg de prijs, die in totaal vijf mille bedraagt, voor zijn reportage over leven en werken van Guido Gezelle. De werkstukken van de drie journalisten werden bekroond op basis van originaliteit, inhoud, letterkundige waarde, documentair aspect, toeristische werfkracht en algemeen journalistiek gehalte’. Deze reportage staat te lezen in de Volkskrant van 17 juli 1976. Aanbevolen. | |||||||||||||||||||||
Weerberichten en Gezelles weergedichtenOp maandag 3 mei 1976 deelde weerman Armand Pien op T.V. Brussel-Nederlands tijdens het weerbericht mee, dat april 1976 de droogste april-maand was van de eeuw (10 l per m2), maar in droogte geklopt werd door april 1893, de droogste sinds 1837 (0,5 l per m2). - Toevallig (?) dichtte Gezelle, op 30.4.93 De wolkenweg bedijgt (Tijdkrans, eerste gedicht van Dondermaand), dat kennelijk door de weersomstandigheden kan ingegeven zijn. Brak de droogte met een dondervlaag? ‘Gaat 't regenen eindelijk...?’ - Zulk samentreffen heeft vanzelfsprekend voor de literatuur weinig of geen waarde. Interessant is het wel vast te stellen hoe Gezelle niet-seizoen-gebonden was (veel zomergedichten kwamen 's winters tot stand of tot voltooiing), maar dan is enige weer- en windgebondenheid al evenzeer opmerkenswaard. Misschien gaat er ooit een weer- en letterkundig peurder - pienter gelijk Pien - zich achter een net zetten om eens alle dicht- en weercoïncidenties uit Gezelles natuurgedichten op te vissen. (Hij neme er ook met één moeite Streuvels bij!). Een prettige bloemlezing kan het wel worden. Overmorgen dan. Zover drijven we het intussen met Gezelle nog niet. Ofschoon ‘Een climatologisch onderzoek’ aardig klinken zou. | |||||||||||||||||||||
Ongeboekt, onbekend vers van G. Gezelle† Ter zaliger gedachtenisse van den eerweerden heer HUBERTUS-AMANDUS COENE Geboren te Gheluwe op St.-Hubertusdag 1814 Getreden in 't Seminarie, 1e October 1838 Priester gewijd te Brugge, 21 Meie 1842 Onderpastor te Moerbeke, 31 Januarij 1843 op S. Michiels te Rousselare 12 September 1851 Pastor te Ingoyghem, 15 Januarij 1868 aldaar godvruchtiglijk overleden, den 15 van H. Hertemaand 1895 | |||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||
De goede man is ook voorbij,
en weêr naar God gevaren,
dien alle menschen, wie dat 't zij,
beminde vrienden waren.
Hij hielp God huizen uit den grond,
en schoone kerken stichten;
hij hielp, alwaar hij menschen vond,
die menschen goed verrichten.
't Zij groot of kleen, hij zocht het al
te helpen, ontevreden,
zoo lang hij wist in 't ongeval
Gods arme kranke leden.
Al zat hij langen tijd alhier
onganbaar, allen weten
hoe dat hij zonder zielenvier,
noch traag en bleef gezeten.
Zij weten 't best van al nu, zij,
die eens zijn schapen waren;
die schouwen, droefgezind, waar hij
is stervend heengevaren,
en weenend vragen: ‘Dat, o Heer,
ons nog zulk een, herboren,
zoo hij geweest is, wederkeer,
als herder uitverkoren!’
G.G.
Avelghem. Drukk. Schipman-Huyghe.
Gezelle heeft de overledene gekend toen hij te Roeselare leraar was (het kleinseminarie ligt op de Sint-Michielsparochie). Pastoor H. Coene was de onmiddellijke voorzaat van Hugo Verriest te Ingooigem. Wellicht heeft deze laatste Gezelle om een bidprentje gevraagd. - In vs. 14 wordt vanzelfsprekend ongangbaar bedoeld, met de betekenis verlamd (niet kunnende gaan, lopen). | |||||||||||||||||||||
Ter vergelijkingCherry-blossomsHoe lustig, in den lochting, is 't
de vruchten te zien groeien!
Hoe weeldig zie 'k daar langs den muur,
de kriekeboomen bloeien!
Bebot staan en bepeperbold
de trage pere-tronken,
daar in 't gebloei der kriekelaars
de bie'n al neerstig ronken.
Ineengewonden, winterschuw,
en nog maar half ontloken,
de bladeren zitten in 't gedrom
der blommen weggedoken.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||
En als de wind door 't wit gewelf
der kruinen komt gevaren,
het stuift en 't regent bloeisels van
de blijde kriekelaren.
De grond is ‘lijk met sneeuw bedekt:
geen sneeuw uit wintertijden,
maar wit-gewiekte blommenpracht
die 't herte komt verblijden.
Het stoort alom: de kriekeblom
verspreidt haar zoete geuren.
God zij gedankt, geen ether-stankGa naar eind1
en kan ik hier bespeuren.
Ingelmunster, 22/4/'97
In: De nieuwe Tijd, eerste jaar, 1896-97, nr. 26, 29 april 1897, bl. 204. Jules De Meester, Rousselaere | |||||||||||||||||||||
Cherry-blossomsHoe lustig in den lochting is 't
de vruchten zien te groeien:
hoe weeldig staan, omtrent den muur,
de kriekelaars te bloeien!
Bebot staan ze en bepeperbold
de trage peretronken,
terwijl de witte kriekelaars
de bie'n alreê beronken.
Ineengewonden, winterschuw,
en half nog maar ontloken,
zoo zitten in de bladeren
de blommen weggedoken.
Wanneer de wind door 't wit gewelf
der kruinen komt gevaren,
het stuift en 't regent bloeien, van
de blijde kriekelaren.
De grond is al met sneeuw bedekt,
geen wintersneeuwsche vlagen,
maar uitgewiekte blommekens
die deugd in 't herte dragen.
Het stoort alom, de blommenpracht
verspreidt de zoetste geuren,
gedankt zij God, den ether-stank
en kan ik hier bespeuren.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||
Heer Lauwers dichtte 't dichtjen, en
ik heb het nagekeken,
en 'k heb, alhier aldaar, entwat
veranderd in de reken.
Brugge, 4/5/'97 Guido Gezelle In: De nieuwe Tijd, eerste jaar, 1896-97, nr. 28, 13 mei 1897, bl. 220. Jules De Meester, Rousselaere
Gezelle die Lauwers’ vertaling van Hiawadha herwerkte, zichtbaar, aan het werk. Ofschoon twintig jaar later, zijn de ingrepen gelijkaardig. |
|