Anton van Wilderode / Guido Gezelle, Homilie bij de Gezelleherdenking te Kortrijk op 8 oktober 1972
Guido Gezelle, die in september 1872 onderpastoor werd op deze Onze-Lieve-Vrouwe-parochie, kwam als een vermoeid, gehavend en geschonden man uit Brugge. Financiële en huishoudelijke moeilijkheden, klein-politieke schandaaltjes en vooral menselijke ontreddering hadden de maat doen overlopen. Hij is dan 42 jaar oud en hij begint de tweede levenshelft in onvree en zielsverdriet.
Kortrijk was zijn derde stad. Twee andere steden hadden hem aanvankelijk vreugde geschonken, maar daarna veel ontgoocheling gebracht. Roeselare was de plaats van zijn overgetelijke leraars-jaren, maar ook van een voortijdige, opgelegde scheiding; zijn geboortestad Brugge had de gelukkige herinnering aan zijn jeugd doen vervagen. Kortrijk wordt de stad van de langzame genezing, van het ‘tinten’ en ‘toetasten’ der wonden. Hier zal hij uit de beklemming loskomen en gelukkig zijn, - meer dan een kwarteeuw lang. Hier zal hij waardering en vriendschap vinden. Hier wordt hij de grootste en oorspronkelijkste dichter van ons taalgebied.
Maar - zo kan men zich afvragen - is dit alles genoeg om het toch wel bevreemdende feit te verklaren dat iemand na honderd jaar herdacht én gevierd wordt door mensen die hem niet gekend hebben? In een tijd die ons, door de veelheid van namen en gebeurtenissen die op ons aanstormen, juist zo snel en zo grondig leert vergeten! Want een auteur, hoe belangrijk ook, zinkt na zijn dood vrij spoedig weg uit het geheugen: hij wordt bijgezet in het praalgraf van bloemlezingen, literatuurgeschiedenis en complete edities. Hij blijft alleen nog een vertrouwde (soms!) voor zijn vakgenoten.
Dat Gezelle nooit ècht gestorven is, kan wellicht enigszins verklaard worden door de vaststelling dat hij behoort tot de zeer enkele schrijvers wier betekenis niet tot, of door, de literatuur wordt beperkt; die blijvend gepromoveerd werden tot de genegenheid van hun volk. Omdat zij tijdens hun leven niet alleen door hun werk, maar evenzeer door hun hele persoonlijkheid appelleerden aan nog àndere waarden dan de louter-esthetische. Dus