Gezellekroniek. Jaargang 9
(1974)– [tijdschrift] Gezellekroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W.F. Jonckheere / Gezelle en zijn herdichting van ‘The Song of Hiawatha’Als Gezelle in deze eeuw zou geleefd hebben, zou hij voor zijn Hiawatha ongetwijfeld de Nijhoff-prijs voor vertaalkunst gekregen hebben. Toch betwijfel ik of hij in dit tijdperk van A.B.N. en taalpurisme zo'n kernachtige en levende vertaling had gemaakt.
Het verbaast ons eigenlijk niet dat Gezelle, wiens bewondering en liefde voor de Engelse cultuur bekend is, zich ook aan een Hiawatha-vertaling gewaagd heeft. Hij behoorde trouwens tot de eersten die in Europa fragmenten van dit epos vertaalden: in de Dichtoefeningen (1858) vindt men al een proeve, Mondamin betiteld - eigenlijk de vijfde zang van het epos -, later voor de finale uitgave van het ganse werk grondig herzienGa naar voetnoot1. Hoe geweldig populair Longfellows werk in Europa was in de vorige eeuw, kan men zich nu nog nauwelijks indenken. Tussen 1856 en 1912 verschenen vertalingen van The song of Hiawatha en andere werken tot in de verste uithoeken van het Europese continent: van Zweden tot in Italië, van Rusland tot in Portugal. Merkwaardig hoe het tij toch keerde, want tegenwoordig wordt Longfellow in Europa gewoon tussen de betere 19de eeuwse Amerikaanse dichters geklasseerd, zonder dat men hem nog zo ophemelt als vroeger.
Het moet echter meer dan zijn anglofiele neiging geweest zijn die Gezelle ertoe aanzette dit grote vertaalwerk aan te pakken. Dat Longfellow geweldig in de mode was, mag men m.i. ook niet als de belangrijkste drijfveer zien. Me dunkt, dat men het antwoord eerder moet zoeken in de romantische aard van de dichter, in het verlangen van de romanticus naar een oerwereld, naar een natuurvolk met levende mythes, met toverkracht en oervermogens; naar een vreemde exotische omgeving, een gemeenschap die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog niet is aangetast door ‘beschaving’. Het herscheppen - en dit dus in het eigen dialectaal gekleurde idioom - van deze vreemde wereld, moet zekere verlangens, geboren uit Gezelles romantische evasienood, bevredigd hebben. Tegelijkertijd verlustigt hij zich vanzelfsprekend ook in de natuurevocaties. De Hiawatha is ten slotte een mythologisch natuurproces: de held Hiawatha wordt geboren uit een lelieachtige vrouw, Winonah - zelf dochter van een uit de maan gevallen wezen -, en heeft als vader Mudjikiewis, de westewind. Wonderlijker kan het haast niet. Daarbenevens moet dit epos voor Gezelle nog de bijzondere attractie gehad hebben van de held zelf, Hiawatha, die men als een Christus-figuur kan interpreteren, al mag die parallellie niet overdreven worden. Bijbelse overeenkomsten vindt men bijvoorbeeld al in de eerste zang waar men onwillekeurig aan God denkt als er gepraat wordt van ‘Gitchi Manito, almachtig hij de schepper aller volken’. Ietwat later zegt deze ‘'k Zal U mijn Verkonder zenden / een Verlosser van de volkeren, / die u leeren zal en leiden, / werkzaam zijn en lijden naast U’, waarin de prefiguratie van Christus wel opvallend is. Van Hiawatha's moeder wordt gezegd (3de zang) dat ze ‘wierd een meiske lijk een lelie, / lang van lijve en teer van lichaam, / al zoo schoone als 't manelichten, / schooner als een sterre die pinkelt’, duidelijk overeenstemmend met de traditionele voorstelling van de maagd Maria. Een van Hiawatha's vroegste activiteiten is vasten en bidden ‘om 't geen de volke goed was, / om de voorspoed van de volkeren’ (5de zang). Hiawatha's herhaalde pogingen om gerechtigheid in de gemeenschap te laten heersen en ten slotte zijn ‘hemelvaart’ in zang 22, zijn nog andere parallellen met Christus. Hij is beslist een soort Messias onder de zijnen die als de goede leider optreedt, die voor rechtvaardigheid instaat en het boze tracht uit te roeien.
We hebben voorheen al gezegd dat Gezelle eerder een herschepping dan een gewone vertaling van dit Amerikaanse epos maakte. Voor Longfellows tekst met zijn preciese formulering, zijn poëtische zegging, voor het zuiver gevoel voor ritme en metrum kan men slechts grote bewondering koesteren. Bij het lezen van Gezelles tekst echter wordt men getroffen door meer bijzondere kwaliteiten: een grotere mate van suggestiviteit, de rijke sprankeling van het dialectaal idioom, de meer bij-de-aardse zegging, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de afstand tot de primitieve gemeenschap die beschreven wordt, vermindert. Gezelle beschikt over een meer gevarieerde, rijker geschakeerde taal, die tegelijkertijd doorgaans veel klankrijker is. Dit dialectaal gekleurd idioom benadert de taal van het volk meer dan Longfellows gecultiveerde, zuivere taal. Gezelle drukt ons in zijn voorwoord tot het epos dan ook op het hart, dat we dit werk moeten lezen ‘in den toon, waarin hij gemaakt is, dat is te zeggen, met de oude Vlaamsche, Friso-Vlaamsche uitsprake...’ Het verrijkende dialectale element vergroot meteen ook het gevoel dat we met een welbepaalde groep, een stam te doen hebben, namelijk die der Odjiways.
De grote verdienste van Gezelles herschepping is, dat hij door zijn taalvermogen erin slaagde om Hiawatha's Amerikaanse wereld te vervlaamsen, te transponeren, maar zonder dat deze transpositie ons onnatuurlijk of vreemd aandoet. Het is niets minder dan een krachttoer om echt Indiaanse beeldentaal in echt Vlaams idioom om te zetten. En nergens krijgt men het gevoel dat men met een vertaling te doen heeft. Dat is dan ook een goed bewijs dat Gezelle in zijn opzet geslaagd is, dat hij herschapen heeft. In heel wat opzichten (suggestiviteit in de woordkeuze, klankrijkdom, directheid en pregnantie van taalgebruik) overtreft de herschepping zelfs het originele werk. Laten we dit aan de hand van een aantal voorbeelden bewijzen. Het eerste fragment is afkomstig uit de 2de zangGa naar voetnoot2:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zo'n korte passage kan men al heel wat verzen aanstippen waar herschepping origineel overtreft. Verzen 3 en 4 bijvoorbeeld, met die geur van wierook die ‘opwaarts asemde’ - een schitterende vondst - treffen veel meer dan ‘filled the air with odors’. Gezelle animeert de natuur, verleent haar een extra dimensie, iets mystieks zelfs door die wierook. Ook veel treffender en zoeter dan ‘sang and shouted’ klinkt ‘zingezangden’: de Engelse woordkeus is veel tammer, onpersoonlijker, terwijl Gezelles woord een stukje ‘poésie pure’ op zichzelf is. ‘The fog lay on the river’ van vers 12 haalt het ook niet van ‘de smoor die van den meersch ging’, waarin de twee dialectale woorden ‘smoor’ en ‘meersch’ al een bijzonder cachet geven aan die regel. Overigens gebruikt Gezelle het woord ‘ging’ tegenover Longfellows ‘lay’: dit statische ‘liggen’ past niet bij het beeld in de volgende regel van ‘a ghost, that goes at sunrise’, dat dus een beweging uitdrukt. Misschien had Longfellow een binnenrijm in gedachte (‘...ghost...goes...’), hoewel dit weinig voor het vers doet. Gezelle vertaalt: ‘als een spook dat schuw den dag vlucht’. Men voelt dadelijk dat dit vers meer zegt, rijker is, vooral met ‘de dag vlucht’, tegenover het Engelse ‘goes’. Er zit meer sfeer in dit beeld, iets mysterieus. Tenslotte kunnen we nog wijzen op ‘water-flags and rushes’ (vers 16), dat de wonderlijke helderheid van klank mist van ‘wompelblaân en waterbiezen’. Alleen in vers 10 is Gezelles woordkeus minder treffend dan de Engelse, waar Longfellow schrijft: ‘But one morning, gazing, earthward’. Gezelle vertaalt dit met ‘Maar eens morgens, als hij uitkeek’. ‘Gazing’ is veel suggestiever dan ‘uitkeek’, heeft een connotatie van dromerig staren en turen, niet te vinden in Gezelles woordkeus. In alle objectiviteit moet gezegd worden dat dit soort gevallen in de minderheid is.
Een staaltje van Gezelles echte herscheppingskunst vindt men iets verder in dezelfde zang:
Dit is beslist meer dan vertalen wat Gezelle hier doet, hij herschrijft creatief, maar in dezelfde geest. De vele w- en s-alliteraties van het Engels vervangt hij door l-, g-, en z(s)-alliteraties, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die op zijn minst even geslaagd te noemen zijn. Van ‘smiles of sunshine’ maakt hij het schitterende ‘gelonk van lentestralen’ en het vrij stereotiepe ‘sighing and singing’ wordt het koddige ‘gezucht, gezang, gezabber’, beide uitdrukkingen zo bijzonder goed passend voor de beschrijving van de verliefde Wabon.
In diezelfde zang vinden we ook nog de volgende verzen, die m.i. bij Gezelle beter tot hun recht komen: ‘the maid with yellow tresses’ wordt het zeer klankrijke en ritmische ‘dat geluwharig meisken’. Voor ‘till the air was full of snow flakes, / full of thistledown the prairie,’ leest men bij Gezelle: ‘ont de locht met sneeuwwit plokhaar / als van disteldons bevracht was’. Woorden als ‘sneeuwwit plokhaar’ en ‘bevracht’ zijn toch veel suggestiever, minder alledaags dan ‘snow flakes’ en ‘full of’, die van minder verbeelding getuigen. Hetzelfde geld voor ‘'T was the prairie dandelion’ dat ook ritmisch niet zo geslaagd is als het zo echt volkse ‘'t Was de gulden pisseblomme’. Wie dit bepaalde vers in zijn context ziet, stelt onmiddellijk vast hoe geslaagd de keuze van ‘pisseblomme’ is. Shawondasee, een windgod, is smoorverliefd op het ‘geluwharig meisken’, wier haar echter, met de komst van de noordewind, tot dons veranderd is, tot het eindelijk wegwaait. De arme windgod voelt zich bedrogen door die noordewind, en als hij nog eens goed kijkt, is zijn geliefde helemaal kaal. Ze was trouwens in 't geheel geen meisje maar een ‘gulden pisseblomme’. Hoe amusant komt zijn dwaasheid niet tot uiting door juist dit woord te kiezen. De meest doodgewone bloem, zo aards (en tegelijkertijd zo Vlaams) als hij maar kan, heeft een hemelling om de tuin geleid. Dit effect bereikt Longfellow niet met zijn ‘prairie dandelion’.
Het spreekt vanzelf, dat men in het bestek van een artikel slechts een beperkt aantal voorbeelden kan bespreken. Nog een paar versregels uit enkele andere zangen mogen volstaan. In zang 5 wordt van Hiawatha gezegd dat hij
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hoeft geen betoog dat Gezelle hier weer niet gewoon aan het vertalen is, doch aan het herdichten. Bijzonder geslaagd zijn vooral vondsten als ‘de branken, / die daar wiegewagend waaien’ en ‘een verre ruischend / droomgefluister’, met hun klankherhalingen, alliteraties en enjambement. Typische voorbeelden van Gezelles impressionistische wordkunst, zijn Tachtiger lyriek ‘avant la lettre’! Bijzonder treffend is ook het volgende fragment uit de 17de zang:
Gezelle maakt hier met veel effekt vrij gebruik van dialectale woorden als ‘gesprieteld’, ‘gerren, ‘gescheikerd’, ‘zonneblessen’, ‘'t rale’. Daarmee verrijkt hij niet alleen zijn woordkeus, hij slaagt er ook aan de hand van die woorden in een wonderlijk, symbolistisch spel met klanken te scheppen - vooral in verzen 3 en 4 - om het speelse van dit tafereeltje zoveel beter te doen uitkomen, iets waarin de Engelse tekst met zijn al te eentonige ‘him’-rijmen, niet slaagt. Het is ook kenmerkend voor Gezelle dat hij niet altijd dicht bij de Engelse tekst blijft. Dit zien we bijvoorbeeld o.m. in een fragment van de 18de zang:
Weer een paar regels van die echte Gezelliaanse verskunst en taalmagiek. Gezelle de symbolist aan het woord. In pregnantie en suggestiviteit zijn uitdrukkingen als ‘zonnezoekend krielgedierte’ en ‘schaatsedanste’ onovertrefbaar, ook onvertaalbaar. En daar juist schuilt het bijzondere van Gezelles vertaalkunst. Hij weet steeds de unieke woorden (samenstellingen) te vinden, die rijk zijn in klank en ritme, zodat zijn dichterlijke taal telkens opgehelderd wordt en leeft van wonderlijke sprankeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al kan men tegenwoordig niet zoveel bewondering meer koesteren voor dit soort epossen als honderd jaar geledenGa naar voetnoot3, toch moet men bij het lezen van de herdichting van de Hiawatha, en bij het vergelijken ervan met de originele tekst, toegeven dat Gezelles prestatie buitengewoon is. Het is dan ook ontstellend te constateren, hoe weinig critici zich met Gezelles Hiawadha hebben bezig gehouden. Baur klaagde dit feit al in 1930 aan: ‘De kritiek heeft de superioriteit van dit vertaalwerk over 't algemeen niet gevoeld’ (Jub., II, p. 265). Veertig jaar later is in deze toestand nog geen verandering gekomen. Baur, die in zijn inleiding tot de tekst in de Jubileumuitgave veel lof ervoor over had, was slechts de bekende stem in de woestijn. Bij zijn lof is het gebleven. En toch kent dit werk als herdichting uit het Engels zijn gelijke niet in Vlaanderen.
Grahamstad, Zuid-Afrika. |