227.
Een nieu Liedeken, opt Belegh van Grol,
Ga naar voetnoot+
Op de wyse: Ick quam langst die Capelle-brugge gegaen.
Tis nu ghevallen dapper op den Bol,
Van dat kleyn nest, 'tstercke steetje Grol,
Die den Grollaert lustigh temmen kan.
Ons' braven Prins verciert met zijn Levrey
Heeft zich begraven met zijn Armey,
Dat bekomen sal (ick hoop) den Geus.
Paep-Jannen volck die kijcken op haer neus
Verblyden om een flauwe leus,
Grol eer langen tijdt ontsetten sal.
Ons Prins soo wel by daghe als by nacht
20[regelnummer]
De komste
vanden Bergh, aldaer verwacht
Sijn ontset is voor Grol al 't onwis.
25[regelnummer]
Hoe Grol'gen kop sy toonen, ons bekent
Zy sullen noch singhen kleyn ten ent,
30[regelnummer]
Hendrick vanden Bergh, wijckt al te
met.
| |
Paep Jans gheslacht, ey kittelt u soo niet,
Dat van u geen lach vergeefs gheschiet,
Dat ghy voor het Land te vooren deedt.
U vroome Ouders trouwer zijn gheweest
Als ghy wel soudet teghen het Beest,
Daer ghy (tLand haest overlev'ren) sout.
Want waert gy trou, na uytwijs menig punt
Te winnen Grol worde niet misgunt,
Helpen keeren alle Tyranny.
Wy roepen al haesop, haes op Papouw
50[regelnummer]
Het grollend' Grol is in ons behouw,
Hey, dat gaet soo lustich nae mijn zin.
|
-
voetnoot+
- No. 227. Naar V. In geen andere druk. Bij V.L. CXCVIII.
V geeft de toelichting: Anno 1627. Den 19. Augustij, worde de
stercke stadt Grol, met Apoyntement aen
Prins Hendrick Fredrick overghegeven,
Nicolaes van Wassenaer, Lib. 13. De verovering van Grol was de eerste van een lange reeks, die
de roem van Frederik Hendrik gevestigd hebben, en heeft heel wat dichtpennen in
bewegmg gebracht. Maar dit lied is, als wij ons niet vergissen, het enige, dat
nog tijdens het beleg gemaakt is.
-
voetnoot35.
- Hendrik van den Berg (d. i.
's-Heerenberg) was een neef van
Maurits en zoon van
Willem van den Berg, die van 1581–1583
stadhouder van Gelderland was, maar daarna de partij van de Koning koos.
Doordat men hem met zijn vader verwarde, werd verteld, dat Hendrik tot het
Verbond der Edelen behoord had. Ook hier wordt hij blijkbaar met zijn vader
verward, daar er gezegd wordt, dat hij zijn eed had gebroken, en waar de trouw
van zijne ouders geprezen wordt. Later, in 1634, heeft hij de partij des
Konings verlaten en zich in dienst der Staten gesteld.
-
voetnoot+
-
Liefd' boven al. Volgens Vanderhaeghen, Dictionnaire
des devises, is dit de zinspreuk van
Isaac van Beck, van wien wij verder niets
weten. Volgens Van Doorninck is het ook de zinspreuk van
J. van Arckel, van wien wij evenmin iets
weten. Dezelfde zegt ook, dat het een zinspreuk van
Vondel was. De vergissing is echter duidelik.
Hij haalt daarbij nl. aan ‘Weersteuyt vant lasterdicht genaemt eerdicht
voor
Jan Willemsz. Bogaert’, Haarlem 1629. Dat is
echter juist een bestrijding van
Vondel. Is dit nu van Van Arckel of van I. van
Beck? Maar waarschijnlijk geeft de ondertekening alleen maar aan, dat de
dichter lid was van de kamer De Wijngaertrancken te
Haarlem, wier devies was Liefd boven al.
Zie bij no. 238 en
249.
|