Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend44.
| |
[pagina 98]
| |
Lijdt u
Ga naar voetnoot17. mijn
Ondersaten
Die oprecht zijn van aert,
Godt sal u niet verlaten,
20[regelnummer]
Al zijt ghy nu beswaert:
Die vroom begheert te leven
Bidt Godt nacht ende dach,
Dat hy my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.
25[regelnummer]
Lijf en goet al te samen
Heb ick u niet verschoont,
Mijn Broeders hooch van Namen
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven,
30[regelnummer]
In Vrieslandt in den Slach,
Zijn Siel int eewich Leven
Verwacht den Jongsten dach.
Edel en Hooch gheboren
Van Keyserlicken Stam:
35[regelnummer]
Een Vorst des Rijcks vercoren
Als een vroom Christen Man,
Voor Godes Woort ghepreesen,
Heb ick vrij onversaecht,
Als een Helt sonder vreesen
40[regelnummer]
Mijn Edel bloet ghewaecht.
Mijn Schilt ende betrouwen
Sijt ghy, o Godt mijn Heer,
Op u soo wil ick bouwen
Verlaet my nemmermeer:
45[regelnummer]
Dat ick doch vroom mach blijven
U dienaer taller stondt
Die Tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.
Van al die my beswaren
Ga naar voetnoot49.,
50[regelnummer]
End mijn Vervolghers zijn,
Mijn Godt wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn:
Dat sy my niet verrasschen
Ga naar voetnoot53.
In haren boosen moet,
55[regelnummer]
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.
Als David moeste vluchten
Voor Saul den Tyran:
Soo heb ick moeten suchten
60[regelnummer]
Met menich Edelman:
Maer Godt heeft hem verheven,
Verlost uut alder noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israel seer groot.
65[regelnummer]
Nae tsuer sal ick ontfanghen
Ga naar voetnoot65:
Van Godt mijn Heer dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn Vorstelick ghemoet,
Dat is dat ick mach sterven
70[regelnummer]
Met eeren in dat Velt,
Een eewich Rijck verwerven
Als een ghetrouwe Helt.
Niet doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
75[regelnummer]
Dan datmen siet verarmen
Des Conincks Landen goet,
Dat u de Spaengiaerts crencken
O Edel Neerlandt soet,
Als ick daer aen ghedencke
80[regelnummer]
Mijn Edel hert dat bloet.
Als een Prins op gheseten
Met mijner Heyres cracht,
Vanden Tyran vermeten
Heb ick den Slach verwacht,
85[regelnummer]
Die by Maestricht begraven
Ga naar voetnoot85.
Bevreesde mijn ghewelt,
Mijn Ruyters sachmen draven
Seer moedich door dat Velt.
Soo het den wille des Heeren
90[regelnummer]
Op die tijt had gheweest,
Had ick gheern willen keeren
Van u dit swaer tempeest:
Maer de Heer van hier boven
Die alle dinck regeert,
95[regelnummer]
Diemen altijt moet loven
En heeftet niet begheert.
| |
[pagina 99]
| |
Seer Prinslick
Ga naar voetnoot97. was ghedreven
Mijn Princelick ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
100[regelnummer]
Mijn hert in teghenspoet,
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat hy mijn saeck wil reden,
Ga naar voetnoot103.
Mijn onschult doen bekant
Ga naar voetnoot104..
105[regelnummer]
Oorlof mijn arme Schapen
Die zijt in grooten noot,
U Herder sal niet slapen
Al zijt ghy nu verstroyt:
Tot Godt wilt u begheven,
110[regelnummer]
Sijn heylsaem Woort neemt aen,
Als vrome Christen leven,
Tsal hier haest zijn ghedaan.
Prince.
Voor Godt wil ick belijden
End zijner grooter Macht,
115[regelnummer]
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere
Der Hoochster Majesteyt,
Heb moeten obedieren,
120[regelnummer]
Inder gherechticheyt.
|
|