§. 166.
Maar wat nu de plichten jegens den medemensch aangaat, zal men den Maanburger de afschuwelykheid der ondankbaarheid, als een noodzaakelyk stuk van den Godsdienst behoorlyk leeren kennen. Ziet hy nu eene ondankbaare behandeling, dan weet hy, dat die gene, welke dezelve beoefent, een menschenhaater is; want, wie iemand, die hem wél gedaan heeft, niet bemint, die heeft ook