§. 156.
Minos bepaalde nog, dat alle nieuwe uitvindingen, die op het welzyn der menschen en van den Staat eenen wezenlyken invloed hadden, van den Staat en de Landrichters zouden beloond worden. Hier onder behoorden geene uitvindingen van de mode, van veelverwige pronkgewaaden, maar alleen, zo als gezegd is, de zulken, die op het heil van het menschdom en den Staat invloed hadden. Aan geene deezer uitvindingen konde een prys dan twee jaaren na de openbaarmakinge der uitvindinge uitgereikt worden. Deeze tyd wierdt bestemd, ten einde intusschen de waardy der uitvindingen onderzocht en beproefd konde worden. De Landrichters deelden drie van goud vervaardigde zinnebeelden