§. 132.
Nu keere ik my tot den Soldaatenstand. Minos gaf aan yder Vorstendom zo veele soldaaten, als 'er vereischt wierden, om de landwetten ongeschonden te bewaaren. Naar maate de Vorstendommen iets grooter, kleiner, vruchtbaarer of onvruchtbaarer waren, wierdt bepaald, dat zy van 300 tot 500 man zouden houden. Wanneer men 't eene Vorstendom door 't andere rekent, zo bedroeg het voor elk naauwlyks 800 man. Wie van de gemeenen boven de 60 jaaren oud wierdt, deed in 't vervolg geen dienst meer. -