Geschiedkundige beschryving van de maan, deszelfs inwooneren en zyn beste regeerings-vorm in een tydvak van 4500 jaaren
(1794)–Anoniem Geschiedkundige beschryving van de maan– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
boezemde hem in, dat hy zich nu ook van het Ryk van Minos meester moest maaken. Hy droeg deeze denkbeelden aan zyne beide eerste Generaals voor. Zy riedden hem zyn voorneemen af. Uwe Majesteit, zeiden zy, heeft wel vyf Koningryken, maar uw Koningryk heeft, geduurende zestien jaaren, zo veele troupen geleeverd, dat wy geene bekwaame Recruten uit hetzelve meer kunnen neemen. De andere Koningryken zyn door den langduurigen kryg insgelyks van menschen ontbloot. Minos in tegendeel heeft niets geleden, zyn Land is buitengemeen bevolkt, Hy is ryk, en kan, wegens deezen rykdom, het oorlogen lang uithouden. Het mag zo volkryk zyn, als het immers kan, zeide Palos, zo zyn het toch ongeoeffende Soldaaten: hy heeft niet meer dan 25,000 man op de been en ik kan 'er nog 100,000 leeveren. De beide Generaals andwoordden: ‘wanneer Minos wil, dan kan hy 'er 200,000 op de | |
[pagina 86]
| |
been brengen, (§. 75.) en deeze zyn te vooren met elkander in de wapenen geoeffend. Ieder Landman heeft drie jaaren lang moeten dienen. (§. 74) Maar daarby viel hun Palos in, eer hy deeze by elkander brengt, moet 'er veel tyds verloopen, en ik maak vasten staat dat ik hem kan overwinnen eer hy die byeen heeft. De Generaals stelden daar tegen voor, dat Minos drie sterke Vestingen op de grenzen hadt liggen, welken men noodzakelyk in 't begin moest veroveren; eene derzelve zoud' het gewisselyk eenige maanden uithouden, en dat deeze tyd toereikend ware dat Minos zyne troupen byeen konde brengen en hem wederom met de Wapenöeffening behoorlyk bekend maaken: en dan, andwoordde Palos: zyn het lieden, die geen vuur gezien hebben, wat zouden deezen tegen myne doorgeoeffende en doorgeharde soldaaten? Kortön, ik wil Minos het oorlog aandoen, ik wil hem overwinnen, ik wil | |
[pagina 87]
| |
my Monarch van de geheele Maan maaken. Deeze lafhartige en verwyfde, die zo wel den onderdaan als zichzelven aan de lafhartigheid overgegeeven, en nergends anders om gedacht heeft, dan, hoe hy en zyne onderdaanen aan alles overvloed zouden hebben, zal my niet veel spels maaken. - |
|