§. 10.
ô Hoe groot moet de Schepper niet zyn, zegge ik nog eens: want zyn de blade, de bloezem, de onrype en de rype persikken met alle hunne verschillende deelen uit het bloote water voortgekomen; dan wilde ik wel gaerne weeten, wie iets diergelyks, buiten de Almagtige hand van den Schepper, daaruit kan laaten voortkomen; maar zyn alle deeze dingen uit niets ontstaan, dan is de verbaazing nog grooter. Koom! zeide myn Vader, laat ons nederknielen, en Hem verheerlyken en aanbidden, die de eeuwige Wetten der Natuur geregeld en vastgesteld heeft. Wy knielden, wy baden en wy baden met eene verwonderinge en eerbied, die zich wel laaten gevoelen, maar niet beschryven. -