De geschiedenis van het roodborstje
(1890)–Anoniem De geschiedenis van het roodborstje– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Wie doodde roodborstje, toen het vloog? -
‘Ik’, riep de booze musch;
Ik schoot een pijl van uit mijn boog,
Hij weigerde mij een kus.
| |
[pagina 3]
| |
Wie zag hem vallen? -
‘Ik,’ riep de vlinder,
‘Ik zeg het u allen:
Mijn oog deed het hinde[...]
| |
[pagina 4]
| |
‘Ik,’ zei een kleine voorn,
‘Zwom juist, het was vloed;
'k Was ziedend van toorn,
En 'k ving nog zijn bloed.’
| |
[pagina 5]
| |
Wie maakt zijn doodskleed?
En 't torretje zei:
‘Het doet mij zoo leed,
Laat die eer toch aan mij
| |
[pagina 6]
| |
‘'k Streek treurig zijn kuifje;
Hij was lieveling van mij,’
Kirde smachtend het duifje:
‘Dat ik rouwdrager zij!’
| |
[pagina 7]
| |
‘Wat beklaag ik het vrijstertje
Van Roodborstje zoo kwik!’
Zoo kweelde het lijstertje,
‘Den lijkzang zing ik.’
| |
[pagina 8]
| |
‘Bij 't kerkje op het land,’
Zoo sprak fluks het uiltje,
‘Neem 'k mijn spade ter hand
En graaf hem een kuiltje.’
| |
[pagina 9]
| |
Wie zal de koster zijn?
En lieflijk klonk het: ‘ik!’
't Stemmetje, zacht en fijn,
Was van den leeuwerik.
| |
[pagina 10]
| |
En 't vinkje sprak voorts:
‘Laat mij houden de toorts;
Want ik minde hem teêr,
O, geef mij die eer!’
| |
[pagina 11]
| |
‘Bij 't maanlicht van nacht,’
Sprak de havik toen fier,
‘Draag ik 'm grafwaarts zeer zacht
Zonder drukte of getier.’
| |
[pagina 12]
| |
‘'k Zeg de lijkdienstgebeden:
Want ik vind, dat dit paste,’
Zei de kraai, zonder reden,
Daar hij zeer leelijk kraste.
| |
[pagina 13]
| |
‘Ik luid de doodsklok,’
Loeide treurig de os,
Terwijl hij aan 't touw trok,
En trok er maar op los.
| |
[pagina 14]
| |
En 't voog'lenheir hoog in de lucht,
Hoorde snikkend het klokkengelui,
Slaakte om 't roodborstje menige zucht,
En bleef lang in een treurige bui.
|
|