De genoegens van het landleven
(ca. 1860-1870)–Anoniem De genoegens van het landleven: een prenteboek voor brave kinderen– Auteursrechtvrijeen prenteboek voor brave kinderen
[pagina 3]
| |
[pagina 5]
| |
Karel komt bij zijne moeder
Zeer verheugd, doch stil:
Ziet hoe zij het middag-voeder
Aan de kippen geven wil.
Kiep! Kiep! roept hij, komt toch hier
Zoowel haan als hennen.
Nu juicht hij met veel pleizier.
Als hij ze zoo ziet rennen.
| |
[pagina 7]
| |
Men brengt de paarden naar't wed
Jn't zomer-avond-uur.
Dit is voorwaar een groote pret.
Als de arbeid valt zuur.
Het bad bekomt den paarden goed
Men ziet het aan deez beiden.
Het geeft tot werken nieuwen moed
En schenkt weer vreugd na lijden.
| |
[pagina 9]
| |
Houd uw handje niet terug,
Geef grootvader ook een brakje
Van dien appel, kom, wat vlug,
Anders trek ik u bij't rokje.
Leer reeds in uw kindertijd.
't Schuwen van de gierigheid.
| |
[pagina 10]
| |
Kom hanen, hoenders alle, kom.
De kleine kuikentjes rondom,
Ook d' een den en de duiven schaar.
Ik strooi u voedsel altegaar;
Pikt wat gij kunt naar hartelust
Want d' avond valt men gaat ter rust.
| |
[pagina 12]
| |
De herder heeft veel vreugd
Deez' kindren aangedaan:
Nu brengen ze hem verheugd.
Een boek met mooje blaan
Terwijl de schapen weiden.
Leest hij den kindren voor.
Die opgetogen beide
Zijn geheel oog en oor.
| |
[pagina 14]
| |
Als de zon haar stralen
Jn uw bed laat dalen
Kinders! komt er schielijk uit
Of men noemt u: luije guit.
| |
[pagina 16]
| |
Lieve zuster! sprak de broeder,
Laat ons zaam naar't beekje gaan.
Daar heb ik de hengelroede
Reeds geheel in orde staan.
Spoedig is bereid de kleine:
Weldra zijn ze aan's beekjes rand.
En nu brengt de hengellijne
Menig vischje in hun hand.
| |
[pagina 18]
| |
Daar ginds in de weide
An de breede beek.
Zijn de lieden blijde
Met 't hooijen gereed.
Nu gaan zij roeijen.
De jongens en meiden kuisch:
En zonder zich te vermoeijen.
Varen ze't hooi naar huis.
|
|