De Gemeenschap. Jaargang 14(1938)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 546] [p. 546] Louis de Bourbon In memoriam patris Een vuurge krijger, die den beker hief bij 't heesche zingen van de tentgenooten; vrouwen en paarden had hij grimmig lief, hij had zijn degen in de borst gestooten van een vervloekten Pruis; zijn geld verspild aan tientallen galante avonturen, en, bij het stijgen van zijn ster, gewild dat deze jeugd een eeuwigheid zou duren. Toen kwam een dag, dat God Zijn dienaar sloeg, hij proefde droesem in de zoetste wijnen, en vreesde 't bloed, dat door zijn aderen joeg en vond het leven paarlen voor de zwijnen. Hij trok, vereenzaamd, in een oud kasteel, hoorde de winden langs de torens zingen, gezeten voor het haardvuur, las hij veel. Teruggekeerd tot zijn herinneringen en d'oude boeken over zijn geslacht, begon hij wild en roekeloos te droomen, spelde de profetieën na en dacht, dat nu het nieuwe rijk spoedig zou komen. Verwachtte het iederen dag en iederen nacht, werd nimmer, nimmer moe het te verwachten, zóó diep vertrouwde hij op Gods almacht, dat hij elk ander toekomstbeeld verachtte. [pagina 547] [p. 547] Hij was er zeker van: rechtvaardigheid gebiedt, dat tronen, straffeloos ontnomen, herrijzen zullen in hun heerlijkheid gelijk te lente blâren aan de boomen. Maar zelf een boom in herfstelijken bloei, die nimmer aan den winter kon gelooven, zelfs toen de doodsstorm door zijn takken woei kwam hij den aandrang van de angst te boven. Hij wilde, toen de dood hem reeds omspon en mildheid der natuur zijn geest verlamde, nog scheep gaan, vóór de dag begon, om toch in 's hemelsnaam op tijd te landen. Misschien is toch, aan 't einde van zijn dag, het groot visioen, waarvan hij koortsig droomde, door God ten plan gezet, waar hij nu mag heerschen in 't eeuwig rijk, het niet-omzoomde. Vorige Volgende