| |
| |
| |
F. Morlion O.P.
Offensiefgroepen en waarom
Aan het begin van het katholieke offensief mogen wij met kalme en brutale zekerheid de groote aktieparadoks stellen: de minderheid is altijd sterker dan de meerderheid. We mogen onze werkzaamheid inzetten met een triomfant zelfbewustzijn: de offensieven worden door een minderheid ingezet en de overwinningen worden door een minderheid behaald. Wij willen die minderheid zijn. De eerste vraag is echter niet: wat zullen wij doen? De eerste vraag mag nooit gaan naar het doen. De eerste vraag is: wat moeten wij zijn?
Katholiek zijn om het katholicisme te verspreiden. God beleven om God te kunnen geven. ‘Comtemplare et contemplata aliis tradere.’ Eerst met het geheele wezen beschouwen, en dan het beschouwde aan de anderen mededeelen. De wet door Sint Thomas geformuleerd is in haar breeden zin de wet van alle godsdienstig leven en werken.
Laten wij dus radicaal beginnen met het offensief naar binnen: het navolgen van Onzen Heer Jezus Christus, het assimileeren van zijn leer in onze gedachten en daden, het verwerkelijken van zijn onuitputtelijke genade in al onze vermogens, in ons geheele leven. Het goede offensief begint met de veelvuldige, ja, met de dagelijksche nuttiging van het Heilig Lichaam en Bloed van Christus, met de genezing en versterking door een regelmatige biecht, met gebed, meditatie, lezing van Evangelies, Imitatio, Kerkvaders en van de groote geestelijke werken. De offensieve christen leert eerst zijn godsdienst stellen in het praktische middenpunt van zijn bestaan, leert met Christus intiem zijn, met den eenigen zielsdichten vriend, leert het inwendig leven tot bron maken van zijn aktie. Dat offensief is het moeilijkste der offen- | |
| |
sieven, het offensief tegen onze eigen gebreken, zelfzucht en lamlendigheden, tegen allerlei konkrete innerlijke vijanden. Dat offensief is niet zoo aangenaam als het offensief in de hooge gedachten, in de wolken van ons gevoelen, in de warmte van onze nieuwe geestdrift. Het is geen offensief dat den troost verschaft der romantische plannenmakende en welsprekende poësis. Het is een offensief in proza volgens den echten zin van het woord. Zonder dat offensief zijn echter alle andere offensieven overbodig en zelfs schadelijk. Men moet niet trachten een geestelijken vijand naar buiten te overwinnen wanneer men zichzelf niet overwinnen kan. Men moet niet probeeren het katholicisme te verspreiden wanneer men zelf niet diep en konkreet en werkelijk katholiek geworden is. Het ware absurd de wereld te gaan overschreeuwen, overrompelen, en overwinnen, en dan te moeten ondervinden dat men niets te geven heeft: leege handen en een leeg hart. God beware ons voor een nieuw gerucht, voor leuzen en veroveringskreten waarachter niet de kracht der ware liefde schuilt. God beware ons voor wat Sint Paulus, de zeer aktueele Paulus, reeds definitief
heeft gebrandmerkt als het offensief der leegheid, het rinkelend cimbalenoffensief.
De offensiefgroepen moeten dus op de eerste plaats geestelijke groepen zijn, die het innerlijke leven ontwikkelen als de eenige bron van alle werkzaamheid. Het is jammer genoeg dat vooral onder intellektueelen in 't algemeen een zekere terughouding bestaat tegenover geestelijke zaken en dat men daar misschien meer dan elders beschaamd is den naam van Jezus uit te spreken. Toch is die terughouding misschien meer oppervlakkige konventie dan innerlijke werkelijkheid. De ondervinding van den offensiefkring van Antwerpen is op dat gebied bizonder troostend geweest. Van de leeken zelf, jonge schrijvers, kunstenaars of min gevormde jongeren, is de vraag uitgegaan in den kring, het geestelijke nog meer op het voorplan te brengen. Waar de priester-leider
| |
| |
vreesde met het klaar uitgesproken geestelijk voornaamste de modernvoelende leeken af te schrikken als met een congregatiespook, bleek het nu dat de leeken zelf vroegen den kring tot een nieuwe soort congregatie te maken. Vele katholieke intellektueelen voelen dus toch wel den nood aan zielsvorming, zij voelen zich te midden van de woeling van het moderne leven geestelijk eenzaam en machteloos, en willen nauwer kontakt met priesters die den tijd en de begeerte hebben om hun bizondere problemen en moeilijkheden op te lossen. Wanneer we alles goed beschouwen dan zien we een groote leemte die volgens de hoofdprinciepen zelf van de katholieke aktie nog eenigszins moet gevuld worden. Het groote princiep immers der aanpassing aan de klasse- of standsgeest heeft met de katholieke aktie definitief zijn toepassing gevonden. Men heeft organisaties voor werkliedenjeugd, boerenjeugd, middenstandsjeugd, studeerende jeugd, voor werklieden, boeren, middenstanders die elk hun kerngroepen hebben. Men heeft nog geen bizondere aandacht besteed aan de katholieke aktie der afgestudeerden, der intellektueelen. Hier en daar zijn in den schoot van het Davidsfonds, de Hoogeschooluitbreiding, wel werkzame groepen van katholieke intellektueelen. Maar het blijft toch een feit dat de intellektueelen zich een beetje verwaarloosd voelen, dat zij in de predikaties der Zondagsmis die op de groote massa berekend zijn niet altijd het voldoende geestelijk voedsel vinden, en dat ze anderzijds zoo dikwijls zelfs niet durven vermoeden dat het hart van de priesters voor hun speciale nooden ook openstaat. Hierbij komt zich in Vlaanderen nog de volgende objektieve toestand voegen: de intellektueelen vooral zijn dikwijls eenzijdig, bijna uitsluitend door de Vlaamsche beweging opgeëischt geweest. Voor hen is bijna natuurlijk enkel het Vlaamsche een beweging geweest, terwijl het katholieke om zoo te zeggen een vanzelfsprekend feit bleef. Wij hebben nu de taak, juist bij de intellektueelen
van het katholicisme een beweging te maken,
| |
| |
een echte beweging die den ganschen mensch meerukt. Dat is op de eerste plaats de roeping der offensiefgroepen: een aangepaste vorm van kontakt te zijn tusschen priester en intellektueelen die van katholiek standpunt uit samenwerken op specifiek modern gebied. De intellektueel moet er vooreerst leeren hoe de meditatie ook voor hem een aangepaste en noodzakelijke aktiviteit is, hoe een retraite niet enkel voor kajotters en congreganisten maar ook voor hem een normale en opperst natuurlijke stilstand is van het uiterlijke bewegen, om de innerlijke grondslagen even te herzien en te versterken. De intellektueel moet er ook leeren zich een lid van de Strijdende Kerk te voelen, een lidmaat van het groote levend orgaan, en niet een enkeling die op religieus gebied meegaat met de traditie die hij niet heeft overwogen en niet heeft verworpen. Misschien voelen vele jongere intellektueelen nu juist wel meest voor de moderne offensiefbeweging omdat zij er de kans zien om wat revolutionair voor te komen, en te strijden tegen de burgerlijke konservatismen. In de offensiefgroepen moeten zij praktisch leeren wat het beteekent niet zichzelf te dienen maar in dienst te staan van de oude en onvergankelijke Kerk van Rome. De originaliteit der offensiefgroepen, in tegenstelling met de vele jongere strevingen die van protestantsche of heidensche zijde Europa doortrekken, ligt onder meer in deze verklaring: wij zijn hevig en strijdlustig om mistoestanden te veranderen en toch staan wij even hevig en even strijdlustig aan de zijde van het geestelijk gezag. Want wij gelooven aan de jeugd der Kerk, aan de dynamiek der Kerk, en weten dat geen andere kracht dan die der Kerk zelf de wereld zal veranderen. De ‘sensus catholicus’ die al onze gedachten doordringt is een wondere synthesis: een behoudsgezindheid die de eeuwige waarden ongeschonden bewaart, en terzelfdertijd een vooruitstreven op alle gebied, verder en logischer en vollediger dan de luidschreeuwende
revolutionairen het durven.
| |
| |
De offensiefgroepen zijn dus in den echten zin van het woord: geestelijke kringen. Ze zijn even radicaal studiekringen, en dat volgt even logisch uit het doel dat ze zich stellen. Wij willen immers de moderne geestesbewegingen overwinnen door de kracht van ons geloof. Dat beteekent niet dat we ze zoo maar simplistisch uit den weg willen ruimen om het oude geloof in de plaats te stellen. Integendeel, de eenige overwinning op den heidenschen geest bestaat hierin: deze te assimileeren in de grootere synthese van het geloof. Reeds Sint Paulus heeft deze eenige apostolaatsmethode ingezet. Hij stond tegenover een vervallen heidensche wereld. Hij zei niet ‘deleatur’ (vernietigen!) maar ‘omnia probate, quod bonum est tenete’ (onderzoek alles, en behoud het goede). Hij bekeerde heidenen te Athene omdat hij het goede benutte dat bij hen nog aanwezig was, de vereering voor den onbekenden God. Hij won de verlaten groep die in den Heiligen Geest geloofde, want hij toonde hun hoe de Heilige Geest zelf nu door Jezus tot zijn volle openbaring was gekomen. Het christendom heeft de eeuwen door zoo zijn vijanden overwonnen: door assimilatie meer dan door negatie. Het sterkste voorbeeld daarvan in de kerkgeschiedenis is ongetwijfeld het werk van Sint Thomas die de thesissen van den grooten wijsgeer der oudheid, Aristoteles, wist te ordenen in de definitieve synthesis der katholieke gedachte.
Nu staan we weer voor een overheersching van andere heidensche theorieën en praktijken. De eenige weg om den strijd te winnen is weer deze: eerst ons eigen geloof zeer uit te diepen en dan vanuit die diepten al het ware dat anderen dachten van het onware te schiften, en de goede elementen op te nemen. Indien wij denken, zonder genoegzame studie onzer eigen princiepen, eenig voordeel te halen uit de lezing en studie der moderne denkers en dichters, dan doen wij als een bibliothecaris die veel, veel boeken bijeenbrengt, maar geen plan in
| |
| |
het hoofd heeft om die boeken te ordenen, te gebruiken, te beheerschen.
Het is wel noodig op deze noodzakelijkheid vollen nadruk te leggen. Want de meeste intellektueelen zijn door opvoeding en omgeving erg verliteratuurd en vereenzelvigd, en hebben een heiligen afschuw voor logika, scholastika, theologie. De humaniora zijn in 't algemeen nog onder onbewusten invloed der humanisten en kennen praktisch meer belang toe aan de studie der mooie vormen van enkele heidensche werken dan aan den grooten christelijken inhoud van schrijvers zooals Chrysostomus, Augustinus, Ambrosius en vele anderen. Op de hoogeschool eveneens is de philosophische en ideologische vorming gewoonlijk zeer arm, beperkt, zij het om allerhande praktische redenen.
De wijsgeerig-theologische grondslag die voor de offensiefaktie opperst noodig is, zal dus bij de meeste intellektueelen door persoonlijke werkzaamheid moeten gelegd worden. Wij moeten hier echter een belangrijk voorbehoud maken. Wie niet twee, drie jaar lang over een dagelijksch studieuur kan beschikken, mag zich niet inbeelden dat hij ooit tot het dieper inzicht van de groote metaphysische problemen zal geraken. De metaphysika is de sleutel van alle wijsgeerige studie en zij is slechts te bereiken door jarenlange pogingen, door een ijzeren tucht die de vulgaire, met voorstellingen gemengde gedachten, uitzuivert tot princiepen gezien in den derden graad der abstraktie. Men denke dus niet in onbezonnen geestdrift: ik wil de thomistische metaphysika instudeeren met een kursus van een uur per week gedurende een half jaar. Dan dreigt een gevaar dat wellicht grooter is dan de onwetendheid: de pseudo-philosophie, het koketteeren met de hoogere begrippen, het zelftevreden dilettantisme van den geestelijken commisvoyageur.
Het besluit is dus klaar. Wie werkelijk de gronden der thomistische metaphysiek en theologie wil kennen, moet
| |
| |
zich op een jarenlange inspanning voorbereiden, en moet practisch ofwel de lessen te Leuven volgen ofwel met een bizonder leeraar zeer ernstig de groote wijsgeerige traktaten doormaken. Praktisch (jammer genoeg voor onze beschaving) is de specifiek wetenschappelijke studie der wijsbegeerte en der theologie dus een bijna uitsluitend voorrecht van priesters en kloosterlingen.
Dat beteekent echter niet dat de intellektueelen welke de echte, strikt wetenschappelijke studie der wijsbegeerte en der theologie niet kunnen doordrijven, daarom hun denken niet van thomisme kunnen doordringen. De arbeid die door generaties van gewetensvolle geleerden werd gedaan heeft nu eenmaal vaste resultaten nagelaten die wij met redelijk geloof als waar mogen aanzien. De Kerk heeft juist daarom Sint Thomas als ‘doctor communis’ uitgeroepen, als leeraar voor allen: zij weet dat zijn leer een veilige en verantwoorde gids is op alle geestesgebieden. In dien zin moet men de vulgarisatiewerken van het thomisme begrijpen: de meeste boeken van Maritain (vooral Introduction à la Philosophie, 3 Réformateurs, Théonas, Lettre à Jean Cocteau, Art et Scholastique, Antimoderne, Religion et Culture), de groote werken van Sertillanges (Saint Thomas, Les grandes thèses du Thomisme, Notre Vie, La Vie Catholique, de boeken van Gillet, Gilson, Wébert, Grabmann, enz. Ook in het Nederlandsch bestaan, buiten de wetenschappelijke Summa-uitgave (geloofsverdediging) degelijke vulgarisatiewerken o.m. de philosophische en theologische reeks der Standaard-uitgaven, de ‘Wijsgeerige Grondbegrippen’ van Romen en Zonen, de wetenschappelijke reeks van Het Kompas (met de uitstekende inleiding tot de wijsbegeerte en het thomisme van de Raeymaeker) en nu laatst de handboeken der Hoogeschooluitbreiding die binnenkort philosophische boekdeelen publiceert. Hier en daar bestaan ook vulgarisatielessen, zooals te Antwerpen eenigszins die der Volkshoogeschool, en meer specifiek als thomistische vorming de wekelijksche
| |
| |
kursus die door Geloofsverdediging is ingericht. Ook in Delft, Nijmegen, Amsterdam zijn dergelijke kursussen. We moeten ook nog de belangrijke tijdschriften citeeren zooals ‘Theologie und Glaube’ en ‘Vie Intellectuelle’ en meer nog wellicht ‘Kultuurleven’, die in thomistischen geest de moderne problemen dieper trachten te beschouwen en op te lossen. We hebben dus wel al de middelen in ons bereik om langzamerhand in de atmosfeer der groote thomistische synthese te komen, en vandaaruit al de moderne geestesbewegingen naar hun echte waarde te schatten.
Er zijn een philosophische, of liever praephilosophische wetenschap en kunst die ieder leek welke schrijven wil in haar hoofdlijnen zou moeten doormaken: de denkkunst of logika. Een der meest moderne beteekenissen der thomistische heropleving is anderzijds wel de denktucht die weer in eere wordt hersteld. Wij moeten allen radikaal durven te zijn op dat gebied: eerst de ‘definitio nominis’ stellen: het klare begrip van de zaak die men gaat verdedigen of die men bestrijden wil, en dan volgens de onveranderlijke wetten van major, minor, conclusio (meerderzin, minderzin, besluit) van het meer bekende naar het min bekende voortschrijden. Een der essentieele karaktertrekken van een modern aangepasten studiekring moet juist zijn: de onverbiddelijke gewoonte steeds met alle noodige onderscheidingen te beginnen (eenig middel om niet gedurig domheden te zeggen) en ook steeds de redenen te detailleeren, zelfs in syllogismevorm om te zetten (onmisbare kontrole voor de stevigheid van den geestelijken opbouw). De passie voor de gedachten moet vooral in reactie tegen al de moderne gedachtensensatie onverzwakt in deze richting gestuurd worden: kennis der groote ontologische princiepen die heel de werkelijkheid beheerschen, en kennis der groote logische wetten die het ware denken zelf leiden. Op die wijze alleen zal dan de diepere harmonie van het geloof, het theologische inzicht in de openbaring
| |
| |
geboren worden, en zullen we met vrucht de moderne geestesstroomingen kunnen volgen.
Op voorwaarde dat men den zin voor de hoofdprinciepen beware, is het dan nuttig onder de katholieke intellektueelen specialisten te vormen op specifiek modern gebied. Het is een feit: we hebben weinig katholieke specialisten op dit oogenblik. Ik bedoel intellektueelen die een of ander modern onderwerp in zijn volle werkelijkheid kennen en die het daarbij als katholiek beheerschen. We hebben wel vele katholieken die specialist zijn, doch in hun specialiteit nooit hun katholieke gedachten bevruchtend laten werken. We zullen hier maar een paar voorbeelden citeeren. Ieder kent wel onder de katholieken goede literaire of artistieke critici hen, die in hun beschouwingen steeds praktisch vergeten met den levensfaktor ‘genade’ rekening te houden. Af en toe hoort men wel hoe een wetenschapsmensch bijvoorbeeld in een kursus over ekonomie de wet van Malthus verklaart, maar vergeet dat hier een ‘imponderabel’ element: de Voorzienigheid tusschenkomt om de cijfers aangaande de proportie tusschen geometrischen aanwas der geboorten en arithmetische vermeerdering der levensmiddelen op een mysterieuze wijze ongeldig maken. Het gaat hier dus vooreerst om het scheppen van een absoluut dienende houding zoowel in de kunst als in de wetenschap, en een verantwoord dienende houding welk niet uit de gegevens van den katechismus alleen voortkomt, maar uit een dieper inzicht in de redelijkheid en de synthese van ons geloof. Er moet ook hier in Vlaanderen en Rijks-Nederland een werkelijke reactie ontstaan der literaire, plastische, filmische kritiek, tegen allerlei esthetismen en dilettantismen die verder dan wij soms wel bemerken zijn doorgedrongen.
Die reactie mag nu echter geen preekersreactie zijn die met geestdrift over God en moraal spreekt, en vergeet
| |
| |
dat een roman geen preek is, een schilderij geen devotiebeeldje, en een film geen catechismus-les. Wie als katholiek aan kunstkritiek wil doen, moet eerst zien dat hij den naam van kunstkritikus verdient, dat hij de materie die hij behandelt kent en haar specifieke werkelijkheid, en dat hij God en moraal niet van buiten uit er op smijte, maar ze gansch natuurlijk doe opkomen als het normale antwoord op de diepste vragen die in het werk zelf worden gesteld.
Dat is dus het onmiddellijke doelwit der offensieve kerngroepen: brigades van schrijvers te vormen, onbestreden specialisten in hun vak, maar onoverwinbaar sterk in den dienst van de katholieke levensbeschouwing.
Over de aktie naar buiten kunnen wij later wel uitvoeriger spreken. We moeten echter hier reeds aanduiden dat een offensief-groep natuurnoodzakelijk eenige uiterlijke aktiviteit moet hebben. Het gaat niet aan, zelfs niet van de meest radikaal geestelijk en intellektueel georiënteerde krachten, een soort cenobieten te willen maken. De geestelijke en intellektueele aktiviteit wordt normaal aangevuurd door eenige werking naar buiten. Iedere groep die de moderne nooden bestudeert zal wel spoedig een bepaalde leemte ontdekken, waarin zij plaatselijk kan verhelpen. De offensief-groep wordt normaal een stuwkracht op allerlei gebied, weze echter bescheiden genoeg om niet te vele en te uiteenloopende aktiviteiten te kiezen welke eerder verwarrend werken.
De offensiefgroep van Antwerpen, die na een jaar proefnemingen nu een 45 trouwe leden omvat, legt zich in hoofdzaak toe op het inrichten van een specifiek moderne dokumentatie. Daar is nu immers een duidelijk bepaalde leemte: voor de intellektueelen die de moderne problemen willen instudeeren is nog nergens afdoende het voorbereidend werk gedaan om hen de samengezochte materialen aan de hand te doen. De bibliotheek en leeszaal van Geloofsverdediging, Antwerpen, bevatten op
| |
| |
dit gebied schatten van dokumentatie. Ze worden nu door vaste redakteuren en vrije medewerking der offensief-leden systematisch benut, en volgens een grondige en klare ideologische klasseering op steekkaarten gebracht. Een honderdtwintig bladen en tijdschriften worden aldus regelmatig bijgehouden en geklasseerd, zoodanig dat binnen weinige maanden een eenige Offensiefdokumentatie zal verwerkt zijn. Reeds in September 1933 werd een begin gemaakt met het veertiendaagsch opmaken der offensiefberichten. Deze omvatten vooreerst systematisch uitgewerkte overwegingen: ‘Geestelijke grondslagen’, die aan de hand van Sint Thomas en geestelijke schrijvers, de groote waarheden van het geloof konkreet trachten voor te stellen, aangepast aan de moderne nooden. Zoo wordt voor de eerste reeks het ‘Onze Vader’ als grond-tekst genomen en tracht men aan te toonen hoe in dat meest gebeden en minst begrepen gebed, geheel de synthesis van de theologisch geordende volheid van ons geloof is vervat. Vervolgens wordt in ieder nummer een specifiek modern onderwerp samengevat dat langdurig werd ingestudeerd. De eerst uitgewerkte motieven zijn: Het Sovjet-offensief (literatuur, film, pers, organisatie) de Persneutraliteit (geest en werkwijze, enquêtes, invloed op kinderen, ouders), het Failliet van het wetenschappelijk Materialisme (Jeans, Eddington, Einstein), de Crisis in de hedendaagsche Psychologie, het katholiek tekort (Fiedler's boeken en toepassing op Vlaanderen), Dilettantisme in de literatuur (Frankrijk, Vlaanderen), moderne religieuze kunst (bouwkunst, schilder- en beeldhouwkunst), spreekkoren. Iedere korte samenvatting wordt door de bibliographie gevolgd, en in regelmatige kronieken met nieuwe elementen bijgewerkt.
De persdokumentatie maakt het belangrijkste en best uitgewerkte deel uit. Het steekkaartenstelsel ‘Persleiding’ is nu bijna klaar. In de Offensiefberichten wordt ook regelmatig het resultaat gegeven van de pers-en- | |
| |
quêtes ‘wat leest ons volk en waarom’ en worden regelmatig typische domme uittreksels verschaft die als strijdmateriaal tegen de neutrale bladen kunnen dienen. De werkzaamheid der leden kan op die wijze gebruikt worden in een aangepasten arbeid: de schrijversbrigade, die uit reeds gespecialiseerde elementen bestaat, welke de brochures uitwerken en offensiefartikelen leveren voor verschillende bladen en tijdschriften, de studiebrigade welke zich door het opmaken der dokumentatie langzamerhand specialiseert, de persbrigade die meest aandacht geeft aan de enquêtes, en de aktiebrigade, die enkele aangepaste openbare uitingen organiseert, in casu spreekkoor- en debatavonden.
Deze beschouwingen aan de Antwerpsche Offensiefgroep gewijd, zijn slechts bedoeld als suggesties voor een intensiever toepassen van offensiefgeest en offensiefpraktijk in de verschillende andere centra. Het ware immers tamelijk ontaktisch van Offensief nu een wijdvertakte organisatie te willen maken die vooral nieuwe stichtingen aangaat. Er bestaan immers reeds genoeg organisaties, en misschien wel te veel organisaties, zoowel in Vlaanderen als in Rijks-Nederland. Er bestaan in den schoot van allerlei groepen studiekringen, kernen. Het heeft ten slotte minder belang of die kerngroepen nu alle uit intellektueelen of afgestudeerden bestaan. Er is zooals wij reeds vroeger aanduidden, dikwijls bij overtuigde jongeren uit den arbeiders- of bediendenstand meer verstandelijke aanleg en werkzaamheid dan bij oud-humaniora of collegestudenten. Hoofdzaak is, dat in al die kringen nu de volle aandacht worde besteed aan het leggen der geestelijke en intellektueele grondslagen der kernarbeidzaamheid, en dat het materiaal worde gezocht om te kunnen werken op specifiek modern gebied. Voor die kringen stelt de groep van Antwerpen haar offensief-berichten op en wij hopen dat nu vele groepen zich tot het sekretariaat van Offensief zullen wenden (23, Ploeg- | |
| |
straat, Antwerpen), om deze berichten aan te vragen. We staan hier voor een zeer bescheiden begin, maar een begin dat met veel geduld en stillen arbeid de basis legt voor verdere aktie, een begin dat veel belangrijker is dan ophefmakende kongressen.
Antwerpen.
(Voor verdere uitwerking der motieven raadplege men de Offensief-brochure ‘Offensief-geest en praktijk’ door Pater F. Morlion O.P.)
(Vignet Charles Eyck)
|
|