| |
| |
| |
| |
DE GEMEENSCHAP
MAANDBLAD ONDER REDACTIE VAN: MR. LOUIS DE BOURBON, ANTOON COOLEN, ANTON VAN DUINKERKEN, JAN ENGELMAN EN A. J, D. VAN OOSTEN
| |
Anton van Duinkerken
Overgebleven uit de verdrukking
‘Hoe komt het toch’, vroeg mij een anders-denkend vriend, ‘dat katholieke Nederlanders, bij grooter overeenkomst van levensbeschouwing en zelfs van levenswijze dan men in eenige groepeering der bevolking opmerkt, onderling zoo verdeeld van meening zijn en er zooveel energie aan besteden om deze, vaak weinig belangrijke, meeningsverschillen ruchtbaar te maken?’ Op zijn vraag was het niet mogelijk, een simpel antwoord te geven. Daar zijn, geloof ik, vele oorzaken, die samen werkten en nòg samenwerken aan het zonderlinge verschijnsel, dat de sterkst homogene bevolkingsgroep de grootste en meest openbare onderlinge meenings-afwijkingen vertoont. Dat binnen de ‘politieke eenheid der katholieken’ de verschillen bijna de kracht van tegenstellingen hebben, laat zich verklaren uit de wijze van samenstelling der R.K. Staatspartij. Het spreekt van zelf, dat een confessioneel gebonden organisatie nimmer een sociaal program naar voren kan brengen, dat niet zijn ontstaan dankt aan een compromis der uitersten. Sociaal-economische opvattingen verwijderen, binnen het belijdenisverband, de samenstellende
| |
| |
groepen. Kortenhorst kàn het nooit in alle onderdeelen ééns zijn met A.C. de Bruijn; en Max van Poll kàn nooit de medestander van Baron van Wijnbergen worden zonder in menig opzicht diens tegenstander te blijven. Dat dit zoo zijn moet, geeft aan de zoogenaamd ‘persoonlijke’ tegenstellingen ruimer bestaanskans dan zij vinden zouden bij een politieke organisatie, berustend op sociaal-economische meeningsgelijkheid, zooals b.v. de S.D.A.P. Toch worden de persoonlijke verschillen en geschillen van katholieke politici minder ruchtbaar dan andere tegenstellingen. Openbaring van de huiskamer-conflicten tusschen Ruys de Beerenbrouck en Nolens, tusschen Aalberse en Goseling, tusschen Van Wijnbergen en Teulings zou schaden aan de grootendeels kunstmatig gehandhaafde eenheid. Slechts in de vaagte krijgt een geoefend krantenlezer er lucht van. Ter nauwkeurige ontleding van dit soort oneenigheden moet men inzage hebben van archiefstukken, waarvan het bekend is, dat zij, zonderling genoeg, in privé-bezit berusten bij een man, die de huidige samenstelling van partijbestuur en fractie zeker niet toejuicht. In de bladen is daar duidelijk op gezinspeeld. Men voelt, dat er binnenskamers minder eenheid heerscht dan de kiezer gelooven moet. Dat men er het ware nooit van te hooren krijgt, wekt vooral wantrouwen jegens de drukpers als orgaan van openlijke kritiek. Men weet, dat binnen de partij, de drukpers toch niet vrij is, ten minste in de practijk. Zij is weliswaar niet theoretisch gedwongen en wordt niet praeventief gecensureerd door het partijbestuur, maar zij werkt zoo innig samen met de partij, die zij vertegenwoordigt, dat zij niet de verdenking verdragen kan, tegen de partij-belangen in te gaan. Dit geldt lang niet alleen van de katholieke pers, maar het verklaart mede, waarom de onderlinge meeningsverschillen, de persoonlijke vijandschappen en de belangentegenstrijdigheden van katholieke politici minder aan de markt
komen dan de oneenigheden van
| |
| |
wetenschapsmenschen en kunstenaars. Toch zijn ze voldoende openbaar om te worden waargenomen.
Katholieke politiek; katholieke wetenschap, katholieke kunst, zijn uitdrukkingen, welke men moet weten te verstaan. In een land met gemengde bevolking beteekenen zij allereerst de strevingen der katholieke bevolkingsgroep om zich te doen gelden op het terrein van politiek, wetenschap en kunst. Honderd jaar geleden hadden zulke strevingen in Nederland nog nauwelijks bestaanskans. Honderdvijftig jaar geleden waren zulke strevingen nog totaal onbestaanbaar. Thans gelden zij algemeen en erkent men haar geldigheid.
De ontworsteling aan de verdrukking had, betrekkelijk genomen, een voorspoedig verloop. De katholieken werden in een eeuw, van cultureel onmondig, zoo goed als gelijkwaardig. Hun politieke organisatie is getalmatig een der sterkste; hun wetenschap vond haar beslag in een eigen universiteit, een eigen handelshoogeschool, talrijke bijzondere instellingen van middelbaar en lager onderwijs; hun kunst, meer dan eenige andere begunstigd door de concentratie in en om het kerkgebouw, bloeide na archaïseerende pogingen op tot een nieuwe oorspronkelijkheid; hun letterkunde kent organen, die ook de buitenstaander moet raadplegen, wil hij den ontwikkelingsgang der Nederlandsche litteratuur volgen.
Zulks een voorspoedige evolutie binnen de honderd jaar mag men danken aan de innerlijke gezondheid der katholieke bevolkingsgroep. Het katholicisme was niet nieuw, zooals het snel opgekomen socialisme. Het had in Nederland zelfs betrekkelijk geringe werfkracht: onder de leiders der emancipatie waren, in tegenstelling tot Engeland, de bekeerlingen tamelijk zeldzaam. De katholieke families, die gedurende den verdrukkingstijd het geloof bewaarden, leverden zelf hun bevrijders op. Dit beteekent, dat de krachten der emancipatie grootendeels voortkwamen uit den provincialen middelstand en
| |
| |
uit de kringen der 19e eeuwsche handswerklieden. Vele katholieke geslachten, thans opgeklommen tot economische zelfstandigheid, stammen uit den ‘derden’ en ‘vierden stand’, bijna alle medewerkers aan de organen der emancipatie waren de eerste intellectueelen uit hun familie; en werden deswege in hun eigen kleinen kring overschat. Broere bijvoorbeeld verdiende méér waardeering dan hem ten deel viel, maar er is ook méér met hem gedweept dan zijn aanleg verdraagt. Nog sterker is dit merkbaar bij gestalten van den tweeden rang, thans zoo goed als vergeten, maar die hun katholieke tijdgenooten verblindden, denk aan pastoor Jan Willem Brouwers, aan professor De Rijk, aan Monseigneur Van Cooth, aan Pater Th. van Hoogstraten, wier verdiensten men niet verkleint, als men vast stelt, dat hun letterkundige beteekenis méér door den samenloop van omstandigheden dan door een krachtigen kunstenaarsaanleg bepaald werd. Het is geen toeval, dat het meestal priesters zijn, die in de 19e eeuw het katholieke aandeel bijdroegen aan de Nederlandsche wetenschap en litteratuur. Priester bleef het eenige, waarvoor men zijn zoon veilig kon doen opleiden; lange jaren nog nadat de vrijheid tot universitaire opleiding vergund was. Slechts sporadisch promoveerde een katholiek in de eerste 75 jaren der vorige eeuw, daarna steeg het aantal der docters, doctorandi, meesters in de rechten, notarissen, leeraars en onderwijzers met jaarlijks toenemende snelheid. Rond 1900 was het aantal katholieke notarissen vrij uitgebreid; de leeraren bij het middelbaar onderwijs waren integendeel nog schaarsch. Het was de tijd van Poelhekke. Na de stichting der leergangen door Moller nam de ambitie voor het leeraarschap zienderoogen toe, doch weinig leeraren stammen uit een gezin met intellectueele traditie. Hetzelfde geldt voor de letterkundigen.
Een academische traditie heeft katholiek Nederland nog niet; die ontstaat niet in tien jaar. Er zijn geen katholieke academische geslachten, weinig kunstenaarsfamilies, al
| |
| |
wat er is, klom op van een lager cultuurniveau. Daar steekt geen schande in, maar het verklaart wel iets.
Het verklaart den soms wat parvenu-achtigen drang naar erkenning bij de wetenschappelijke en artistieke nouveaux-riches, het verklaart de eigenaardige jaloezie van minder befaamden op méér befaamden, het verklaart de al te spoedige inhuldiging van iederen nieuwen naam onder ons, een voorbereiding op vaak bittere ontgoochelingen.
Herhaaldelijk is men geërgerd over den toon, waarop katholieke geleerden een quaestie uitvechten. liefst voor het groote publiek. In de spellings-debatten zijn de Roomsche namen omgeven van de grootste luidruchtigheid. Geen blad, waarin zich Gerlach Royen niet ironisch geroerd heeft. Vijftien achtereenvolgende krantenartikelen met humor voor de tribune en kleine, prikkelachtige hatelijkheden waren een miniem onderdeel van den jongsten strijd omtrent het auteurschap van een werkje, welks schrijver uitdrukkelijk vermaant: ‘Vraag niet, wie het gezegd heeft, maar vraag, wat er staat!’ Toch is iedereen het erover eens, dat de krant niet de plaats is voor zulke wijdloopige wetenschappelijke ruzies. Maar de krantendirectie ‘geurt’ graag eens met den naam van een befaamd geleerde, de wetenschapsman heeft graag eens een publiek, de menigte stelt prijs op de zichtbare manifestatie van eigen cultuur... Men is aan deze waarden nog te weinig gewend en gaat er spilziek mee om als jongens met hun eerste zakgeld. Een tegenstelling wordt altijd verscherpt door ruchtbaarheid. Wie voor een groot publiek is tegengesproken, zoekt een grooter publiek om er gelijk bij te krijgen. Dit zijn eenvoudige wetten van onze menschelijke onvolmaaktheid, waaraan ook overigens goedgebouwde karakters zich zelden heelemaal onttrekken.
Nog feller is de strijd bij het ‘genus irascibile vatum’. De zoetjesaan spreekwoordelijke stelling, dat Roomsche schrijvers onder elkander geen litterair fatsoen kennen,
| |
| |
vindt welhaast dagelijks voedsel in de bladen en tijdschriften. De litteraire relletjes uit vroeger jaren (al worden zij te licht geïdealiseerd tegenwoordig, omdat alleen de beste polemieken nog gelezen worden) liepen toch zelden om zulke kleinigheden zoo hoog als onder de huidige katholieke schrijvers het algemeen gebruik toelaat. Men telt nog niet lang genoeg mee om wijselijk te kunnen zwijgen. Iedere schrijver antwoordt openlijk of bedekt op iederen aanval. En de psychologie van den artisten-stand brengt mee, dat men doorgaans maling heeft aan wat anderen voor fatsoen houden. Gevoelsmenschen zijn altijd min of meer non-conformist en gaan daar groot op. Soms zoeken wij hun bestaansrecht bij hun aangeboren non-conformisme. Is de distinctiedrang reeds groot onder wetenschapslieden, litteratoren leven soms door dien drang hun gansche litteraire leven. Zij zijn iets door tegen iets te zijn. Soms scheppen zij voor zichzelf de distinctie-noodzaak, die in enkele gevallen den groei van het talent bevordert, maar vaker energie verspillen doet. Het kan een noodlot worden, stelselmatig te moeten strijden tegen de faam van een vijand, tegen het inzicht van een vroegeren vriend, tegen het gezond verstand van een toevallig ‘oudere’, tegen de feiten zelf. In alle tijden zijn er talenten vermorst aan den oorlog tegen de evidentie, maar zulk een twist met windmolens, eischt de grandezza van de waarachtige bezetenheid, terwijl zij hier zoo licht in rancuneuze kankerzucht ontaardt.
Aan ieder talent, dat ontluikt, schenkt men binnen een beperkten kring gaarne de ruimst mogelijke levenskans in vertrouwen op de toekomstige bruikbaarheid voor het groepsbelang. Men spreekt van ‘onze’ jongeren, desnoods van ‘onze onevenwichtige jongeren’, die men zoover niet van zich afwijst, of men behoudt met zekere fierheid het bezittelijke voornaamwoord van den eersten persoon. Dit is begrijpelijk, vooral zoolang men over relatief weinig bruikbare werkkrachten kan beschikken.
| |
| |
Maar het is mede een der oorzaken van den differentiatie-drang binnen het gestelde groepsverband. Wie zijn plaats met hard werken veroveren moet, zal er zich lichter bij aanpassen, dan wie haar onmiddellijk krijgt toegewezen. De vroegverworven bekendheid is daarenboven licht aanleiding tot het overschatten van de reputatie als persoonlijke waardebepaling. De geschiedenis van typisch-Roomsche reputaties uit de laatste eeuw kan dezen waan genezen, maar het is een kenmerk der tegenwoordige generatie, dat zij haar beoordeelingsnormen niet gaarne aan de historie ontleent, waarin zij zich over het algemeen ook weinig thuis gevoelt. Zij meent met de geschiedenis te hebben gebroken voor een gloednieuw begin, en verheft een persoonlijken afkeer gaarne tot het gevolg van een strijdbaar idealisme.
Schatte men de reputatie als cultuurverschijnsel op haar juiste waarde, de polemiek zou ongetwijfeld eleganter worden. Maar men verdraagt elkanders naam niet in den volksmond, omdat men er niet aan gewend is, te worden genoemd. Onbewust voelt men het als een eerherstel, dat katholieke namen medeklinken in het cultureel concert en schat er de beteekenis te hoog van. Men pousseert bevriende namen als handelsmerken en concurreert in reputaties in plaats van te wedijveren in vruchtbaarheid van geest.
Geen dezer fouten komt uitsluitend in katholieke kringen voor. Ze zijn alleen bij katholieken talrijker en steken sterker af tegen den achtergrond van godsdienstige eensgezindheid. Om ze te overwinnen, moeten wij ons nuchter leeren aanpassen bij onze eigen emancipatie, zonder zelfoverschatting.
|
|