| |
| |
| |
Prof. Mr. W.P.J. Pompe
Nationaal en sociaal
In Gent werd me eens het volgende verhaal verteld. Een Vlaamsche boerenjongen had in den oorlog eerst flink meegevochten, maar op een goed oogenblik weigerde hij verder mee te doen. Hij kwam voor den krijgsraad. De voorzitter vroeg hem, of hij het dan niet zijn plicht achtte voor het vaderland te strijden. Waarop de verdachte zijn gedrag verklaarde met het antwoord: Mijn vàder heeft geen land!
Er steekt wijsheid in dit grapje. Een eenvoudige volksjongen geeft hier in zijn eenvoudigen gedachtengang een verklaring waarom de leuze van vaderlandsliefde voor vele volksgenooten een holle klank geworden is. Het vaderland heeft voor hen niets meer, dat aan een goeden vader herinnert. Hun stoffelijke en geestelijke nood maakt voor hen het beroep op vaderlandsliefde tot een bespotting. De sociale nooden hebben het nationaal gevoel in het proletariaat grootendeels verstikt.
Tegenstelling is er gekomen tusschen nationaal en sociaaL Het volksdeun: Weg met alle socialen, leve Willemien, is er de getrouwe weergave van. Deze tegenstelling heeft zich in staats-Nederland tot na den grooten oorlog steeds toegespitst. Met ernstige schade voor het nationale en sociale beide. Eerst na den oorlog, die een broedtijd was van nieuwe gedachten, is ook in ons land het begin van een toenadering te bespeuren tusschen de nationale en de sociale gedachte.
| |
I.
Hoe is het tot deze feitelijke tegenstelling tusschen het nationale en het sociale, tot deze vijandschap tusschen nationaalgezinden en sociaalgeden, gekomen? Ik zal trachten den gang van zaken kort en scherp weer te geven. Misschien om wille van de duidelijkheid der weergave iets te scherp.
Het toespitsen der tegenstelling dan ligt wel aan beide groepen. Vooreerst aan de groep, die het nationale voorstaat. De nationale gedachte is belast met een verleden, waarin zij door verschillende factoren vertroebeld is. Twee noem ik er, mi. de hoofdfactoren. Het zijn de verabsoluteering van de nationale gedachte, en het waandenkbeeld, dat natie identiek is met staat.
Verabsoluteering der nationale gedachte. Overmatig nationalisme, chauvinisme. Deze overspanning had bij de nationale gedachte hetzelfde tragische verloop als bij andere ideeën, b.v. de vrgheidsgedachte. Men ging de nationale gedachte zoo hoog stellen,
| |
| |
dat ze boven alles zou moeten gelden. Ze zou een eigen leven gaan leiden, losgemaakt van den regelenden invloed van andere gedachten. Right or wrong, my country, is de passende uiting van dit overspannen nationalisme. Het nationale werd losgemaakt uit het geestelijk-zedelijk geheel van waarden. Waarheid, rechtvaardigheid, werden er aan opgeofferd. Het resultaat was eer het tegendeel van wat men wenschte. Geen opbloei, maar verschrompeling van het nationaal eigene. Geen verheffing, maar neerhaling. Engeland geeft ons een voorbeeld Engeland veroverde het Britsche wereldrijk, maar dit deed op zijn beurt merry old England verdwijnen.
Het waandenkbeeld, dat natie identiek is met staat Dit hangt met verabsoluteering der nationale gedachte samen. Maakt men het nationale los uit het zedelijk geheel, dan moet het op den duur aan zedelijke beteekenis, aan zedelijke kracht, inboeten. Het schijnt hiervoor ruimschoots vergoeding te ontvangen in de door geen zedelijke banden gebonden staatsmacht. Maar in werkelijkheid lijdt in zoo'n geval de nationale gedachte ontstellende schade. De staat, die den zedelijken plicht heeft het nationaal-eigene te verzorgen, krijgt bij loslaten der zedelijke banden de kans, om het nationale voor staatsdoeleinden te misbruiken. Geen zedelijke orde wijst dan aan het nationale zijn eigen plaats. De staat gaat ten slotte zich in de plaats der natie stellen. In de Dietsche beweging is men er wel van overtuigd, dat de verschuiving van nationale naar staatsbelangen voor de Nederlandsche gedachte noodlottig heeft gewerkt, in Noord- zoowel als in Zuid-Nederland.
Onder den invloed van deze bedervende factoren is de kracht der nationale gedachte in de kern aangetast. Het schijnt anders te wezen. In de kringen der machthebbers geniet het nationale een diep respect. Ik twijfel in het algemeen niet aan de oprechte bedoelingen bij de persónen. Het gaat mij echter om de levende beteekenis der idee. Er zijn teekenen, die mij angstig stemmen over het levende van deze beteekenis. Het officieele nationale is taboe. Er is een magische kring om heen getrokken. De Vlaamsche activisten hebben het tot hun schade - of tot hun voldoening? - ondervonden. Naar ik hoorde, weigerden zelfs verschillende Belgische advocaten, hun verdediging op zich te nemen. Ofschoon de verdediging van benarde verdachten in het algemeen als een eer voor den advocatenstand geldt. Is deze schijnbare versterking, deze taboe-verklaring, deze afsluiting zonder nadere argumenten in werkelijkheid niet eerder een teeken van innerlijke zwakheid dan van krachtige overtuiging?
Het nationale doet bij velerlei machthebbers, ik wil aannemen: onbe- | |
| |
wust, dienst als bolwerk, waarachter zij hun machtspositie beschermen. Wel niet alleen bij Belgische regeeringsgroepen. En tegenwoordig wel evenzeer ter bescherming van economische als van politieke macht. Nergens heb ik dit bijtender gelezen dan in De Trust der Vaderlandsliefde, door den Vlaamschen activist van Ostaijen geschreven. De conservatieven, zij die hun macht te beschermen hebben, vereenigen zich in van Ostaijen's verhaal tot een trust, welke verschillende landen omvat, en gericht is op de exploitatie der vaderlandsliefde. Versterking hunner politieke macht, en verruiming der economische winsten, met name uit de oorlogsindustrie, zijn de verheugende resultaten van de activiteit der trust De onthullingen over de gestie van zaken als Krupp, Schneider-Creusot en Zaharoff, geven een bevestiging van deze letterkundige fantasie.
De nationale gedachte verschrompelt in zoo'n atmosfeer. Het nationalisme wordt er een trekpaard voor belangengroepen. Ik geloof niet, dat het gevaar hiervoor in Noord-Nederland zoo ernstig is, als van Ostaijen het met duidelijke vingerwijzing naar Frankrijk en Duitschland afschildert. Onze volksaard is voor excessen, ook in deze richting, moeilijk toegankelijk. Misschien is voor Noord-Nederland het groote gevaar niet zoo zeer de vervalsching als wel de verslapping der nationale gedachte. Het nationale leeft niet genoeg in de breede massa van ons volk. De nationale gedachte is losgeraakt van het volk. Nationaal zonder volk nu is een onding. De roem onzer nationale helden, onze nationale vlag, en zooveel meer dat tot den nationalen eeredienst behoort, en aan de nationale gedachte luister bij moet zetten, wekt niet veel meer dan obligate, conventioneele belangstelling. De opgeschroefde gezangen, over de schitterende kleuren van Nederlands vlag, enz., uit den tijd, althans uit de school, van Tollens c.s., verdienen eer schoolgezangen dan waarlijk volksliederen genoemd te worden.
Daarenboven ziet men in ons land) verschillende groepen vechten om het monopolie op het nationale gebied. ‘Nederland en Oranje’ heeft zich de eene partij tot naam voor hare kiesvereenigingen gemaakt. Een andere groep werkt met de leuze: Nederland een Protestante natie. De kleuren der Nederlandsche vlag dienen aan weer een andere partij voor verkiezingsbiljetten. Met dergelijk beslag op nationale goederen ten bate van een afzonderlijk deel van het volk dreigt men de overigen van deze goederen te vervreemden. Allerminst dient men hiermee de nationale eenheid. Tenzij de een of andere groep deze eenheid verstaat als bedoeld voor het weldenkend deel van het Nederlandsche volk. Hetgeen veelal een schoone naam is voor hen die het met de meeningen van de betreffende groep eens zijn.
| |
| |
Of het door van Ostaijen aangeduide gevaar voor Noord-Nederland zonder beteekenis is, wil ik in het midden laten. Maar dat opeischen van het nationaal vorstenhuis, of van de nationale vlag, of van de nationale eenheid, voor eigen partij, dat rukken van verschillende kanten aan het bonte en tevens ééne kleed der nationaliteit, moge voor de nationale gedachte minder schadelijk wezen, het is er zeker meer kleineerend voor.
Het nationaliteitsideaal werd dus uitgehold en vervalscht. Het werd minder gericht op de verzorging van het nationaal-eigene voor het heele volk, in al zijn lagen, en meer op de bescherming van de feitelijk gevestigde machtpositie van een bepaalde groep.
Tegen deze machtspositie, ter opheffing van het gedrukte proletariaat, kwam in de vorige eeuw een nieuw ideaal op, het sociale ideaal. Bij de sociaalgezinden stond het nationale ideaal in het algemeen op den achtergrond. In een der sterkste vormen van sociale gezindheid, het marxistisch socialisme, kreeg deze gezindheid onmiskenbaar een antinationale strekking.
Deze anti-nationale strekking is, gezien het verloop van het nationale ideaal, begrijpelijk. Zij is er niet minder om te betreuren. Zoo gooide men het kind met het badwater uit. Een juiste onderscheiding zou er toe geleid hebben, zich tègen het vervalschte vóór het ware nationalisme te verklaren. Immers het ware nationale ideaal is niet in strijd met het ware sociale ideaal. Integendeel, beide zijn op elkaar aangewezen. Het nationale leven kan slechts ten volle bloeien, als ieder volksgenoot krijgt wat hem toekomt. En evenzeer kan het sociale welzijn slechts op nationale wijze behoorlijk verzorgd worden. Het socialisme handelde hier met de nationale gedachte op dezelfde wijze als met het eigendomsrecht. Omdat het eigendom onder de particulieren feitelijk verkeerd verdeeld was en misbruikt werd, wees het socialisme het particuliere eigendom principieel af. In plaats van te streven naar een juiste verdeeling en een juist gebruik.
De arbeiders hebben geen vaderland, constateerde men. Maar geeft ze dan hun vaderland terug, zou men daarop als conclusie verwachten. In tegenstelling tot deze conclusie stelde men den van hun vaderland onterfden een z.g. internationaal menschheidsideaal voor oogen. De proletariërs aller landen werden opgeroepen, zich te vereenigen, en gezamenlijk den klassenstrijd te voeren tegen de kapitalistische onderdrukkers. Het sociale ideaal kreeg daardoor een a-nationale, de middelen tot bereiking ervan eerder een anti-nationale strekking.
Internationaal is dan voor dit ideaal een misleidend woord. Het inter- | |
| |
nationale veronderstelt immers het nationale. Zonder het nationale is een verhouding tusschen nationaliteiten, m.a.w. het internationale, onmogelijk. Met het nationale element werd in het socialistische ideaal niet voldoende rekening gehouden. In zooverre kan men het socialisme a-nationaal noemen. In de middelen tot bereiking van het ideaal richtte het socialisme zich zelfs wel tegen het nationale. Het socialisme aanvaardde niet slechts den klassenstrijd, in zooverre deze onvermijdelijk is tot verkrijging van recht, maar het dreef dien klassenstrijd op de spits, het dogmatiseerde hem, en werkte daardoor mede aan het graven van een onoverbrugbare kloof binnen de naties. Het beschouwde verder de machtsmiddelen van den staat, in het bijzonder het leger, uitsluitend als middelen tot handhaving van het kapitalistische onrecht. De staat heeft echter machtsmiddelen noodig ook tot vervulling van zijn ware nationale taak, het beschermen van de nationale onafhankelijkheid tegen vijandige machten. Door deze machtsmiddelen aan te tasten, schiep het socialisme derhalve ook gevaar voor de handhaving der nationale gedachte. In zooverre werkte het socialisme ook anti-nationaal.
Er bestaan dus aanwijzingen, om het socialisme in het algemeen als een gevaar voor de nationale gedachte te beschouwen. Men kan zich dus begrijpen, welke reactie het socialisme opriep bij degenen, die het nationale als een welkome beschutting voor hun gevestigde positie gebruikten, en deze positie door het socialisme bedreigd zagen. Met kracht hieven zij de nationale leuze tegen het socialistische gevaar aan. De tegenstelling tusschen het nationale en sociale werd zoodoende steeds scherper. Bij een onbevangen beschouwing van dezen strijd valt het intusschen op, dat ook van tegenstanders der socialisten gevaar voor het nationale te duchten is. Tegenover de socialistische staat een kapitalistische internationale, van economisch-financieele structuur. Zouden in de haute finance nationale overwegingen méér gelden dan in het socialisme? En naast de anti-nationale strekking der eenzijdige, dogmatische, militaire ontwapeningsleuze staat een zelfde strekking in een economische ontwapeningsleuze, eenzijdig toegepast om wille van de dogmatiseering van den vrijhandel.
| |
II.
Ik ben me bewust, in deze kenmerking van de feitelijke tegenstelling tusschen nationaal en sociaal den toestand vereenvoudigd weergegeven te hebben. In het dagelijksch leven openbaart zich de tegenstelling in den regel niet zoo scherp. In ons land worden de scherpe kanten er bovendien gewoonlijk afgeslepen. Onmiskenbaar bestaan er verder nationaal-gezinden, die het sociale onrecht uitdrukkelijk afwijzen. En
| |
| |
ook socialisten, en andere sociaal-gezinden, wier trouw aan het nationale boven verdenking staat. In den laatsten tijd is zelfs een op zich zelf verblijdende toenadering tusschen de nationale en de sociale gedachtenwereld te bespeuren, in verschillende nieuwe bewegingen, vooral bij jongere menschen. In een korte samenvatting meen ik intusschen de bestaande tegenstelling schematisch, dus vereenvoudigd, te mogen voorstellen.
Na deze onvermijdelijke kritiek op den feitelijken toestand dringt te meer de eisch, om zoo zuiver mogelijk te bepalen, wat de ware beteekenis der nationale, en evenzoo der sociale, gedachte is. Uit het onderzoek daarnaar zal blijken, dat nationaal en sociaal niet alleen geen tegen stelling behoeven te vormen, maar dat beide op elkaar zijn aangewezen. Men kan èn nationaal èn sociaal gezind zijn. Men behoort zelfs beide te wezen, want zonder het sociale, zonder den gemeenschapszin van het volk in al zijn geledingen, verschrompelt het nationale, en zonder het nationale blijft het sociale ideaal een bleeke schim.
Datgene, waarvan het nationale is afgeleid, de natie, berust op een zekere saamhoorigheid. Deze vindt haar oorsprong in verschillende factoren. Gedeeltelijk in biologische gegevens, zooals het ras. Er kunnen echter volksgenooten zijn, die tot verschillende rassen behooren. De nakomelingen van Romaansche of Israëlietische refugié's kunnen even goede Nederlandsche vaderlanders wezen als de afstammelingen van autochthone Nederlandsche voorvaderen. Gedeeltelijk ook ontstaat de natie door geografische en meer nog door sociologische gegevens. Bodemgesteldheid en klimaat spelen hier een rol, Belangrijker zijn de gemeenschappelijke lotgevallen, in de nationale geschiedenis, en de gemeenschappelijk ondervonden cultuurinvloeden.
Een natie wordt niet plotseling geboren, maar min of meer geleidelijk gevormd. Het wezen van een natie vindt men niet door haar - niet steeds geheel naspeurbaren - oorsprong na te gaan. Het kenmerkende van een natie bestaat m.i. - en hierin volg ik Doodkorte, Hoogveld e.a. - in het aan de volksgenooten gemeenschappelijke karakter.
Het karakter beteekent voor mij dan een geheel van bepaalde zedelijke voortreffelijkheden, bepaalde deugden. Een natie openbaart zich dus kenmerkend in een stel volksdeugden. Hiermee is niet beweerd, dat er in een natie geen volksondeugden kunnen wezen. Geschiktheid tot een bepaalde deugd sluit geschiktheid tot een overeenkomstige ondeugd in. Voorzichtigheid in geldelijke zaken en geldzucht, moed en overmoed, staan vlak bij elkaar, evenals elke deugd bij overdijven (of bij tekortschieten) een ondeugd wordt.
Het zou aantrekkelijk zijn, het Nederlandsche volk onder dit gezichts- | |
| |
punt te beschouwen. Men zou hiermee den hoogsten maatstaf aanleggen aan den stand van ons volk. Hoe staat het b.v. met den Nederlandschen eenvoud? Openbaart hij zich vaak anders dan in overgevoeligen afkeer van aanstellerij? En in hoeverre is bij ons de deugd van vrijheidszin vrij gehouden van de ondeugd der eigengereidheid? Voor mijn betoog is intusschen niet van belang, wat de nationale deugden zijn, maar alleen, dat zij bestaan.
Uit deze gemeenschap van nationale deugden als wezenskenmerk der natie, zijn verschillende gevolgen af te leiden, welke de verzorging van de nationale gedachte, op nationale wijze, een eminent belang voor het heele volk maken.
Omdat het nationale gekenmerkt wordt door een stel van volksdeugden, hebben de volksgenooten verschillende dingen gemeenschappelijk, die voor het menschenleven van de grootste beteekenis zijn. - Binnen het nationale milieu kunnen de volksgenooten beter dan daarbuiten die voortreffelijkheden ontwikkelen, waartoe zij bijzonder geschikt zijn. Eenvoud, oprechtheid, zullen zich bij Nederlanders het best kunnen ontwikkelen in Nederlandsche omgeving. - Het nationaal gemeenschappelijke geeft den volksgenooten tevens een gemeenschappelijke ontvankelijkheid voor invloeden, ten goede en ten kwade. Een goede opvoeding, een goede geestelijke vorming, dient dus nationaal te wezen. Pralende woorden, ook al zouden ze in Nederlandsche taal gesproken zijn, zullen bij Nederlanders eerder afkear en verzet wekken. - De nationale uitingsvormen tenslotte, in de volkstaal, in de wetenschap, in de kunst, zullen bij de volksgenooten eerder begrepen worden. Tusschen Nederlanders worden ook halve woorden verstaan, zij begrijpen van elkaar eerder wat ironisch ('t Nederlandsche woord is hier misschien: leuk), wat plechtig opgevat moet worden.
Het nationaal eigene, de heele nationale cultuur, van het meest alledaagsche tot het verhevenste, verdient dus, om wille van het levensgeluk van alle volksgenooten, beschermd, verzorgd en bevordlerd te worden. En daarom verdienen ook de symbolen en attributen van het nationale geëerbiedigd te worden. Van de nationale vlag tot het nationale koningshuis. - In dezen gedachtengang krijgt het nationale een redelijken zin. Is de liefde en eerbied louter op gevoel gegrond, dan worden zij onderhevig aan alle wisselingen van dat gevoeL Redelijk inzicht houdt het gevoel vast, en geeft er voortdurend voeding aan. Nationaal gevoel is veel. Is het gegrond op redelijke overtuiging, dan is het veel meer. Gevoel alleen is vluchtig en verleidt tot sentimentaliteit. Gevoel op den grondslag van redelijke overtuiging is hecht, en geeft recht op daden en offers.
| |
| |
Het nationale wordt gekenmerkt door een bepaald karakter, in zedelijken zin. Het vindt zijn passend, behoorlijk doel, in de bevordering, bij de volksgenooten, van dit zedelijke karakter, gevormd door een stel deugden, en in de bevordering van alles wat daartoe geschikt is, op stoffelijk en geestelijk gebied. In dezen zin komt het nationale bijzonder overeen met het sociale. Ook het sociale vat ik hier normatief op, als bevattend een behooren, als gericht op een passend doel.
Het sociale doel is kenmerkend het bevorderen eener goede gemeenschap. Een goede gemeenschap beteekent het algemeen welzijn, waarin besloten ligt het geheel der belangen van de leden dier gemeenschap. Het omvat het geheel hunner geestelijke en stoffelijke belangen, in onderling juiste verhouding. Het algemeen welzijn omvat dus een ordening van belangen, elk naar zijn eigen waarde. Ook hier staat bovenaan een behoorlijk leven, geordend naar de juiste rangorde der waarden. Als men voor het helaas door veel misbruik bezoedelde woord niet terugschrikt: een deugdzaam leven. - In dien zin is het nationale ideaal in het sociale begrepen.
Sociale gezindheid onderstelt dan immers nationale gezindheid. Reeds om den socialen plicht van rechtvaardigheid. De rechtvaardigheid is de standvastige wil om ieder het zijne te geven. Het nationale nu is aan alle volksgenooten bijzonder eigen. Zij hebben dus op verzorging van het nationale een recht. Het is het hunne, het komt hun toe. Een volk, waaraan de nationale cultuurgoederen onthouden worden, bederft. Men hoore slechts de klachten der Vlamingen.
Ook om den socialen plicht van naastenliefde. Hij, die zijn naaste liefheeft, helpt hem zooveel hij kan, op de wijze die den naaste past. Alle menschen zijn onze naasten, leert ons het Christendom. Maar het Nederlandsche woord naastenliefde geeft op sprekende wijze aan, dat er een rangorde in deze liefde bestaat. Die ons het meest nabij zijn, behoorenl onze liefde het eerst te ervaren. Daarom mogen onze volksgenooten eerder dan anderen de bewijzen van onze dienende liefde verwachten. Wij kunnen hen ook zooveel beter helpen, juist omdat ons met hen als volksgenooten een bijzondere saamhoorigheid bindt. Volksgenooten zijn op elkaar aangewezen, ze begrijpen elkaar beter.
Om deze naastenliefde veronderstelt de sociale gezindheid, zonder uitsluiting van anderen, een voorkeur voor de volksgenooten. Naastenliefde is niet hetzelfde als philanthropie, menschenliefde. Er is een belangrijk onderscheid tusschen deze twee. Misschien kan ik dit onderscheid hetj best aanduiden met de woorden concreet en abstract. Philanthropie is abstract. Philanthropie is misschien nog beter dan door menschenliefde te vertalen door liefde tot de menschheid, een abstractie. Naastenliefde
| |
| |
is concreet. De afzonderlijke mensch, dien wij ontmoeten, en die onze hulp noodig heeft, is onze naaste. Dien moeten wij helpen. De naaste is telkens bij ons, in het werkelijke leven. Hij is meestal onze volksgenoot. De menschheid is veraf, een studeerkamerproduct.
Als we trouwens niet boven anderen voor ons eigen volk zorgen, is hulp aan het geheel van alle volkeren onmogelijk. Als de toestand nationaal niet goed is, kan hij internationaal nooit goed worden. Internationale idealen vóóronderstellen nationale idealen. De z.g. Volkenbond, beter genoemd een Statenbond, kan ervan meepraten.
Als het sociale niet het nationale insluit, blijft het een hersenschim. Als echter het nationale niet met 't sociale, een goede gemeenschap, het welzijn van alle leden der gemeenschap, gepaard gaat, wordt het een leugen. Het nationale beginsel wordt vervalscht, als men bij aanvaarding van dit beginsel het rustig aanziet, dat een deel der volksgenooten in welvaart, een grooter deel in nood verkeert. Ik denk hierbij niet zoozeer aan de huidige crisis, die immers allen min of meer treft. Eerder wil ik wijzen op den minderwaardigen toestand, dien men als proletariaat aanduidt. Hoe kan iemand nationale deugden bij zich ontwikkelen, als al zijn inspanning moet opgaan in de zorg voor het dagelijksch brood? En hoe kan zoo iemand belangstelling aan hoogere dingen, ook aan het vaderland, geven, als al zijn gedachten beklemd worden door de bezorgdheid de broodwinning te verliezen?
De grondtoon der vaderlandsliefde is dankbaarheid. Maar dan moet in 't vaderland, voorzoover menschelijkerwijze mogelijk, gezorgd worden voor een menschwaardig bestaan van alle volksgenooten. Menschwaardig in stoffelijk en vooral in geestelijk opzicht. Bij hen, die leven beneden dit bestaansminimum, is geen dankbaarheid, eerder bitterheid, te verwachten. De nationale geestdrift der gegoede burgers werkt bij hen als een hoon. Anti-nationale tweedracht-zaaiers hebben bij hen vrij spel. Mag men van een arbeider, die in het zweet zijns aanschijns met f 10,- à f 11,- wordt naar huis gestuurd, verwachten dat hiji zal roepen: Leve de natie? vraagt de nationalist Ir. Mussert terecht Nog grievender dan dit tekort aan geld lijkt mij de maatschappelijke kleineering, die trouwens veelal met gemis aan geld samenhangt. Hoevelen spreken nog van het mindere volk! De arbeider is als volksgenoot in beginsel gelijkwaardig aan alle andere volksgenooten. En in zooverre hij; meewerkt aan den nationalen arbeid, is hij in feite meer waard dan een leegloopendie rijkaard.
| |
III
Uit deze principieele uiteenzettingen blijkt, dat de nationale en de sociale beweging op nauwe samenwerking zijn aangewezen. Is dit geen
| |
| |
utopistische droom? Is dit geen onvruchtbare theorie? Het verleden heeft toch al te zeer getoond, dat er tusschen nationaal en sociaal een feitelijke tegenstelling bestaat. Is het mogelijk om in de toekomst deze tegenstelling metterdaad te overbruggen, beide bewegingen te doen samengaan, voor een groot deel zelfs te doen samenvallen?
De scepticus stemt uiteraard voor behoud van het feitelijk bestaande. De sceptici in beide kampen aanvaarden, gelaten, onverschillig of verbeten, de feitelijke vijandschap tusschen nationale en sociale beweging. Ten hoogste zullen zij trachten de beide bewegingen elkaar te doen ontloopen. Zij vertrouwen, in geestelijke inertie, uitsluitend op de krachten, die zich in het verleden hebben geopenbaard. Als zij aannemen, dat God werkt in de geschiedenis, denken zij alleen aan Zijn werking in het verleden. Zij zien voorbij, dat Hij ook werkt in de toekomst. Waarom anders het woord Voorzienigheid?
Er is in dezen tijd minder dan ooit reden, om alleen naar het verleden te zien. We leven niet slechts in een economische crisis. In diepsten grond is er thans een geestelijke crisis. We kunnen niet alleen hopen en verwachten, maar we zien alreeds in het heden een nieuw levensgevoel en nieuwe levensvormen. Een nieuw levensgevoel. De geest der vorige eeuw vervliegt. De tijd van den bourgeois, met zijn neiging naar veiligheid en behagelijke rust bovenal, eindigt. Er is een tijd komende van nieuwe heldenvereering, van lust naar avontuur en strijd. De 19e eeuwsche levensvormen sterven af. Nieuwe breken zich baan, in Rusland niet alleen, maar ook in Italië en andere landen. Ik wensch voor ons land geen copie van een dezer buitenlandsche voorbeelden. Alleen al niet, omdat dit onnationaal zou wezen. Maar ook in ons betrekkelijk rustig land wankelen de 19e eeuwsche gedachten en vormen en neemt men een streven naar vernieuwing waar.
Dat een vernieuwing van de verhouding tusschen het nationale en het sociale feitelijk mogelijk is, leert ons de toestand in Vlaanderen. De Vlaamsche nationaal gezinden zijn, voorzoover ik zie, in het algemeen sociaal-vooruitstrevend. In dien zin dat zij voor hun Vlaamsche volksgenooten streven naar recht, niet alleen op Vlaamsch-nationaal, maar ook op sociaal gebied. In Vlaanderen ondervindt deze samenwerking van het nationale en het sociale minder bezwaren. Het Vlaamschnationale mist immers de natuurlijke verzorging door het staatsgezag. De Nederlandsche natie wordt in Vlaanderen eer door de staatsmacht onderdrukt. Dat is de tragiek van Vlaanderen. Het loopt daardoor intusschen minder gevaar, dat het nationale er ten bate van de feitelijke machthebbers misbruikt wordt. De nationale gedachte wordt in Vlaanderen dus minder vertroebeld. Dat is de glorie van Vlaanderen.
| |
| |
Vlaanderen kan ons Noord-Nederlanders een voorbeeld geven. De Vlamingen zoeken steun bij ons. Wij hebben echter niet minder de hulp der Vlamingen noodig. In Vlaanderen komt het vertroebelde Belgische nationalisme duidelijk voor den dag tegenover het zuivere Vlaamsche nationalisme. Vlaanderen kan ons leeren, ditzelfde verschil tusschen vertroebeld en zuiver nationalisme in Noord-Nederland te leeren zien. Misbruik van de nationale gedachte ter beschutting van particuliere machtspositie behooren wij te bestrijden. In de eerste plaats ieder van ons bij zich zelf persoonlijk. De nationale gedachte heeft niet louter negatieve beteekenis, uit socialisten-vrees voortgekomen. Zij heeft bovenal positieven zin, op het welzijn van het heele Nederlandsche volk gericht.
De Dietsche studentenbeweging bewijst, dat evenals in het Zuiden zoo ook in het Noorden het Nederlandsche nationale ideaal in geest en waarheid, met bezieling en bezinning, gediend kan worden. Deze beweging heeft aan het nationale in Noord-Nederland de lang gemiste nieuwe kracht gegeven. Ik vraag haar niet, naast een nationale ook een sociale beweging te worden. Haar waardevolle eenheid zou er door bedreigd worden. Maar aan nationalisten kan het welzijn van het volk niet onverschillig zijn. Om nationale redenen kunnen zij de verouderende feitelijke tegenstelling tusschen het nationale en het sociale helpen opruimen.
Velerlei teekenen geven vertrouwen, dat deze tegenstelling gaat verdwijnen. Onder de katholieken, wier meewerking aan de nationale beweging in Noord-Nederland van betrekkelijk jongen datum is, zijn er verschillenden, vooral jongeren, die een gezond radicalisme in het nationale en in het sociale vereenigen. Men denke aan van Duinkerken, Knuvelder, e.a. In de S.D.A.P. is een daadwerkelijk streven in Dietsche richting aan het groeien. Men denke aan de Vlaamsch-Noord-Nederlandsche samenwerking in Kentering-Menschen. De nationaal-socialistische en nationaal-solidaristische bewegingen verkondigen in haar namen reeds het principieele samengaan tusschen het nationale en het sociale.
Of de Nederlandsche natie een toekomst heeft, en of dit een groote toekomst zal wezen, hangt voor een groot deel van het jonge geslacht af. Er is crisisnood. Maar crisis geeft hoop op vernieuwing. Moge voor alle Nederlandsche gewesten, in Noord en Zuid, een nieuwe groote tijd aanbreken, gericht op het welzijn van alle Nederlanders en gebouwd door geestdriftige daden en offers van het huidige jonge geslacht! |
|