| |
| |
| |
| |
Ir. S. van Ravesteijn Le Corbusier
Le Corbusier heeft in Holland lezingen gehouden. Hij argumenteerde, doceerde, zéér propagandistisch, populair, helder en boeiend, heilzame beginselen, economisch soms volkomen onhoudbaar, doch die hij voorstelt om de omgeving van den mensch en dan voornamelijk van den stadsmensch, te verbeteren. De ongevoeligen voor het visueele, voor architectuur, die slechts zijn woorden kennen, blameeren zich door hem op deze woorden aan te vallen. Zie het redactioneel artikel van de Gids van Februari.
| |
| |
Er staat het volgende motto boven: ‘Herr, die Noth ist grosz - die ich rief, die Geister - werd' ich nun nicht los’.
‘Le Corbusier, de Henry Ford van de architectuur, aldus het artikel, heeft met zijn reeks lezingen in ons land volle zalen getrokken. Zijn revolutionnaire stedebouwkundige en architectonische uiteenzettingen hebben, naar den toeloop en den bijval gemeten, zijn publiek nieuwe hoop gegeven.
Dwalers en ontworstelden verwerpen nu eenmaal het verleden even vlot en lichtvaardig als zij een toekomstbeeld omhelzen, te eerder wanneer dit toekomstbeeld de overtuigde projectie is van een eigen wensch-besef.
Ondanks le Corbusier's staalharde verintellectualiseerde slagvaardigheid, was zijn houding in dieper wezen slaafscher dan slaafsch, immers zijn knieval voor de mechanisatie, industrialisatie en rationalisatie, was niet alleen volkomen wrok-loos en zonder voorbehoud, maar van een volslagen onderdanigheid.
“De snelheid”, zoo sprak hij, “heeft de wereld veroverd of wij dat willen of niet, alles is aan het veranderen. Achteruit kunnen wij niet meer, wij moeten wel vooruit.”
Den mensch blijft, zoo volgt daaruit, geen schijn van keuze in eigen lot. In het veelzijdig vormenbeeld, dat le Corbusier ontwierp op de basis van dit, achter triomfantelijke woorden verstopte onmachtsgvoel, heft hij dan tenslotte, als hoogste goed, slechts de hygiëne ten troon.
De menschheid en heel het maatschappelijk bestel als een verlengstuk van de machine te aanvaarden, uit onmacht om dezen vernederenden toestand te keeren en uit onwil om dezen smaad te bestrijden, toont een geestelijke houding, die daarom geen toekomst heeft, omdat wat le Corbusier kortelijk de “snelheid” noemt, in haar uitgebreide consequenties een juk is, waar de menschheid zich nooit onder zal bukken.
Het horizontale slop, waar le Corbusier geen uitweg uit
| |
| |
Villa Garches 1927, 2e etage
Villa Garches 1927, 3e etage
| |
| |
Huis Brussel 1929, fuinzijde
Huis Brussel 1929, ingang
| |
| |
Huis, Brussel 1929
| |
| |
weet, blijft, ondanks zijn verticale projecties, ook dan nog een slop, geestelijk althans gesproken.’
Wij verheugen ons reeds in de berusting van deze geestelijke leiders en in de gedweeheid van hun wenschbesef, als zij het verleden en heden omhelzen voor een stopsein op een spitsuur in de Strand of de place de l'Opéra. Maar in ernst, verdient de moderne architectuur en een zéér groot kunstenaar als le Corbusier, niet in de Gids een serieuze kritiek, zooals daarin o.a. aan literatuur te beurt valt? Deze kritiek, die geen kritiek is, doch slechts een angstreactie, van een dilettant (uit domineesland), blind voor de werkelijke doeleinden en fantasmen van le Corbusier, die men slechts met kunstgevoelige oogen tusschen diens regels kan lezen of in zijn schetsen of werk kan zien, behoort door een redactie met verantwoordelijkheidsgevoel voor kunst en voor het aanzien van haar eigen tijdschrift, naar de prullemand te worden verwezen en niet naar de drukkerij. Het groote verdient ook groot bezien te worden, hetzij men het goedkeurt of afkeurt.
De groote waarde van le Corbusier is deze, dat hij een volledig beeld voor oogen heeft van beter verkeer gepaard aan beter wonen; dat dit beeld de adel heeft van een groot kunstenaarschap en streeft naar het bereiken van een harmonie. Daardoor fascineert hij de wereld en stroomen de besten naar zijn lezingen.
De grootschheid en het samenvattende van deze greep houde men vóór alles in het oog en waardeere men geestdriftig. Het komt er dan, indien het geheel groot is, niets op aan, dat de opbouwende elementen, afzonderlijk beschouwd, slechts door hun intuïtief en vroeg ontstaan waarde bezitten en dat vele, afzonderlijk, door anderen vollediger zijn doorzien, economischer opgelost en wetenschappelijker zijn geargumenteerd.
Maar ik herhaal het, le Corbusier heeft hun kernen juist
| |
| |
gezien en vroeg gezien en wat hem principieel van de verdienstelijke detaillisten scheidt: tot een grootsch geheel vereenigd.
Elk middelmatig candidaat voor het examen van verkeerspolitiecommissaris, verzint dezelfde en betere en minder kostbare verkeersoplossingen als le Corbusier, maar hij ziet geen stad. Vele torenhuisprojecten, op zichzelf beschouwd, zijn beter, practischer en goedkooper, hebben meer zon dan die van le Corbusier, maar zij missen die feillooze visie op de noodzakelijkheid van torenhuizen. Wie het vrijgelegen torenhuis in Amsterdam, Daniël Willinkplein, bezocht heeft en genoten van het geluk van het hooge, vrije, wijde uitzicht, bewondert le Corbusier's vroege inzicht, niet om torenhuizen te bouwen, maar om door het vertikaal stapelen van woningen, afstand en parkenaanleg te krijgen, met alle voordeelen daaraan verbonden. Zie ook, wat ik schreef over Oud's Kiefhoek in 't Febr.-nummer. Als le Corbusier zijn groote gebouwen op kolommen zet, zoodat het verkeer er onder door kan gaan, is dit volkomen logisch. Maar ook zijn landhuizen, waar dit dus voor het verkeer geenszins noodig is, zet hij op kolommen. De tuin blijft dan intact; hij motiveerde dit te Amsterdam, apert onjuist, met economische redenen (minder grondwerk); wij zien echter zijn ware redenen: het is ruimtelijk vrijer, mooier, zie b.v. het huis Cook (1926). Maar met machine en snelheidsaanbidding heeft dit niets te maken, ezels van Gids-redacteuren, zelfs nauwelijks met hygiëne. Een typische eigenschap van le Corbusier's woonhuizen is het doorgaan van een der kamers over twee verdiepingen, zie de reproducties; alweer iets waar machine, snelheidsadoratie en hygiëne volkomen buiten staan, alweer iets, dat duur is en alweer iets, dat zéér mooi en van een groote allure is en let wel, slechts voor weinigen, de verfijnden, geschikt. Bezie de 2e étage van de villa in Garches
(1927) en let op de elliptische gang, niet ondoelmatig en ook niet
| |
| |
doelmatig, uitsluitend, ruimtelijk, zéér mooi. Let eens op hoe plaatselijk de wand badkamer-groote slaapkamer in de slaapkamer is gedrukt: zéér doelmatig en zéér mooi. Let eens, in de 3e étage, op de vensterlooze voorgevelmuren, zoodat deze kamers slecht verlicht zijn: duidelijk een zwak oogenblik terwille van het aspect van de voorgevel, waarin hij, om decoratieve redenen in het bovengedeelte een gesloten vlak wenschte; onverdedigbaar défaut van een artist. Maar in dit alles geen spoor van machine of snelheidsaanbidding.
Op de tentoonstelling van zijn werk in de Rotterdamsche Kunstkring hing ook zijn laatste ontwerp voor de prijsvraag sovjetpaleis (de uitslag van de prijsvraag is bekend geworden: eerste prijzen 2 Russen en 1 Amerikaan; geen plan wordt uitgevoerd, fragmenten dienen voor een te koken hutspot, die ook, nadrukkelijk vermeld, naar ‘oude stijlen’ mag smaken). Het ontwerp omvat in hoofdzaak twee reusachtige zalen; aan de wand hingen nu vlotte houtskoolkrabbels van de diverse stadia der groepeering ten opzichte van elkander, n.l. op 6, 9, 12, 15, 23 October en 1, 3, 22 November. Typisch de visueele artist en typisch le Corbusier met deze kinderlijke chronologie van zijn creatief proces en ook, bewijs, dat zijn ontwerpen niet uitsluitend ontstaan door eischen, formules, doelmatigheid, economie, enz., ook al zegt hij dit soms, maar dat het schoonheidselement, de symboliek van de vorm, een milde rol speelt.
Natuurlijk komt ook het R.K. Bouwblad, bij monde van Ir. Siebers, met de bekende grieven: geen geest der middeleeuwsche kathedralen, geen geloof aan hoogere dingen, alleen aan comfort, hygiëne, beton, staal en glas; in een zoo ijdel geestesspel als daktuinen, gingen vroegere perioden van cultuur te gronde (brrl, blijf behouden binnenshuis) en ten slotte - hier lonkt de hoop! - de vraag of voor de profeten van de absolute vernieuwing niet dikwijls geldt, wat een muziekcriticus onlangs schreef over pianovirtuozen:
| |
| |
| |
| |
LE CORBUSIER
Huls Cook 1926
| |
| |
‘Zij hebben de handen van duizendkunstenaars en de zielen van handelsreizigers.’
Het is jammer, maar deze bemoedigende formule gaat voor le Corbusier niet op, zie reproducties voorlaatste ontwerp sovjetpaleis of ‘woonkamer’ huis Brussel 1929. Maar R.K. Bouwblad, houd vol en houd dien musicus in eere, het is een lief hoopje voor tweederangertjes.
Sovjetpaleis ontwerp 1928
Een enkel woord om aandacht te vragen voor het woonhuis Brussel 1929, ontworpen op het gebruikelijke smalle grootestads bouwperceel. Er is een zwembad op de garage, de trap loopt om de ommuurde diensttrap, er is, voor de bouwpolitie en voor de dienstbode (keuken!) veel onoverkomelijks, het is zéér kostbaar, onmiskenbaar fijn, voornaam en vol waarden. Uit le Corbusier's schetsen begrijpt men het beste de sfeer, die hij wil geven; merkwaardig en jammer is, dat in de realisatie, die sfeer niet volledig tot stand komt; het luchtige, fijne, geestige, wordt dan wel zwaar, grofkorrelig en moeizaam, vooral in zijn interieurs; in de gevels en daktuinen slaagt hij beter.
Het democratische ligt hem niet; zijn woonhuizen zijn zéér kostbaar en gebouwd en bestemd voor zeer welvarenden; Pessac, de arbeiderskolonie ten Z. van Bordeaux, werd in elk opzicht een mislukking; als hij in de perspectief van
| |
| |
de groote hal sovjetpaleis arbeiders teekent, worden dit een soort heeren.
Le Corbusier is dus een kunstenaar, die met woorden, die wat overdreven, soms zelfs onjuist zijn, plannen toelicht, die fantastisch, overdreven of naïef zijn, doch wijdsche, heldere kernen bevatten en verschieten openen. Zijn plannen omvatten het verbeteren van het verkeer en daaraan aangepast, een nieuwe wijze van wonen en van organisatie van wonen, waarbij o.a. partij wordt getrokken van de tegenwoordige stand der techniek, zooals dat op andere gebieden eveneens geschiedt. Hij streeft er naar een sfeer te beelden, die zijn kunstenaarschap karakteriseert en die doortrokken is van het fluïdum van het heden in latijnschen geest. Dat zulk een groote figuur en zulk een noodzakelijk doel, zeker even weinig agressief tegenover religie of moraal als minister Reijmer in zijn Rijkswegenplan, naast warme belangstelling, van angst en kleingeestigheid getuigende commentaren uitlokt, bewijst opnieuw, dat ons volk de waarde in een fantasie van nieuwe vormen slechts traag en schuw kan vatten en zéér geneigd is om met kleine middelen te trachten het groote daarin verdacht te maken en te ontkennen.
Woonruimte, Huis Brussel 1929
|
|