De Gemeenschap. Jaargang 7
(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Giovanni Papini
| |
[pagina 237]
| |
papegaaien en eerzuchtige schismatieken. Met u kan ik eindelijk eens openhartig spreken. Aan anderen heb ik de weldaad van de biecht geleerd, maar mijn eigen geest heb ik werkelijk nooit kunnen blootleggen. Ik heb een kleine autobiographie geschreven, grootendeels uit propagandistisch oogpunt en verder fragmentarische bekentenissen in Traumdeutung. Niemand kent het ware geheim van mijn werk, of heeft dit geraden. Hebt u eenig idee van de psycho-analyse?’ Ik antwoordde, dat ik enkele engelsche vertalingen zijner werken had gelezen en dat ik alleen om hem te zien naar Weenen gekomen was. ‘Iedereen gelooft, hernam hij, dat ik op het wetenschappelijk karakter van mijn werk sta en dat mijn voornaamste doel is, de genezing der ziekte van den geest. Dat is een groot misverstand, hetwelk sinds jaren bestaat en het is mij niet gelukt het uit te roeien. Noodgedwongen ben ik een geleerde, maar ik ben dit geenszins uit roeping. Mijn ware wezen is dat van een kunstenaar. Van mijn jeugd af en altijd is Goethe mijn heimelijk ideaal geweest. Als kind al wilde ik dichter worden en heel mijn leven lang heb ik romans willen schrijven. Al mijn neigingen stuwden mij naar de letterkunde, zooals trouwens de leeraren op het gymnasium erkenden. Maar als u bedenkt hoe de omstandigheden waren in de oostenrijksche letterkundige wereld der laatste kwart eeuw, dan zult u mijn verslagenheid begrijpen. Mijn familie was arm en de dichtkunst, volgens de getuigenis der beroemdste tijdgenooten, bracht niets op, of wel gebeurde dat te laat. Bovendien was ik jood, hetgeen me in beslist ongunstige omstandigheden plaatste in een antisemitische monarchie. De ballingschap en het ongelukkig einde van Heine ontmoedigden me. Altijd nog onder den invloed van Goethe koos ik de natuurwetenschap. Maar mijn temperament bleef romantisch: in 1884 ten einde mijn verloofde, die ver van Weenen vertoefde, enkele | |
[pagina 238]
| |
dagen eerder te kunnen zien, verknoeide ik door haastig schrijven een werk over de coca en zoodoende heb ik mij door anderen, de eer en de winsten van de ontdekking der cocaine, als verdoovingsmiddel, laten ontnemen. In 1885 en '86 leefde ik te Parijs; in 1889 was ik eenigen tijd in Nancy. Dit verblijf in Frankrijk had een beslissenden invloed op mijn geest. Niet zoozeer terwille van hetgeen ik van Charcot of van Bernheim leerde, maar omdat het fransche letterkundige leven in die jaren rijk en vurig was. Als goed romanticus bracht ik te Parijs uren door op de torens van Notre Dame, maar 's avonds bezocht ik de café's van het Quartier Latin en las de boeken, die in die jaren het meest opzien baarden. De letterkundige strijd was in vollen gang. Het symbolisme zwaaide zijn vendels tegen het naturalisme. Tegenover de overheersching van Flaubert en Zola stelden de jongeren die van Mallarmé en Verlaine. Ik was nog maar kort te Parijs, toen A Rebours van Huysmans verscheen, den volgeling van Zola, die in het decadente verviel. En ik was in Frankrijk toen Jadis et Naguère van Verlaine werd uitgegeven en de gedichten van Mallarmé en de Illuminations van Rimbaud verzameld werden. Ik geef u deze bijzonderheden niet om groot te gaan op mijn ontwikkeling, maar omdat deze drie letterkundige scholen - de sedert kort gestorven romantiek, het bedreigd naturalisme en het opkomend symbolisme - de ingevers waren van heel mijn later werk. Letterkundige uit instinct en medicus door den nood, vatte ik de gedachte op om een tak der medicijnen - de psychiatrie - om te beelden in letterkunde. Ik was en ben dichter en romancier, in de gedaante van een geleerde. De psycho-analyse is niets anders dan de overbrenging van een litteraire roeping in uitdrukkingen van psychologie en pathologie. De eerste stoot tot de ontdekking van mijn methode kwam vanzelfsprekend door mijn beminden Goethe. U weet dat | |
[pagina 239]
| |
hij zijn Werther schreef om zich los te maken van de drukkende nachtmerrie van een smart. Voor hem was de litteratuur: zichzelf bevrijden. En is mijn methode voor de genezing van hysterie soms iets anders dan het zich laten uitspreken van den patiënt om hem te bevrijden van zijn obsessie? Ik doe niets anders als mijn zieken dwingen te handelen gelijk Goethe. De bekentenis is vrijmaking, dat wil zeggen genezing. De katholieken weten dit al sinds eeuwen, maar Victor Hugo had mij geleerd, dat de dichter ook priester is en zoodoende nam ik ijverig de plaats in van den biechtvader. De eerste stap was gedaan. Al spoedig merkte ik op, dat de biechten mijner zieken een kostbaar repertorium waren van documents humains. Feitelijk deed ik dus hetzelfde werk als Zola. Uit zulke documenten putte hij zijn romans; ik was echter verplicht ze voor mij te houden. De decadente poëzie vestigde toen mijn aandacht op de gelijkenis tusschen droom en kunstwerk en op de beteekenis van de symbolische taal. De psycho-analyse was geboren - niet reeds zooals men beweert uit de suggesties van Breuer of uit de aanduidingen van Schopenhauer en Nietzsche, - maar uit de wetenschappelijke transpositie van mijn geliefkoosde letterkundige scholen. Ik zal me duidelijker verklaren. Door het opnemen der tradities van de middeleeuwsche dichtkunst, had het romantische overheersching van de hartstocht verkondigd en alle hartstocht beperkt tot de liefde; hieruit bouwde ik het begrip op, der sexualiteit als kernpunt van het menschelijk leven. Onder den invloed der naturalistische romanschrijvers gaf ik van de liefde een minder sentimenteele en mystieke uitlegging, maar het beginsel was hetzelfde. Door het naturalisme en bovenal door Zola, raakte ik er aan gewend om de meest weerzinwekkende, maar de meest voorkomende en algemeene zijden van het menschelijk leven onder de oogen te nemen: de sensualiteit en de heb- | |
[pagina 240]
| |
zucht onder de huichelarij van mooie manieren, kortom het beest in den mensch. En mijn ontdekkingen der geheime schaamteloosheid welke het onderbewustzijn dekt, zijn niets anders dan de bevestiging van de onbevangen beschuldigingsacte van Zola. Ten slotte leerde het symbolisme mij twee dingen: de waarde der droomen, als deel van de dichterlijke schepping en de plaats welke het symbool en de illusie in het kunstwerk inneemt, dat wil zeggen in den geopenbaarden droom. En toen was 't dat ik mijn grootsch boek begon te schrijven over de uitlegging der droomen, als onthulling van het onderbewustzijn, hetwelk de bron is der inspiratie. Van de symbolisten leerde ik dat elke dichter zijn eigen taal moet scheppen en inderdaad heb ik de symbolische woordenschat der droomen in het leven geroepen: de terminologie der droomuitlegging. Om het volledig kader mijner letterkundige bronnen aan te duiden, moet ik hier nog aan toevoegen, dat de studie der klassieken - die ik als eerste van mijn klas voltooid heb - mij de mythen en Oeudipus en Narcissus inbliezen; met Plato leerden zij mij dat het innerlijke vuur, dat is het opleven van het onbewuste, de basis is van het geestelijk leven en ten slotte met Artemidorus dat elke nachtelijke verbeelding hare verborgen beteekenis heeft. Dat mijn ontwikkeling in hoofdzaak letterkundig geweest is, blijkt voldoende uit mijn herhaalde citaten uit Goethe, Grillparzer en andere dichters: mijn geest is gericht naar het essay, de paradox, het dramatische en er is niets in mij van de verwaande en technische stijfheid van een echten geleerde. Bovendien is er een niet te loochenen feit: in alle landen waar de psycho-analyse is doorgedrongen, werd ze beter begrepen en toegepast door de schrijvers en door de kunstenaars, dan door de doctoren. Inderdaad lijken mijn boeken veel meer op werken der verbeelding dan op tractaten over pathologie. Mijn studies over het dagelijksch | |
[pagina *5]
| |
NINABER VAN EYBEN. Gebrandschilderd raam
| |
[pagina *6]
| |
COLSON. De geboorte van hef eiland. 1926
| |
[pagina 241]
| |
leven en de flikkeringen van den geest zijn werkelijke en echte litteratuur en in Totem en Tabu heb ik ook den geschiedkundigen roman aangedurfd. Mijn meest oorspronkelijk en voortdurend verlangen zou zijn om werkelijke en echte romans te schrijven en ik bezit een schat van gegevens uit de eerste hand, die het fortuin zouden kunnen maken van honderd romanschrijvers. Maar ik vrees dat het thans te laat is. In elk geval heb ik langs een omweg mijn noodlot overwonnen en mijn droom bereikt: een letterkundige onder den schijn van een medicus te zijn. In alle groote geleerden leeft de gist der fantasie, moeder van alle geniale intuïties. Maar niemand heeft zich, zoals ik, er toe gezet de inspiraties der moderne litteraire stroomingen om te zetten in wetenschappelijke theorieën. In de psycho-analyse worden de drie voornaamste letterkundige scholen der negentiende eeuw terug gevonden: Heine, Zola en Mallarmé treffen zich in mij saam onder de bescherming van mijn goeden ouden Goethe. Niemand heeft dit in 't oogloopend geheim bevroed en ik zou het aan niemand onthuld hebben, zoo gij niet op de voortreffelijke gedachte waart gekomen, mij een beeld van Narcissus te schenken.’ Op dit punt gekomen, werd het gesprek in andere banen geleid. Wij spraken over Amerika, Keyserling en tenslotte over de gewoonten der Weeners. Maar het eenige dat de moeite loont om op schrift te worden gebracht is hetgeen ik reeds opgeteekend heb. Toen hij afscheid van mij nam, verzocht Freud mij te zwijgen over zijn biecht. ‘U bent gelukkig geen schrijver en geen journalist en ik ben er zeker van dat ge mijn geheim niet zult verspreiden.’ Ik stelde hem gerust - in volle oprechtheid: deze aanteekeningen zijn niet voor de pers bestemd. |
|