door een maximum muzikaliteit als middel, een maximum muziek als oorsprong en doel bereikt vinden. De eerdere Dufay of de latere Palestrina behoeft men niet anders te zien. Het is altijd persoonlijke krachtsinspanning zonder individueele inmenging. Waar waren trouwens vóór 1600 de muzikale aesthetici? Er waren altijd componisten, altijd geniale theoretici, zelfs fameuse harmonie-rekenaars en de beroemdste waren verder in wetenschap dan de geleerden der 19e eeuw, maar knaagden zij aan de persoonlijkheid der componisten? Of prezen zij hun beroemde tijdgenooten om hunne ethiek, hun philosophische basis? Gelukkige Palestrina, die met geen schoonheidsleer te beschrijven was! Hij was een muzikant, die van seconde tot seconde in muziek leefde en het latijn verstond; - hij deed zijn werk.
Waren er vóór de renaissance in de muziek minder genieën, minder ‘super-persoonlijkheden’ dan na de groote verandering? Ik behoor niet tot degenen die hier zouden aarzelen te antwoorden. De renaissance bracht het begin der bewustheid; maar de oude kracht zou niet overtroffen worden. De muzikale schoonheid zou door de accidentieele gevoelens van den componist gekleurd worden en dit is de verwarring. Ten eerste de verheven verwarring bij den componist: de donkere engel der melancholie werd het contrasubject bij de inspiratie. Ten tweede de triviale verwarring bij de amateurs, de uitleggers, de aesthetici; zij verwarden de levensstrijd der componisten met de muziek zelve, en over de goddelijke oorsprong van het licht dacht geen mensch meer. De groote bewustheid kwam niet op bij de genieën, maar bij de massa bemoeizuchtigen, die niet muzikaal waren om te genieten maar om te weten en te oordeelen; zij werden aangetrokken of afgestooten door de menschelijkheid die uit het werk sprak en zij trokken de Muzen-zelf aan de haren. In de 17e eeuw bemerkt men van deze ziekte betrekkelijk weinig; in de 18e eeuw veel meer, maar in het verloop der 19e eeuw blijkt het een algemeen-verbreide kanker te zijn: