‘Maar as ik dan wél 's de held wil zijn, dan kon ik 'm ...’
‘Doe geen moeite Pompius, 't kan mijnheer Engelman zijn, Kuitenbrouwer, Maas, Lichtveld, Vos, van Duinkerken of Kuyle, maar wat doet dat er nou toe.’
‘Ik kan ze allemaal, maar doe me nou 'n lol en zeg dan 's tege die snuiters, datte ze me niet meer zoo late swamme, want verdomd...’
‘Pompius, denk aan de censor.’
‘Nou, één keertje. Ik wou dan zegge, dat 'k 'r anders mee ophou en dan zitte jullie met de gebakke pere.’
‘Je kunt er op rekenen, maar help mij nu uit den brand. Zelf heb je gelezen, hoe de zaken staan, er zijn al verschillende vrienden aan het woord geweest en ik moet nu vervolgen. Maar, ik weet waarachtig niet, wat er verder gebeuren moet. Help me, Pompius, dan zal ik je nog eens inschenken.’
‘Santjes’, zei de hoofdpersoon.
‘Kijk eens, we hebben dus als gegeven, dat Mina dood is...’
‘Dat is te zeggen...’ onderbrak mijn gast
‘Neen, neen, Pompius, nou geen gezeur. Mina is dood, dood, dood.’
‘Ja, maar de waarheid...’
‘De waarheid, Pompius, is een veel te kostbaar goed om veel te gebruiken en vooral veel te gevaarlijk. Je krijgt er maar last mee. Laten we het daarom op een accoordje gooien, dat is voordeeliger. Mina is dood. Je zou mijn voorgangers in de grootste ongelegenheid brengen als ze niet...’
(Ik vind het niet noodig om verder te vertellen,