De Gemeenschap. Jaargang 4
(1928)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Willem Nieuwenhuis:
| |
[pagina 59]
| |
der jeugd van heden, om salangaannesten te eten en dan te mijmeren over rijstvelden en pagoden. M. Ixe denkt aan Mongolië; ware hij jong genoeg, dan zou hij moeten denken aan de Rue Mouffetard. De ‘nieuwe zakelijkheid’ moet toch, ook in de politiek, niet zoo volslagen langs ons heenstrijken. Terwijl Ixe gebogen zit over zijn salangaannesten, en eigenlijk indut over die duizend associaties en mogelijkheden, die niets uitstaande hebben met heden en hier en nu - Shanghaï, de Blauwe Rivier en Mongolië - zou ik er ook over willen denken, of de Rue Mouffetard, dat kronkelwegje in een mierennest vol menschen, of de Middenweg in Watergraafsmeer, niet moeten worden verbeterd. Want in Watergraafsmeer is van de week weer een jongen overreden: hij werd weggedragen met een verplet been en er lag een plas bloed op den Middenweg. Bloed nu is een zeer bijzonder sap.
Politiek en romantiek moesten doodsvijandinnen zijn, doch ze liggen hopeloos omstrengeld op één sponde. De stugge arbeid voor het algemeen wel-zijn of beter-zijn, die als stuwkracht vraagt een gelouterde menschenliefde, kent de meest nuchtere verrichtingen: ook de grootste hervormingen zijn reeksen van kille handgrepen en nuchtere berekeningen. De groote staatslieden doen in al het kille en nuchtere het bloedwarme leven trillen; de kleine mannen, alleen ‘van de partij’ of ‘van de fractie’ zijn alleenmaar nuchter. De stugge arbeid echter wordt ontkracht door romantische bevliegingen zonder tal: de romantiek van de christelijke coalitie als het einde van een laten verliefdentwist tusschen katholicisme en protestantisme - in een tijd, die zoo snel, zoo genadeloos snel, een doodshemd weeft voor ieder protestantisme; de romantiek van het klassenimperialisme; de romantiek van ‘den sterken man’, die blijkbaar nèt om den hoek hijgend komt aanhollen; de romantiek van een, op godsdienstige grondslagen nog wel, geproclameerde politieke eenheid zonder politieken inhoud. God spare ons de romantiek van den Chineeschen muur. Agenor acht de kwestie van de ambtenaarssalarissen of de kwestie van de kapitaalvorming het aankijken niet waard. Agenor kan die kwestie ook niet aankijken, vanwege den Chineeschen | |
[pagina 60]
| |
muur. Dat zijn vervaarlijke bouwwerken: Nolens kan er niet over heenkijken, maar helaas, Agenor en zijne vrienden ook niet. Een Chineesche muur - hij staat gelukkig maar ‘tot zoolang’, wat in ons snelle leven dikwijls zeggen wil: tot over veertien dagen - is niet alleen een belemmering voor Nolens en de zijnen, die 't heusch zoo erg niet vinden, doch 't is een belemmering voor ons: dat is wèl erg. Agenor heeft niet gezien. dat het dispuut over ambtenaarssalarissen en kapitaalvorming een symptoom is van de onrust en de onvoldaanheid bij ons volk. De onrust van gewone biddende menschen met een weinig Brood en een weinig Wijn en de Hand, Die bindt en ontbindt, en die vragen met wat angst in stem en oog: màg dat?.... Wat is grootscher en ontroerender schouwspel dan de vorming van een volksgeweten; het langzame van den groei, tegen zooveel verwarring in, maakt dien groei des te schooner. Dat de uitingen van dit ontwakende volksgeweten dikwijls zoo stuntelig. zoo banaal, zoo grof zijn mag ons niet misleiden. Ja: wij willen ook dit alles anders, wij willen onder ons katholieke volk een edele geest kweeken van voornaamheid in alles - doch tegen de pedanterie der Multatuliaansche broekemannetjes, der vlerken van de negatie, verdedigen we ook het stuntelige en het grove gebas van den door niemand aangestelden waakhond, die in ieder geritsel een aantasting van het heilige meent te bespeuren. Deze wel zeer gecompliceerde taak is niettemin taak der jongeren, en 't verwondert mij niet, doet mij veeleer deugd, dat 't éérst in de literatuur Jan Engelman dit ten volle aanvaardde, toen hij strijdend tegen ‘Nu’, de lauwe reptielen van een literair-beschimmeld quasi-humanisme van zich afsmeet - en wegsmeet van ons Katholieke volk, dat tot in zijn domheid en stunteligheid klompen bezit van gouden levenswaarden, meer dan aan den overkant korrels. Zij behooren tot de onzen - het oude vrouwtje achter in de kerk, dat met litanieën van Sint Antonius de ziel van een socialistisch, misschien wel een Katholiek, redacteur den hemel inbidt; Kees met de scheeve pet, die de Weesgegroetjes buldert in het Lof; en de oude stovenzetster, die zilverpapier vraagt om slaafjes vrij te koopen in de Missie. Wij zullen ook huisgenooten | |
[pagina 61]
| |
des geloofs de ooren wasschen - we zijn reeds vaderlijk, en nog zoo jong - maar dan hebben we nog de beenen vrij, en de tanden als 't moet, om te schoppen en te bijten naar de kwasten, de vlerken en de pedanten, wier volksliefde eindigt in een gegrinnik, wanneer het zuivere onbeholpen blijkt en de goedheid stuntelig en ietwat zot. Doch de Chineesche muur moeten we niet alleen niet moedwillig in stand houden, doch omverhalen. Die Chineesche muur scheidt ons niet van Nolens, wat te dragen zou zijn, maar van een zuiver zien der werkelijkheid bij ons volk.
Democratie is uiting van middelmatigheid. Met dit te constateeren komen we echter niet verder, want aanstonds komt dan de vraag aankloppen, of die middelmatigheid niet.... de maat der menschen is. Moet een regeering, welke ook, niet 't meest bezorgd zijn voor het leven der middelmatigen; vaste kern van volk, natie of groep; stevigheid om op te bouwen door ànderen dan de middelmatigen? Tot die middelmatigheid keeren regeerders, na iedere omwenteling, na ieder proces met meer of minder schokken, terug. Het parlementarisme kan zeer wel een voorbijgaande uiterlijke vorm dier middelmatigheid zijn; het parlementarisme kan, onbeweend en ongetroost, ten grave dalen, doch morgen is de middelmatigheid er wéér. Wat wij thans in Rusland en Italië zien geschieden, is een nieuwe herhaling van dit proces. Een nieuwe of schijnbaar-nieuwe bedding moge worden gegraven onder het slaken van hevige revolutionaire kreten, die bedding dient er toe om de heftige schuim-spattende volksbewogenheid op te vangen, te temmen tusschen de nieuwe boorden, waar de stroom met matig golfgeklots voortvloeit. Zoo verloopt het proces van den politieken kant bezien; het proces met name in Rusland is verbijsterender op godsdienstig gebied, achter het schild der gebeurtenissen woelt de demonische macht tegen de Almacht Gods. Maar de politiek kan hare wezenstaak nooit verloochenen, zij moet zich wijden aan de zorg voor het algemeen stoffelijk welzijn, en 't kan niet anders of zij ontmoet daar de breede, laksche en wat vakerige natuurlijke alledaagschheid, waarin de mensch hier zijn leven slijt; den Hemel winnende door | |
[pagina 62]
| |
over weinig getrouw te zijn. De mensch is belangrijker dan één mensch. en de dagelijksche gewende maatzang des levens wordt bepaald door het gewone menschelijke wezen, ‘dat de genieën zouden moeten vereeren als een god’. Democratie schijnt niet zulk een slechte politieke uiting van dezen noodwendigen triomf der alledaagschheid, doch ook ieder ander stelsel keert tot dien triomf weer.
Hiermede is niet gezegd, dat de middelmatigheid niet in verschillende tijdperken ook een verschillend niveau kan bereiken, waarop een volksleven bloeien kan, ook een politiek volksleven. Schaepman heeft dit, voor zijn tijd, voor het Katholieke volksdeel weten te bereiken: er wàs in zijn grooten tijd een politiek volksleven, met al de ontroering, al de verheffing, al de weeke onstuimigheid en de bizarrerie, die dit woord omvat. Schaepman heeft dit gewrocht; alle bezwaren tegen zijn eenzijdig politiek utilitarisme doen deze erkenning niet te niet - waar ook de vraag blijft, of Schaepman hierin wel zóó eenzijdig was als zijne leerlingen thans. Een figuur als Schaepman was ook noodig om dit wonder te wrochten: een waarachtig volksleven in de politiek. Want - en hier krijgen ook de genieën hunne beurt - dit schijnt wel de tweede politieke wet, naast die van den triomf der middelmatigheid, dat om het volk te kunnen handhaven op een bepaald middelmatig niveau, de uiterste geestelijke krachtsinspanning wordt geëischt van een of meer geniale menschen, tenminste van een of meer hartstochtelijke figuren. Anders begint het volk van zijn platform weg te schuiven, het volk wordt tot massa, eindigt ‘dans la cloaque’. Dit proces - waarbij het volk wordt tot vormlooze massa - is sedert den dood van Schaepman in onze Katholieke Staatspartij langzaam begonnen, het door hem gewekte politieke volksleven is verloren gegaan. 't Meest satyrieke schouwspel onzer dagen is wel, wanneer politieke leerlingen van Schaepman, zich inbeeldend dat de mantel op hùnne schouders gevallen is, rondgaan om ons op te wekken, zijn werk in stand te houden - nadat zij 't lieten vervallen tot dit in zichzelve verdeeld huis. Doch ook voor hen pleiten verontschuldigin- | |
[pagina 63]
| |
gen: welk een taak hadden zij te vervullen, en in welk een tijd! Dat zij te zwak waren voor die taak, kan hun niet worden verweten; dat zij de taak niet hebben erkend .... misschien. Een politiek volksleven zal thans slechts kunnen ontstaan op het platform van het maatschappelijk probleem. Een ontzaglijk werk van zuivering en verdieping zal moeten worden verricht, alvorens wij hier ons volk kunnen verzamelen. Hier heb ik, mèt Agenor, een blind geloof in de herstellende en zuiverende kracht van ons Katholiek leven: met zijn gebed; zijn Heilige Tafel; zijn stille, teedere en tevens hartstochtelijke bezieling door den Geest van God.
Doch bij dit groote werk past geen kwakzalverij. SwaartGa naar voetnoot1) moet ik misschien even afstooten, doch thans en in de huidige omstandigheden zie ik kwakzalverij ‘in de scheuring der éénheid (die geen inhoud heeft)’ en de vervanging door ‘de federatieve éénheid van onderscheiden politiek’ - die evenmin inhoud heeft, zoo voeg ik er aan toe. 't Is mogelijk, dat tot het bereiken van een nieuw platform voor een politiek volksleven - zoo mogelijk op hooger niveau - op een bepaald moment een scheiding verkieslijk is, een federatief samenwerken-is-afweer 't gezondst, opdat later de gescheiden wegen weer samenkomen op ruimer heerbaan .Doch wanneer er nu in de Katholieke Staatspartij onderscheiden politiek, zou leven, waarlijk leven, dan zou er nu reeds zijn het gezonde gevecht, dat Swaart wil. Wanneer er één groep was in de Katholieke Staatspartij met een klaar program en tevens met de hartstochtelijke en groote figuren, van wie de levenwekkende bezieling uitgaat, die volksleven schept, dan zou die groep nu reeds de Katholieke Staatspartij medesleuren, op enkele traditioneele achterblijvers dan na. Ook hier hebben wij met Agenor een blind vertrouwen, dat die menschen er zullen zijn als het uur slaat en het gebrek aan geloof in onze bijzondere missie wordt weggenomen. Tot zoolang wil ik echter geen | |
[pagina 64]
| |
Chineeschen muur, doch ook geen kwakzalverij, die een politiek zonder inhoud wil genezen door een reeks politieken zonder inhouden, of - wat nog erger is - in koortsachtige overspanning bijeen geschraapte inhouden. En wanneer wij dan alles zullen meenen te hebben bereikt, dan zal de nieuwe werkelijkheid ons weer teleurstellingen baren. Wij zullen een politieken inhoud geven aan een politieke eenheid, doch die inhoud omvat ook de zonden en tekortkomingen der menschen. Wij zullen den maatschappelijken chaos hebben geordend, zooveel wij kunnen, doch wij hebben niet kunnen raken aan, hoogstens beperken, den fundamenteelen chaos, dien wij met andere woorden de gevolgen der erfzonde noemen. Dan is 't onze tijd te bidden om de kracht te kunnen zeggen: er zijn geen monsters en geen engelen hier, er zijn menschen, er zijn gevallen menschen; deze zijn 't, voor wie hun Almachtige Schepper 't niet versmaadde te sterven ....’
VAN REES: De jonge Vlaamsche componist Karel Albert. (Potloodschets)
|
|