De grote onbekende.
Nee, dat had je niet moeten doen. Nou weet je, hoe weinig geheimen hier in ons landje verborgen blijven. Hoe kon je dan op zo'n verwaten toon vragen, of de pater de naam van Maecenas wil noemen, terwijl je immers wel ná kon rekenen, dat hij lont heeft moeten ruiken, vóór hij die beschuldiging durfde neerschrijven? De enigste manier, om nog ons fatsoen te redden, lijkt me dan ook: zèlf maar 't geheim te ontsluieren.
Hoe lang is 't al geleden, dat we bij elkaar kwamen, en dat de eerste woorden gezegd werden over 'n tijdschrift? 't Was in de dagen, dat de verscheurdheid een zeer gewild artiekel was op de verzenbeurs, en dat de dichters langs de straten liepen met monden, open van Godshonger. We aten vele ponden pinda's op. Heeft 't niet ernstig in onze bedoeling gelegen 't tijdschrift ‘De R.K. apennoot’ te noemen? We dronken vele liters koffie; we boomden vele uren zwaar en geestdriftig. Toen 't ongelukkig oogenblik kwam, dat de droom waarheid moest worden, hebben we offervaardig in onze vestzakken gegrepen. Tussen de oosterse nootjes werd 't fons gedeponeerd: ƒ 2.37.
De jeugdige secretaris heeft daar postzegels en tabak voor gekocht.
Toen zagen we, dat 't zó niet ging. En in 'n volgende vergadering onderzochten we de mogelikheden om geld te krijgen. Wij? We hadden niets, niet eens genoeg, om een abonnement te nemen op andere tijdschriften. Anders hadden we toch ook nooit zèlf 'n zaakje begonnen?
't Gevolg was, dat de secretaris er op uitgestuurd werd. Hoeveel douairières heeft hij niet bezocht en bezworen? Hoeveel malen werd hij niet door verbolgen kapitalisten de vestibule uitgeslingerd, als hij probeerde door te dringen tot hun vrouwen en brandkasten? 'n Paar maal in de week bracht hij verslag uit van z'n tochten naar 't begeerde goud. Wij zaten dan knarsetandend om de tafel met apennootjes en grepen wéér in onze vestzakken. Opnieuw werd 'n fonds gesticht: ƒ 1.83. En de volgende dag rookte de secretaris weer behoorlike tabak.
Tot .... tot ....
en dacht je nou heusch, dat deze wonderlike geschiedenis verborgen kon blijven? Tot ‘hij’ kwam.
Vèrs uit 't krankzinnigengesticht.
Vier uur lang praatte hij aan één stuk en bewees, door te bewijzen dat hij niet gek was, dat hij wèl gek was. We rilden op op onze stoelen. We zeiden één voor één, dat je duidelik kon zien, hoe ontzaglik normaal hij was. We vonden óók de krankzinnigengestichten inrichtingen vòl bedrog en leugen. We kregen tranen in de ogen, om de brieven, die hij z'n vrouw had geschreven. We bleven vèr van 'm af, maar luisterden, luisterden, met veel toewijding.
En ondertussen loerden we naar de plek, waar z'n portefeuille moest zitten. We hadden de hele nacht wel dóór willen luisteren, we hadden ons-zelf gèk willen verklaren, om de portefeuille, de portefeuille.
En 't gevolg? Zie het tijdschrift. Een lust voor het oog. Zie onze vergaderingen: de secretaris achter 'n weelderig buro, omringd door talrijke tiepistes. De redakteuren liggen op divans en laten zich