wachter. Het verhaal werd gedaan nauwkeurig en in luttel zinnen: de man geeuwde vervelend.
De volgende morgen trok de portier voor Anneke de kloosterpoort open. Zij dribbelde vlug de blauwe plavuizen vol natte stapjes - en vroeg naar Pater Pasifikus.
Onder 't wachten maakte Rochus een praatje, - zijn rechterschouder tegen de deurpost van de spreekkamer. Anneke keek rustig en vrij maar speelde zenuwachtig met haar vingers.
‘Dat was een zeer onaangename ontmoeting hedennacht’ zei de broeder netjes.
Het meisje verhaalde van de geruchten en dartele praatjes, die krijgertje speelden in 't dorp. Treeske was niet zwaar getroffen; al vroeg was ze heengereden naar familie in de stad. Maar Trieneke leek verdwaasd en lag zwaar ziek. De waard had zich al dronken gedronken vóór tien uur.
‘Schei uit, schei uit’ lachte Rochus, ‘de rekreatie zal te kort zijn voor de lopende krant, die ik ben, en 't is alles kwaad.
De Pater kwam vlug, zonder brevier, en sloot de deur. 't Meisje begon alles weer te vertellen, wat zij wist, - dat was nodig, vond zij, want als zij zei, dat Treeske in de bruine sjees naar de stad gereden was, moest ze luchtig en dapper er aan vastknopen, dat zij ook wel gauw die weg zou gaan, maar zij wist nog niet, of ze bij de bruine of zwarte zusters haar intrede zou doen. Dat kwam ze Pater Pasifikus vragen; die wist 't wel, omdat hij toch gezegd had, dat daar haar plaats was.
Vannacht had zij de genade gevoeld, legde zij uit.
De monnik lachte zelf een goede lach om eigen blijheid. Anneke's ziel lag nu voor hem als een klaar water. En vertrouwelik begon hij te praten, - lang en overtuigend. Hij zag heel duidelik in, dat zij die weinige woorden zó goed onthouden had, van die zomermiddag. Dat kwam haar goed te pas, zei hij leuk. Maar beter dan toen drong hij op innig gebed aan. ‘Och, Anneke, er zijn zó veel kloosters gelukkig. Hoe heb ik toch ook weer dit stenen huis gevonden?’ En toen hij haar op 't zware hart gedrukt had, eens goed en lang naar de verse Kapelfresco's te zien, wist hij goed gedaan te hebben.
Broeder Sigmond zag haar heenstappen.
‘Dag, Anneke’, zei hij gul als immer. En rap in een ademstootje riep zij: ‘Wat een nare slechte wereld toch, hé Broeder!’
't Meisje trok zich 't lot van Treeske en Trieneke te veel aan, besloot Rochus. ‘Wel nee’, bemoedigde hij, ‘kijk er vallen hoedjes op de kouwe plassen, en de kastanjes houden hun handen open voor de regen. Vin je dat nu naar?’