geschied- en letterkundig gebied zoo verdienstelijke Ds. J.H. Jonckers, die reeds aan Heldring zulke schoone bijdragen schonk, nog niet zoo diep onder den last des levens gaat gebogen, dat hij aan de tegenwoordige redactie zijne hoog gewaardeerde medewerking geheel zou moeten onthouden. Er is echter - Gode zij dank! - onder al het droevige, dat wij hier op zouden kunnen halen, meer dan dit wat ons verheugt. Of zou het ons geen stof tot vreugde baren, dat wij, bij alle afwisseling, waaraan dit ondermaansche steeds is blootgesteld, met behulp van vroegere en latere oudheidsvorschers zoovele schatten als er in de vergetelheid verzonken schenen, weer uit het puin der eeuwen hebben opgedolven, en daardoor voor onze geschiedschrijvers den weg gemakkelijker gemaakt, om ons het beeld onzer voorouders niet slechts in hun lijden en strijden, maar ook in hunnen handel en wandel, om kort te gaan, in geheel hun zijn, streven en werken, doen en laten, met juistheid af te malen. Het is zoo, wij zijn in dit opzicht nog wel niet zoover gevorderd als wij wenschen kunnen, maar - en dit is eene andere opmerking, welke ons genoegen verhoogt, - met rijker kennis toegerust, mogen wij voortgaan op den ingeslagen weg, en, door uwe belangstelling gesteund, zal de Geldersche Volks-Almanak blijven verschijnen, zoolang de nevelen, welke over het voorgeslacht hangen, nog niet ten eenenmale opgehelderd zijn, en gij hem het aanzijn mogelijk maakt. Het verheugt ons daarom zeer te kunnen mededeelen dat, zoo wij hopen, in den aanvang des volgenden jaars een drietal registers op de 50 tot nog toe verschenen jaargangen van den Almanak het licht zullen zien, en wel a. een uitvoerig zaakregister, b. een bibliographisch register en c. een register der platen, portretten, enz.