't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Van den 136. Psalm. | |
[pagina 143]
| |
Want zijn groote goedicheydt
Gheduurt inder eeuwicheyt.
Die van swerelts aenbeginGa naar margenoot+
Heeft ghetoont zijn soete min,
Want zijn groote goedicheyt
Gheduurt in der eeuwicheyt.
Die de werelt soo lief heeft,Ga naar margenoot+
Dat hy synen Sone geeft,
Want zijn groote goedicheyt
Gheduurt in der eeuwicheyt.
Die de menschen niet uyt haet,Ga naar margenoot+
Maer uyt pure liefde slaet,
Want zijn groote goedicheyt
Gheduurt in der eeuwicheyt.
Hy en wil verliesen geenGa naar margenoot+
Van zijn schaepkens, jae niet een,
Want zijn groote goedicheyt
Gheduurt in der eeuwicheyt.
Tot het alderminste kintGa naar margenoot+
Is hy lieffelick ghesint,
Want syn groote goedicheyt
Gheduurt in der eeuwicheyt.
Die noch jonck zijn in ‘t verstant,Ga naar margenoot+
Reyckt hy minnelick de hant,
Want zijn groote goedicheyt
Gheduurt in der eeuwicheyt.
Haer verstant wert opgevoet,
Met die melck der liefden soet,Ga naar margenoot+
Want zijn groote goedicheyt
Gheduurt inder eeuwicheyt.
Danckt hem die weldadich is,Ga naar margenoot+
En daer in ghestadich is,
Want zijn groote goedicheytGa naar margenoot+
Gheduurt inder eeuwicheyt.
|
|