't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Gods kinderen ghy meucht wel zijn verheucht, &c. | |
[pagina 117]
| |
Comt laet ons houden een blyde feest,Ga naar margenoot+
Met simpelder herten in vrede soet,
Met liefde en eenicheyt in den Geest,
En met een danckbaer reyn gemoet,
Laet ons ghedencken der liefden gloet,
Die Gods Sone heeft verslonden,Ga naar margenoot+
Als hy hem liet doorwonden,Ga naar margenoot+
Om de sonden,Ga naar margenoot+
Van ‘t menschelicke geslacht,
Och vrienden het dient wel overdacht,
Op dat wy t’allen stonden
Met hem genieten der liefden kracht.
In ‘t hofken met angst en droefheyt groot,Ga naar margenoot+
Hy zijnen Vader vierich aenriep,
Hy worstelde teghen de bitter doot,Ga naar margenoot+
So dta hem zijn sweet als bloet af liep
Die liefde lach hem in ‘t herte so diep,
Die liefde heeft hem gedreven,
Dat hy ginck overgeven,
Sijn leven // al voor zijn vrienden bemint,Ga naar margenoot+
Want men geen grooter liefde en vint,
Dus laet ons hem aenkleven,
Op dat zijn liefde ons oock verslint.
Als hy beschuldicht wert uyt nijt,Ga naar margenoot+
Ontfinck hy so menigen droeven slachGa naar margenoot+
Ons tot een voorbeelt in den strijt,
Geen wederspreken men aen hem sach,Ga naar margenoot+
Och siet wat dat de liefde vermach,
Hy badt voor zijn vyanden,Ga naar margenoot+
Die hem aen ‘t kruyce spanden,Ga naar margenoot+
Sijn handen,Ga naar margenoot+
Door graven zijn voeten gescheurt,
En zijn lijf met bloet besmeurt,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 118]
| |
Alsoo hingh daer met schanden,
‘t Onnoosel lammeken betreurt.
Och vrienden als in eenen spieghel aensiet
Dit lichaem vol lijden en bangicheyt,
Ga naar margenoot+Eenen dronck water en kreeg hy niet,
Ga naar margenoot+Maer edick en galle vol bitterheyt,
Ga naar margenoot+Hy heeft tot zijnen Vader gheschreyt,
Waerom hebt ghy my verlaten?
Maer niemant quam hem te baten,
Ga naar margenoot+Boven maten, vernederdt in ‘t lyden gedaelt,
Ga naar margenoot+Geenen troost heeft hy gehaelt,
Ga naar margenoot+Aensiet o Christen vaten,
Hoe dat de liefde hem heeft deurstraelt.
Ga naar margenoot+Hy sagh zijn moeder by ‘t cruyce staen,
Met zijnen lieven discipel trou,
Hy sprackse beyde seer minnelick aen,
Al was zijn herte in grooten rou,
Ga naar margenoot+Die liefde en heeft geen weerhou,
Gheneycht al tot den zijnen,
Liet hy zijn liefde schijnen,
Ga naar margenoot+Met pijnen // heeft hy zijn offer gedaen,
Ga naar margenoot+Om onse zielen te ontslaen,
Ga naar margenoot+Van die helsche fenijnen // als eenen trouwen pellicaen.
Ga naar margenoot+Sijn vlees is ‘t broot des levens soet,
Ga naar margenoot+Dat hy ons geeft te ghenieten fijn,
Ga naar margenoot+Ghelijck de spijse het lichaem voet,
Ga naar margenoot+Wil hy der zielen voetsel sijn,
Ga naar margenoot+Sijn bloet is den oprechten wijn,
Ghevloeyt uyt zijnder syden,
Om ons ghebenedyden,
Ga naar margenoot+Gheen lijden // en is de liefde te swaer,
| |
[pagina 119]
| |
Als sy kan bevrijden maer,
Om and’re te verblyden,
En laet sy niet verdrieten haer.
Laet ons als leden van zijn lichaem,Ga naar margenoot+
Opwassen door der liefden brant,
In allen stucken aen hem bequaem,
Reycken malkanderen de hant,
Dat is den aert der liefden, want
Ghelijck een broot ghemeene,
Vyt veelen is tot eene,Ga naar margenoot+
En geene // van al die greyntjens heeft,
Sijn eyghendom, oock alsoo leeftGa naar margenoot+
Elck lidt ‘t sy groot oft kleene,
Dat hem in Christi liefde geeft.
Ist dat wy wandelen in het licht,Ga naar margenoot+
Ghelijck als onsen Heere doet,
So worden wy te samen gesticht,
Door die ghemeyne liefde soet,
Ghereynicht zijnde door zijn bloet,
Van alle ons misdaden,
Deelachtich der genaden,
Maer den quaden // en heeft geen deel met hem,
Sijn schapen hooren zijne stem,Ga naar margenoot+
En volghen zijne paden,
Al na dat nieuwe Ierusalem.
|
|