Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende XXXI. O wonder groot, uyt s’Vaders schoot, Is Godt van Godt herkomen: Wt louter lieft, die hem her af dreef, Heeft ons fleisch aengenomen. O wonder groot naeckt ende bloot Is hy by ons op Eerden, Wt goedicheyt, die ons bereyt, Wil onser midler weerden. O wonder groot, der Moeder schoot, Begrijpt nu den Herren, Den loof en gras, ja alles was, [pagina 39] [p. 39] Inden Hemel boven eeren. O Bethlehem, o Bethlehem Wt duysent uytverkoren Hoe sijt ghy dem, soo aengenem Die huyd in u geboren. O heylige Stadt, geeft hulp en raet Hoe wy Godt mogen gefallen: Die Ionckfrou rein, en t’kindelein Loven met grooten schallen. Och Ionckfrou zart van Edler art Doet ons u kindeken versoenen, V willen wy allein hinfoer End’ uwen kindeken dienen. O Ionckfrou zart dem kindeken wacht Siet toe dat het niet weine, Bidt dat die fundt, al die es findt Van sijnen volck afleyne. Och Iesulein schons kindeken Hoe sullen wy u loven, Helpt ons uyt noot ghy sijt oock Godt Inden hoochsten hemel boven. Ghy sijt te glijck hier arm daer rijck Sijt kleyn en groot daer neven Door desen dach, die heel vermach Bidt wilst ons u genaedt geven. O Kyndelein, bidt willest sijn Mijn troost op deser Erden, V soecke ick hyer, och blijft by myer Laet my niet troostloos werden. Vorige Volgende