| |
| |
| |
anoniem 20ste eeuw
Pierre Klossowski
De herroeping van het Edikt van Nantes
Inleiding
Récit noemt Pierre Klossowski zijn boek, en het woordenboek vertaalt dit zowel door vertelling, verhaal, als door verslag, bericht. ‘De Herroeping van het Edikt van Nantes’ is een verhaal-bericht. ‘Ziet dan, hoe gij hoort; want zoo wie heeft, dien zal gegeven worden; en zoo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent te hebben, zal van hem genomen worden.’ (Lukas, VIII, 18), het motto dat aan het boek werd meegegeven.
‘... want, opdat iets ook maar zou kunnen dienen als beeld voor iets anders, is het nodig dat het heeft opgehouden voor zichzelf te bestaan’, schrijft hij in een ander boek. De verschillende aspekten van La Révocation de L'Edit de Nantes bestaan eerst voor zichzelf, maar in tweede instantie duiden ze elkaar, zijn ze elkaar. De verschillende fenomenen in het boek zijn de uitdrukking van een door een zelfde complex van vormende krachten opgebouwde realiteit. Voor zichzelf zijn de verschillende thema's de volgende: het katolicisme versus het protestantisme, solecisme en fetichisme, historische en politieke zinspelingen, de psychologische en sociale tegenstellingen van man en vrouw, de erotische obsessies, de ontwikkeling van situatie en personages, de feitelijke en fantastische verschijning van personen, namen, gebeurtenissen, tonelen. Al deze thema's tonen dan nog eens elkaar aan.
Naar de vorm is het een opeenvolging van dagboeknotitie's, afwisselend van Roberte en Octave, en op die wijze een dialoog, de konfrontatie van twee standpunten, de uitdrukking van een dualisme. Het edikt van Nantes, afgekondigd door Henri IV, stond aan de protestanten de uitoefening van de calvinistische eredienst toe - behalve te Parijs en aan het Hof - en kende nog enkele andere rechten toe. Maar Louis XIV schafte deze rechten een voor een af en herriep tenslotte het Edikt, wat de uitwijking van vele protestanten ten gevolge had.
| |
| |
| |
Pierre Klossowski
Geboren op 9 augustus 1905 te Parijs. Secundaire studies op het college te Genève en het lyceum Janson-de-Sailly. De jaren van zijn puberteit en als jongeman in de intieme kring van Rilke en Gide.
In 1928 publiceert hij in medewerking met Pierre Jean Jouve: de Poèmes de la Folie van Hölderlin. Vanaf 1934-35: begint te werken aan zijn studies over Marquis de Sade. Rond dezelfde tijd sluit hij vriendschap met Georges Bataille en Maurice Heine. Begint in 1939 scholastiek en theologie te studeren aan het Collège Dominicain de Saint-Maximin, zet deze studies voort op de Katolieke Faculteiten van Lyon en Parijs. Kent daarna een religieuze crisis bij kontakt met zijn vrienden die actief zijn in het Verzet.
Gehuwd sinds 1947, publiceert hij het zelfde jaar nog zijn eerste boek: Sade mon prochain, bij de Editions du Seuil. Tussen 1948-50, medewerking aan Temps Modernes. In 1950: een relaas (‘récit’): La Vocation suspendue, bij de Editions Gallimard. In 1954: een roman in dialoogvorm bij de Editions de Minuit: Roberte ce soir. In 1956: Le Bain de Diane, bij de Editions Jean-Jacques Pauvert. Hij hervat het thema van Roberte ce soir en publiceert: La Révocation de l'Edit de Nantes bij de Editions de Minuit, 1959. Twee latere publikaties: Le Souffleur bij Editions Jean-Jacques Pauvert, 1960, en Un si funeste désir bij Editions Gallimard.
Commentaren en vertalingen: het Journal intime van Franz Kafka (Grasset, 1946), de Méditations Bibliques, gevolgd door een keuze uit de brieven van J.G. Hamann, bij Editions de Minuit, 1949. Inleiding en vertaling van de Gaya Scienza van Nietzsche (Club Français du Livre, 1956) en La Vie des Douze César van Suetonius (Club Français du Livre, 1959). Hij is bezig aan de vertaling van l'Enéide van Virgilius, en een heruitgave van Un Prêtre Marié van Barbey d'Aurevilly (verschijnen eveneens bij de Club Français du Livre). Een vertaling van het Journal van Paul Klee verscheen in 1959 bij Grasset.
foto Editions de Minuit
| |
| |
Roberte begint na tien jaar onderbreking opnieuw een dagboek en knoopt daarmee weer aan met een oude gewoonte: het vrije onderzoek. In naam van een persoonlijk, maar waarachtig kristendom, veroordeelt ze de verering van het beeld en de naam van God, maar ook ‘een goedheid, een rechtvaardigheid, een waarheid die onveranderlijk is, de ergste van alle afgoderijen’. Haar houding is te kenschetsen als een voortgezette beeldstormerij, een absoluut en nieuw protestantisme van de 20e eeuw, een vrijzinnig en atheïstisch kristendom. Octave, haar heel wat oudere echtgenoot, neemt een volstrekt tegengesteld standpunt in. Ver van een beeldstormer te zijn, is hij de bezitter van een verzameling schilderijen van een negentiendeeeuwse schilder Tonnerre, waarmee hij zeer ingenomen is. Deze schilder heeft een voorliefde voor een vrouwentype uit de tweede helft van de vorige eeuw, een fatsoenlijker, klassieker genre dan de geïndustrialiseerde schoonheid van de vamp-vedette en de pin-up, en van de exotische vrouw; een zekere austeriteit die - ‘voilà qui importe’ - uitbundiger charmes verbergt. De suggestiviteit is te danken aan de kunst om een opgeschort gebaar (geste en suspense) weer te geven. Tableaux vivants. Tableaux vivants, geliefd vermaak in de burgersalons van de vorige eeuw, trachtten omgekeerd beroemde scènes van schilderijen te reproduceren. Maar het ging niet om de imitatie van de kunst door het leven. De nagestreefde emotie was die van het leven dat zichzelf bekijkt als een spektakel van opgeschort leven. Kortom, Octave houdt van het in een verstard beeld uit het verleden tot stilstand gekomen leven. Want dit beeld is niet alleen zijn eigen starheid, het is ook suggestie, aankondiging van een gebeurtenis, zoals de donder (le tonnerre) het onweer aankondigt. Het is dus dubbelzinnig, in tegenstelling tot Roberte's waarachtigheid. ‘Sommigen denken dat er ook een solecisme is, telkens
wanneer men door een beweging van het hoofd of van de hand het tegengestelde laat verstaan van wat men zegt’. Dit citaat van Quintilianus is de zinspreuk van Octave's ‘beredeneerde catalogus van zijn schilderijenverzameling’.
Roberte zou zich willen ontrukken aan haar ‘romeinse impressies’. Ze herinnert zich een vreemd avontuur van tien jaar vroeger, in het najaar van 1944, te Rome. Op een avond gaat ze de duisternis van een kapel binnen, in blijde en angstige verwachting van wat komen gaat, als een verliefde vrouw die in het donker haar minnaar tegemoet treedt. Deze heerlijke emotie wordt echter teruggedrongen, omdat ze zich heeft voorgenomen een bepaald gebaar te maken. Ze heeft een korte aarzeling, wordt zich daarvan bewust en zet door. Haar blijde verwachting heeft nu plaats gemaakt voor een bang voorgevoel. In het donker ontwaart ze een grote, onbeweeglijke gestalte in middeleeuws kostuum, een hellebaardier. Ze herkent een pauselijke suisse. Het overjaarse van deze kledij, van dit beeld, wekt haar spotlust op. Maar de onomstootbaarheid ervan enerveert haar. Ze gaat naar het tabernakel, opent het met een sleutel, heft de kelk op, vindt een geheime veer, drukt er op, en vindt een rol papier die ze in haar handschoen verbergt. De onverschilligheid van de gestalte brengt haar tot een uitdagende en nutteloze heiligschennis: ze stoot de kelk om en strooit de hosties rond. De hellebaardier stampt driemaal op de grond; twee handen, ‘zozeer op de hare gelijkend dat ze ervan schrok’, komen uit het tabernakel en grijpen haar bij de polsen. De gestalte komt in beweging. Ze durft niet omkijken, hoewel ze gemaskerd is. Wanneer ze voelt, dat ze zich niet kan losrukken, gaat haar vrees over in lust: ze ziet zichzelf weer de tot heiligschennis leidende stappen doen, gebaren maken. De handen van het jonge meisje die haar vasthielden, ontdoen haar van haar handschoenen, haar ontblote handpalmen worden gezalfd tot op de vlezige gedeelten der vingers. Ze wil zich aan de ‘vurige strelingen’ van de vreemde handen onttrekken, maar de hellebaardier knelt haar tussen hemzelf en het tabernakel. Hij drukt haar gezalfde handen op een open
missaal, blaast er een houtskoolpoeder over, zodat haar vingerafdrukken nu over het woord van God gedrukt staan. Nu flitst hij een lamp aan, die hij op haar richt. ‘Een droevige tijd’ zegt hij, ‘dit is wel de corruptie van Parijs-New York’ en ‘Op de rug gezien doet ge het beter dan van aangezicht tot aangezicht’.
Roberte ging dus in een kapel met de bedoeling een gebaar te maken waarvan ze de heiligschennis ontkent. Ze gelooft niet aan de werkelijke aanwezigheid van Jezus Christus (lichaam, bloed, ziel, goddelijkheid) in brood en wijn van de Eucharistie. Een kelk is een kelk, ouwels zijn ouwels en wijn is wijn, zoals een beeld voor een beeldstormer maar een beeld is, en de naam van God maar een naam, een woord. Deze overtuiging is haar masker en de kapmantel die haar beschermt. Maar haar lichaam verraadt haar. Waarom immers die blijde en angstige emotie? Waarom
| |
| |
aarzelen? Op dat ogenblik verliest ze haar kapmantel (waaronder ze zeer licht gekleed is), die aan een spijker in het biechthokje blijft haken, waar ze even bleef schuilen. Maar het verouderde, lachwekkende ‘middeleeuwse’ kostuum van de hellebaardier, schenkt haar weer zekerheid. Maar waarom zich dan laten enerveren door de starheid van de donkere gestalte? Is het dan niet voldoende geruststellend dat de strijdende r.k.-kerk in het ‘carnavalspak’ van pauselijke suisse er ongevaarlijk uit ziet? Ze verraadt zichzelf definitief door de overbodige heiligschennis (het omstoten van de kelk en rondstrooien der hosties), nadat haar eigenlijke zending reeds was volbracht (de papieren rol ontvreemden). Want als ze de drang voelt heiligschennis te plegen, dan erkent ze daarmee tevens, ondanks zichzelf, het geheiligde karakter van de sacrale voorwerpen. Maar dit betekent erkenning van de ‘werkelijke aanwezigheid’ zodat de verstarde symbolen van de r.k.-kerk levendig worden. Vandaar dat nu ook de hellebaardier tot de actie over gaat en er uit het tabernakel twee handen haar vastgrijpen. Deze droomsituatie met psychologische betekenissen kan men zich ook reëel voorstellen als een aan de grond genageld staan door de hevige emotie. In ieder geval nemen de gebeurtenissen een vreemde wending. Wel zijn er de afkeurende woorden van de hellebardier, maar zij betreffen het ongeloof van deze tijd, dat aan het heilige alle betekenis ontneemt en haar de durf of de lichtzinnigheid gaf om heiligschennis te plegen. Maar omdat de heiligschennis tevens averechtse erkenning van het sacrale is, leidt ze tot een zalving van de handen die de heiligschennende daad stelden. In de daad heeft haar lichaam haar ongeloof verraden, verloochend, in weerwil van zichzelf, zoals een vrouw die weerstand wil bieden, haar eer verdedigt, maar langzaam begint toe te geven en uiteindelijk toestemt, verraden door haar
seksuele emoties. De beelden, symbolen, de woorden krijgen door een onmiddellijk kontakt weer betekenis, een persoonlijke betekenis, want haar vingerafdrukken hebben een spoor nagelaten op het Evangelie, op het Woord Gods.
Octave gaat de omgekeerde weg. Hij vertrekt niet van een avontuurlijk, maar van een burgerlijk standpunt. ‘La grande Odalisque’ van Ingres is aanleiding tot beschouwingen over de superioriteit van een gereserveerde weergave van de vrouw, die ons al te duidelijke visies ontzegt, zodat de verbeelding geprikkeld wordt tot het begrijpen van het op het schilderij op zichzelf niet-afgebeelde. Na korte vergelijkingen met Delacroix, Chassériau en Courbet, begint hij de beschrijving van een schilderij van Tonnerre, dat als onderwerp ‘Lucrèce’ heeft. Lucrecia is de romeinse dame, echtgenote van Tarquinus Collatinus, die zich uit wanhoop met een dolk doorstak, nadat Sextus, zoon van Tarquinus Magnificus, haar eer had geschonden. De naam van Lucrecia is spreekwoordelijk gebleven voor fiere en deugdzame vrouwen, die de dood verkiezen boven de eerloosheid: de volmaakte tegenstelling van Roberte's houding in Rome. Het schilderij van Tonnerre aarzelt tussen de weergave van ‘sublieme heldhaftigheid’ en de gewone illustratie van een scène. Wat Tonnerre heeft willen uitdrukken is de gelijktijdigheid van de morele afkeer (haar gelaat) en het insluipen van de lust (haar handen verraden haar beginnende emotie) in een zelfde ziel, een zelfde lichaam. Dus toch, ondanks het verschillend vertrekpunt, zoals bij Roberte, een dubbelzinnigheid, een wending op het cruciaal ogenblik. De fataliteit ligt besloten in de absolute trouw van Lucrecia die haar totale afhankelijkheid impliceert Door die afhankelijkheid kan ze niet anders dan de blik van een man gehoorzamen, ondanks zichzelf, d.w.z. haar lichaam loopt vooruit op haar weerstrevend ik, de mime van de handen b.v. spreekt een andere taal dan het gelaat, en de vrouw verliest zichzelf aan de blik van de man, toenemend medeplichtig aan wat ze jaren bestreden heeft: wat - zegt Klossowski - de bijzondere aantrekkingskracht van dertigjarige vrouwen verklaart.
Roberte denkt aan Antoine, neef van Octave en hun pupil, wiens opvoeding zij haar man zal betwisten. De positie van Antoine in dit boek wordt begrijpelijker als men aan de verzoekingen van de H. Antonius denkt. Roberte meent dat ze Antoine niet aan de invloed van Octave kan onttrekken, zolang haar ‘romeinse impressies’ blijven nawerken. Ze mislukte toen in ‘de redding van een schuldige, in het onvoorzienbare van de oorlog’, en ze maakte dezelfde fout (te wijten aan ‘de ernstige schending’ te Rome) door Octave, die afgezette professor in kanoniek recht, te huwen, vlak na de bevrijding. We zien hier een volmaakte overeenstemming van historische en politieke gebeurtenissen met Roberte's persoonlijke lot. ‘De redding van een schuldige in het onvoorzienbare van de oorlog’ stemt overeen met de feitelijke en historische werkelijkheid: ze had een zending te
| |
| |
vervullen (de papieren rol ontvreemden, wat, zullen we op het laatst van het boek vernemen, de redding van een schuldige tot doel had) en het was oorlog. Ook heeft ze Octave gehuwd na de bevrijding. Maar dit zinspeelt tevens op haar onderhevig blijven aan haar ‘romeinse impressies’. Zij is zelf een schuldige (heiligschennis), maar op het hoogtepunt van haar actie, gebeurde er iets dat ze niet kon voorzien: haar heftige emoties verraadden haar en gaven haar gebaar een andere betekenis (averechtse erkenning van het sacrament van de eucharistie), zodat ze er logischerwijze door die ernstige schending, na haar bevrijdende daad, toe komt een professor in kanoniek recht te huwen; een oud man, die gelooft aan de vaste regels, starre concepten, beelden uit het verleden. De redding van de schuldige, d.i. zijzelf, werd dus niet voltooid. De bevrijding was een voorbijgaand moment in de geschiedenis.
Aan de machteloosheid van Roberte om aan Octave te ontkomen, beantwoordt de onmacht van Octave om Roberte te bezitten. Hij onderneemt daartoe wel pogingen, maar slaagt niet in de voltooiing. Het kijken naar de beeldige vrouwen op de schilderijen uit zijn kollektie brengt hem wel de vereiste opwinding. Daar zijn beelden, concepten, regels geen unieke, maar een algemene geldigheid bezitten, begrijpt men dat hij de behoefte heeft Roberte met anderen te delen, en dan nog wel liefst met een toevallige voorbijganger, een vreemdeling, een indringer. Zo begrijpt hij de pedagogie, maar ook hij mislukt omdat hij machteloos staat tegenover de ‘accidenten van het dagelijkse gebeuren’. Een net van misverstanden verhindert het op bevredigende wijze in gemeenschap brengen van Roberte (waarvan hier de functie van ziel of ‘anima’ van Octave wel duidelijk aan het licht treedt). ‘En nochtans, zulk in gemeenschap brengen van een dierbaar, maar levend wezen is niet zonder analogie met de gewijde blik van een kunstenaar: de dood geeft aan het prestige van zijn afbeelding (simulacre) de autoriteit van een eeuwige weldaad’. Helaas: ‘Het leven zelf, het fysieke leven van mijn echtgenote kan de oprechtheid van mijn edelmoedige daad verloochenen.’ Wat is er gebeurd? Een jonge bankbediende komt op bezoek om enige zakelijke kwesties met Octave te regelen. Roberte provoceert de jonge snuiter. Deze wordt te dineren gevraagd. In de eetzaal hangt die dag het doek La belle Versaillaise. Het blijkt dat de jongeman enkel als stagiair op de bank werkt, een diploma van Politieke Wetenschappen bezit, en een secretariaat bij een parlementair beoogt. Roberte, die parlementair is, wil hem engageren. De jongeman aarzelt: Roberte is progressiste, hij is afhankelijk van meer tot het centrum behorende personaliteiten. Octave begrijpt dat het aanbod van Roberte beleefd werd afgewezen, maar hij laat Roberte en de jongeman alleen in
een belendend vertrek. De provocaties van Roberte hebben resultaat. De jongeman gaat tot de aanval over, neemt haar op de knieën, zoekt haar borst die hij ontbloot heeft met zijn mond, zij weert hem nog af. Maar daar gaat de telefoon in het vertrekje. Hierdoor komt Octave weer in de eetzaal, vanwaar hij in de bewegingen van het gordijn dat eetzaal en vertrekje scheidt de esbattementen kan volgen. Roberte neemt de hinderlijke telefoon af en antwoordt ‘dat hij (d.i. Octave) er is’. De jongeman heeft hiervan gebruik gemaakt om zich van haar borst meester te maken, en hij gaat tot een stoutmoediger handtastelijkheid over, die haar de hoorn van de telefoon doet loslaten, die nu aan de draad hangt te bengelen. Het totaal gebrek aan eerbied voor de goede vorm wekt de afkeer van Octave op: het toneeltje is van een platheid! Hij zal de telefoon aannemen en door zijn aanwezigheid een einde maken aan de zedeloosheid. Maar de telefoon hangt onder de fauteuil, waarop de voortvarende Roberte de jongeman bezit, die als een verzadigde sultan op zijn rug ligt en op haar rug kijkt, terwijl uit het apparaat een stem met een neusklank klinkt: ‘Roberte, het is dringend!’ Octave moet zich bukken om de hoorn op te rapen. We krijgen dus weer het gewone paar uit Roberte's obsessionele situatie: iemand die haar langs achter overweldigt (of bezit) en zich van haar borsten meester maakte, terwijl vooraan een dwerg, of iemand die door een gehurkte houding niet hoger reikt, bezig is. De jongeman merkt Octave op en komt tot bezinning, terwijl Octave aan het apparaat de stem van zijn neef, de kanunnik, hoort mededelen dat hij definitief van de Faculteit uitgesloten is. Roberte maakt zich nu ook los, schikt haar kapsel, en de jongeman eist brutaal dat Octave naar de bank belt om zijn chef te verwittigen dat het door hun fout is dat hij te laat zal zijn en dat ze hem nutteloos zijn tijd hebben doen verliezen. Octave weigert
beslist en nodigt hem uit door de eetzaal buiten te gaan. Met het schilderij La belle Versaillaise denkt hij revanche te nemen door de jongeman te vragen wat hij ervan denkt. ‘Ze lijkt veel op uw vrouw’ antwoordt deze
| |
| |
achteloos. Octave slaat hem in 't gezicht, zodat de bril van de jongeman valt. Een gevecht ontstaat dat Octave moet verliezen, maar de knecht Justin (van Justine, d.i. Infortunes de la Vertu?) komt op het lawaai aangelopen. Het ziet er lelijk uit voor de jongeman. Roberte komt echter tussenbeiden, beveelt de wenende jongeman los te laten. Ze excuseert zich bij hem en troostend troont ze hem mee naar haar kabinet, waarvan ze de deur met een slag toeslaat. ‘Quelle garee’ laat Justin zich ontvallen. Octave blijft verslagen achter. Welke vergissingen liggen aan de basis van deze pijnlijke scène? Roberte tracht haar vrouwelijkheid beter te begrijpen: ze is één met haar lichaam. Is een vrouw dan als een dier, heeft ze geen ziel? Neen, haar ziel is haar lichaam. Ook bij een lelijke vrouw, bij een non, bij een ascetische vrouw. De weg van de emoties ‘die haar verraden’ is haar weg. Maar Octave kan hiermee geen vrede nemen. Hij wil in bepaalde beelden zien, in bepaalde concepten bewust zijn, aan de hand daarvan afwegen, berekenen, regelen, het niet te voorziene onderdrukken, ook al erkent hij dat de natuur van Roberte genereus is. Hierdoor verwekt hij een bestendig overgaan van ‘de zuiverheid der zinnen naar de onzuivere schokken van de geest’. Onder zijn blik wordt ze steeds opnieuw degene die hij ziet, een beeld dat iedereen kan zien: het is de blik van het rationalistisch bewustzijn, dat historisch naar de burgerlijkheid leidde. Zo maakt hij haar bewust van zichzelf, ze ziet zichzelf en voegt zich naar het beeld van haarzelf in plaats van direkt zichzelf te zijn in eigen grond. Ze vergeet dat dit beeld haar door een ander - haar man - opgedrongen werd, tot een schaamtegevoel haar daaraan herinnert. Maar dan doet zijn blik haar genieten van die schaamte. 't Doet haar ook dit nieuwe beeld van zichzelf weer zien, en wekt in haar de nieuwsgierigheid naar nieuwe
beelden van haarzelf. Dus moet hij haar, opdat ze zichzelf in de ogen van anderen weer anders zou zien, gelegenheden schenken, omringen met jongelui, die op zoek zijn naar een gemakkelijke verovering; met mannen zonder bezigheid. Maar als ze hem daarin volgde, dan deed ze het uit aanhankelijkheid, uit trouw aan Octave. Dan is ze eigenlijk anders. Is het experiment dan niet mislukt? Of werd het integendeel reeds voorbijgestreefd, verbrak Roberte de boeien? Neen. Ze bleef haar plicht vervullen, maar juist daardoor - door trouw te blijven aan het beeld van haar dat zijn blik schiep - vond ze in zichzelf de bronnen die ze vroeger weerzinwekkend gevonden zou hebben. Ze triomfeert op die wijze door omkering van de verhoudingen. Door de kinderloosheid van hun huwelijk, koestert ze zusterlijke gevoelens voor hem, ze beschermt hem en is een bondgenoot. Maar die bondgenoot is iemand die macht over hem uitoefent onder het voorwendsel hem te beschermen. Die macht oefent ze uit door het beeld van zichzelf dat ze verworven heeft: een beeld dat ze nooit gekend zou hebben, als ze zich niet had overgegeven aan een meester. Octave stelt dus dit beeld in de plaats van de eenheid lichaam-ziel.
Roberte ontkent haar afhankelijkheid van Octave. Hij weet niet wat ze meemaakt als ze van huis is en ze vertelt het hem niet, omdat anders de jonge Antoine het dadelijk zou weten en er niet meer van zou kunnen slapen. Het valt eens te meer op dat als Roberte, Octave en Antoine in eerste instantie reële personen zijn, ze tevens heel goed als op elkaar betrokken psychologische complexen kunnen worden begrepen. Ik noemde Roberte de ‘anima’ van Octave. Omgekeerd kunnen de beelden van Octave als de ‘animus’ van Roberte geduid worden en dan kan Antoine gezien worden als de nieuwe bewustwording (de animus verschijnt als mening, terwijl de anima als verleiding verschijnt, zie C.G. Jung) van Roberte, die haar ditmaal niet van buitenaf wordt opgedrongen, maar onafhankelijk van de ‘beelden’, - dus niet gezien, maar gevoeld en doorleefd -, voor haar bestaat. Een overweldigingsscène in een winkeltje van de rue de Beaujolais (naam van wijn, de dionysche wijnfeesten, nadat ze een huis in de rue Scribe verlaten had), waarin ze het weldra gewillig slachtoffer wordt en die een variant is van de bekende obsessionele voorwaarden (de dwerg en de reus, de rol van handen en handschoenen) betekent een nieuwe etappe in haar ontwikkeling. Wanneer ze haar lust niet langer kan bedwingen, roept ze: ‘Doe het licht uit’, terwijl de kleine man ostentatief een kaart met haar vingerafdrukken vertoont die hij in haar tas laat glijden. Ze wil niet gezien worden, ze wil zichzelf niet zien, ze wil geen naam dragen, geen gezicht hebben, ze wil geen onderzoek doen instellen over de feiten. Waarom zou ze? Om die kaart die... haar vingerafdrukken draagt? Naar de ‘bron’ gaan? Allons, donc! Maar op een dag teruggaan en met haar handen de staven strelen, waaraan ze zo goed waren vastgemaakt, dat is een andere historie. De bijzondere kans om zichzelf te voelen die hele
| |
| |
tijd. Ze gaat dan ook terug, in gedachten, naar de plaats en tijd van overweldiging, wanneer ze een uur later, nog wat ontdaan, aan een terrasje zit. Alles lijkt nu mooier: Que ce croissant est délicieux! Que la chute des fontaines sous les platanes est apaisante! Que cette ville est exquise dans son glissement!
Ondertussen vraagt Octave zich jaloers af wat Roberte doet als ze van huis weg is, maar zoals gewoonlijk beweegt hij in tegengestelde richting van haar: zij ging van het niet-willen-zien naar het beleven, zijn weemoedig levensverlangen gaat over tot de gedachten over beelden. Hij denkt met heimwee aan het straatbeeld van de vorige eeuw, toen het levenstempo nog trager was. De versnelling desintegreerde de objekten: het lichtstof van de impressionisten, de laatste poging tot constructie van Cézanne. De explosie van de middelpuntvliedende krachten wordt een behoefte, de objekten worden verminkt, de beelden ontsteld. Toen is het dat iemand, een ketter, zei: ‘De fotografie heeft de schilderkunst bevrijd van de noodzaak de natuur te imiteren’.
Roberte denkt weer eens aan de positie van Antoine in haar huis: wie, zal het halen, Octave of zij? Octave heeft dezelfde bekommernis, maar langs de omweg van een schilderij van Tonnerre: Lecture interrompue. Een lezende dame wordt verrast door een knaap: hij steekt zijn hand in haar corsage. Even laat ze begaan, maar weldra wordt ze zich bewust van het ongehoorde van de situatie en verzet zich. Niet zij, maar hij is te jong. Nochtans is er weer de vaker genoemde dubbelzinnigheid van de ene hand die een andere strekking heeft dan de andere. Haar geheven knie kan evengoed verweer als ‘het openen der wegen’ bedoelen. Op het schilderij wordt door dit gebaar in alle geval een welgevormd been zichtbaar, tot de kousenbanden, en de warme tinten van het vlees steken mooi af tegen de moiré weerschijn van de kous. Octave ziet dus wat Roberte niet of nog niet wil zien (omdat de knaap te jong is): het gebaar van verweer tegen de knaap ter hoogte van het aangezicht wordt tegengesproken door de opgeheven knie.
Octave heeft een leraar voor Antoine gekozen: Vittorio. Hij weet niet dat Roberte die Vittorio tien jaar geleden in Rome gekend heeft. Ze waren verbonden door de ‘ernstige schending’. Schermutselingen met Vittorio, waarbij Roberte zich beter verweert dan destijds, maar zich toch niet helemaal aan Vittorio kan onttrekken. Hij steekt een sigaret op en zij ontdekt in de sigarettenkoker een kaart met vingerafdrukken, die hij bewaard heeft. Hij gedraagt zich vrijpostig en brutaal, niettegenstaande haar afwijzingen, legt een hand op haar heupen, dan op haar billen. Op dat ogenblik komt net Antoine binnen. Ze stelt hem zijn nieuwe leraar voor. ‘Wanneer zult ge de schoolhervorming stemmen?’ vraagt Vittorio. En als Antoine weg is, zegt hij: ‘Waarom me als zijn nieuwe leraar voorstellen? Ik wou voorgoed weggaan.’ Ze zwijgt en begrijpt dat hij een arm rond haar middel kan leggen en dat ze hem niet zal wegduwen. Ze geeft toe. Ze brengt hem ergens onder, vanwaar hij haar vertrekken zal kunnen bereiken, waar ze soms, na een bepaald uur, gaat slapen i.p.v. in het echtelijke bed. Maar hij zal haar dus enkel kunnen opzoeken wanneer zij wil.
Octave die niet beseft dat hij met Vittorio het gevaar voor Roberte's eerbaarheid in huis heeft gehaald, overweegt hoe de eerbaarheid der vrouwen voortdurend in gevaar is in het publiek, in de stad, buiten huis, en verwondert er zich over hoe de onverziene, daaruit voortvloeiende incidenten door hen kunnen worden omzeild. Er is echter te veel haastigheid in deze wereld voor het realiseren van schaamteloze dromen. We begrijpen: de volwassenen, de gevorderden, ontplooien een zakelijke aktiviteit met een finaliteit. Ze worden geleid door een beeld, het te realiseren doel, wat in een sfeer ligt (le sérieux masculin) die volmaakt tegengesteld is aan het onzakelijke, weinig serieuze van een erotisch avontuur. Het zijn de jonge knapen, de scholieren, die nog het meest beschikbaar zijn. Die jonge scholieren, vindt hij echter, hebben een idee van de liefde op maat van de lippen, borsten en benen in technicolor, die uitgestald worden aan kiosken en bioscopen. En zoals bij de speelautomaten van het café op de hoek, willen ze een plezier zonder uitstel: een penning er in en alles begint te schudden en schudt naar wens. De tegenover het heden kritisch ingestelde Octave heeft een scherp en streng oog voor het moderne, omdat hij, zij het niet helemaal ten onrechte, in zijn visie van het mechanische en automatische in het hedendaagse eigenlijk zijn eigen starheid en houterigheid kan projekteren. Hij achterhaalt een avontuur van Roberte, waarbij de erotische scène zich onder de bekende voorwaarden afspeelt. Het paar wordt deze keer gevormd door twee scholieren, klasgenoten van Antoine, die door Vittorio worden aangezet om Roberte's handschoenen te ontvreemden. Ze slagen daarin,
| |
| |
want Roberte verkiest na aanvankelijk verweer uiteindelijk toch weer de lust en de vitaliteit boven de eerbaarheid, verwenst haar verplichtingen in de Kamer, waar de debatten over de Nationale Opvoeding plaats hebben, en ‘van volkvertegenwoordigster werd ze hoer tussen Condorcet en St-Lazare’.
Roberte is nu zover dat ze zelf haar erotische bevrediging buitenshuis zoekt, onafhankelijk van Octave, d.w.z. als een lichaam-ziel, die zichzelf niet ziet, maar voelt leven. Ze stelt zich tegenover Octave door het leven boven de beelden te stellen. Dat ze hiervoor pubers, d.i. toekomstige mannen, verkiest, heeft enkel dezelfde betekenis, aangezien Octave een oud man in de zestig is, wiens mannelijkheid voorbij is. Welke ervaringen heeft zij met pubers? Eerst denkt ze: waarom zouden rijpere vrouwen de jongens niet opvoeden? Hun de onzekerheid, de avontuurtjes met pederasten, de masturbatie besparen? Maar ze ondervindt dat de jongens haar voluptueuze overgave niet aanvaarden. Ze willen betalen, aan de gewoonten der prostitutie voldoen, en de betrekkingen met Roberte daarmee in de naamloosheid van de soort houden; de persoonlijkheid van de vrouw ontkennen, vernederen. Het blijkt dat ze min of meer onmachtig zijn en geobsedeerd worden door onrijpe fantasieën. Maar Octave ziet het anders: hij verwijt Roberte dat ze voor Antoine, en ook in het publiek, de onberispelijke voogdes blijft spelen. Ook al weet ze dat Antoine op de hoogte is. Wat ze elders (o.m. te duiden als: in haar onbewust leven) zichzelf zo gemakkelijk toestaat, weigert ze thuis aan haar pupil (haar groeiend nieuw bewustzijn), hoewel Octave (de man die aan het bewustzijn steeds nieuwe beelden wil toevoegen) er niet vijandig tegenover staat (als het maar in het huis, in het bewustzijn gebeurt). In dit geval zou ze echter haar gehele carrière, haar hele bestaan op de weegschaal werpen. Is Roberte daar nog niet rijp voor? Octave kiest partij voor Antoine, maar de sentimentele kant van de zaak verveelt hem. Volgens Octave is Roberte in de ban van een sterkere ‘présence’ (aanwezigheid) dan Antoine kan doen gelden. Hij licht Antoine er niet over in dat hijzelf hiervan de oorzaak is. Roberte (lichaam-ziel die zich voelt leven) is in de grond eenvoudig van hart. Octave (de
verbeelding) heeft haar zich daarover doen schamen en toen heeft ze met de grootste eenvoud aangenomen wat bij anderen de vrucht van een totaal monsterachtige ziel is. Octave denkt dus dat de ‘buitensporigheden’ van Roberte niet van harte zijn, maar de secundaire vrucht van wat de verbeelding haar voorspiegelde. Niet het natuurlijke, het animale, maar de intelligentie en de geest zijn haar boze demonen.
Roberte ontrukt zich aan het samengesteld beeld dat Octave van haar gaf (in zijn boek Roberte, ce soir): ze loochent een karakter te hebben, vrouwen hebben ‘du cran’. Haar inkonsekwentie is enkel een inkonsekwentie in de orde van Octave, het systeem waartoe God en Duivel behoren, maar eigenlijk is ze wel konsekwent, want trouw aan zichzelf. Volgt kommentaar op de fameuze scène in de badkamer uit Roberte, ce soir, die een variant is op de gebruikelijke scène met het reus-en-dwerg-paar, de dubbelzinnigheid en de andere kenmerken. Waarom heeft ze als parlementair mandataris, huidig lid van de commissie van Nationale Opvoeding, inspectrice van de Censuur, het boek doen verbieden, terwijl ze zich in haar badkamer, d.i. in haar intimiteit, d.i. in haar dromen, aan de ‘losbandigheid’ overgeeft? Haar antwoord hierop is dat ze niet de moraliteit der zeden zoekt te behoeden, maar dat ze de erotische rol der moraliteit wil behouden, zoals ze ook steeds weerstand biedt, alhoewel ze reeds besloten is te zullen toegeven, omdat naar het woord van de H. Augustinus ‘te vlug wordt voltooid, wat naar wens wordt voltooid’. Octave meent dat reus en dwerg werkelijkheid worden door haar stilzwijgen (het gebrek aan woorden of naar analogie gebrek aan bestaande beelden), door haar weigering te noemen wat er gebeurt, de waarheid (in de betekenis die Octave er aan geeft) onder ogen te zien: hierdoor ontvlammen haar zinnen en ‘eindigt de te mooie inspectrice in het zweet en de schaamte’. Maar Octave vergeet dat ze in haar intimiteit op alles voorbereid is en alles in haar voordeel keert, zelfs de gewelddadige irruptie (de sodomie) van Vittorio, wat konkreet blijkt uit de erektie van haar bijzonder grote clitoris. Dit attribuut, door zijn gelijkenis met de penis, is beeld van de vrouwelijke onafhankelijkheid. Het genot, dat de clitoris een vrouw
bezorgt, wordt niet, zoals dat van de vaginale erogene zones, bepaald door het aanvaarden van de vrouwelijke rol in de paring, en speelt dan ook de voornaamste rol in de nog ontluikende seksualiteit van het jonge meisje. De man erkent niet graag de onafhankelijkheid, uitgedrukt door de erektie van dit orgaan, zoals hij een vrouw die een onafhankelijk beroep uitoefent weigert te erkennen, tenzij in haar mislukking,
| |
| |
haar zwakheid. Maar een vrouw heeft, in de onafhankelijkheid, het vrouwelijke voordeel recht op haar doel af te gaan, omdat ze geheel in de situatie leeft, de situatie in haar, ze ervaart de situatie niet als buiten haarzelf. Ze weet, dus onmiddellijk waarom het precies gaat, terwijl alle mannen in dit opzicht wel naïeve collegejongens lijken te blijven. Daarom, als ze zich overgeeft, zelfs aan de wrede behandeling van Vittorio, dan is dit niet het loslaten van de Wet, die immers behoort tot de mannelijke orde, maar victorie van haar eigen wet, die naar haar genot leidt, zichtbaar in de erektie van haar clitoris, en die haar ertoe brengt zich te laten overwinnen... om de overwinnaar in zijn afwijking gevangen te houden, in zijn vergissing te immobiliseren.
Terwijl Roberte de bezieling van het leven bevestigt, ongeacht de vorm die dit leven aanneemt, zullen we Octave de macht van de beelden zien beklemtonen, onafhankelijk van de agitatie van het leven. Waarom de kollektie alleen voor zichzelf bewaren, de schilderijen aan de blikken onttrekken die haar ‘levend’ maken? Omdat ze meer levend zijn in de eenzaamheid, tot elkaar spreken als 's nachts in het Louvre-museum, omdat hun présence réelle het zonder de mens kan stellen. Om de schoonheid der ‘vormen’ te genieten moet men zich van de agitatie van het leven afscheiden, zijn medelijden vergeten, want de zaligheid is te danken aan de blindheid voor de menselijke miseries. Tijdens de Duitse bezetting vond Parijs iets van dit rustig karakter weer, bevrijd van de moderne agitatie. Men zou moeten terugkeren naar de kultuur van de ambachtslui (tegengesteld aan de industrie) met de verplichting voor iedereen te blijven wonen waar men geboren werd. Het ideaal is dat er weinig jonge mannen zijn, maar veel meisjes, vrouwen, grijsaards. Geen pensioenen, maar een goed georganiseerde armoede, een schaars gezaaid proletariaat, één Senaat, waarvan de leden minstens zestig jaar oud moeten zijn. In Frankrijk zijn het steeds de oude mannen die het land redden; Teutonen, Slaven kunnen zich met de jeugd en haar stormachtigheid identificeren, wij (de Fransen) niet. Bij ons is niet de edelmoedigheid kreatief, maar het wantrouwen, de kwaadsprekerij, de koelbloedige boosaardigheid, allemaal deugden waarvoor men oud moet zijn. De jeugd moet men leren hun ouderdom voor te bereiden: de tijd wanneer zij de vijftig voorbij zullen zijn. Tot zolang moeten zij zich onthouden, daarna kunnen ze van het opgespaarde geld en ‘foutre’ (plat frans voor sperma) genieten, in een zonsondergang van het leven. Dat is het beste dat de mensen kunnen hopen. Dat is ook de betekenis van onze
laatste grote schilders: het beeld vastleggen van een leven dat veroordeeld is te verdwijnen.
Maar de ontwikkeling is niet te stuiten. Roberte geeft er zich rekenschap van dat ze de uitzondering, die ze maakte voor Antoine, niet zal volhouden. In zijn geval verkoos ze tot nog toe zijn tederheid boven de meer troebele genoegens die hij zou kunnen geven, en die ze zich permitteert met zijn schoolkameraden F. en X. Maar nu heeft ze het mooie beeld dat Antoine van haar had plotseling vernietigd. Heeft ze gehoorzaamd aan wat in Octave's ogen reeds werkelijkheid was? Heeft ze de onschuld van haar neef waarop haar vrijheid berust, op die wijze opgeofferd? Houdt ze soms heimelijk van Octave, van diens vleiende oneerbaarheden? Er is geen excuus van een of andere wet, van een oude religie. Zich ‘garee’ horen noemen doet haar zelfs genoegen. Een tweede maal beginnen, heeft G., haar peter, gezegd, met meer fatsoen, minder opmaak, deze keer. Haar dijen gaan open, terwijl ze dit schrijft. Niets zal haar kunnen weerhouden de weg te gaan die naar de ontvoogding van Antoine leidt. Het werd beslist in haar lichaam, niet in haar hoofd. En Octave ziet het ook. Hij ziet het in het schilderij van La belle Versaillaise waarvan hij een beschrijving geeft. Het is een nieuwe variant op de bekende erotische scène met deze bijzonderheid ditmaal dat de twee mannen die de vrouw overweldigden communards van 1871 zijn, mannen uit het volk (het lichaam van de natie), dat de vrouw een bourgoise is, die dus een sociale nederlaag lijdt, die ze echter erotisch zal valoriseren, en dat men op de achtergrond de brand van de Tuilerieën ziet, toen het gebouw waar de uitvoerende macht (het hoofd van de natie) gevestigd was. Het is maar goed, vindt Octave, dat de verantwoordelijke overheid de publieke tentoonstelling van zulke schilderijen verbiedt, zodat dergelijk toneel voorbehouden is aan op hun hoede blijvende amateurs. Maar Roberte voelt reeds het verlangen het einde van de zieke Octave te
bespoedigen, want scheiden is onmogelijk vanwege de familie. Ze vindt dat hij zijn werk (d.i. wat zij door hem geworden is) overleeft en haar nu maar belet te leven zoals ze geworden is onder zijn blik. Als hij dood is zal ze Antoine weer in handen kunnen nemen en voor hem ‘in triomf omzetten wat tot nog toe
| |
| |
slechts een schadelijke hersenschim was’. Octave sterft en zijn laatste visie dicteert hij vanaf zijn sterfbed aan Vittorio: Roberte die hem een gifbeker reikt, maar Vittorio die haar verrast en onder bedreiging van verklikking bereikt dat ze toestemt in de afstraffing die hij voor haar in petto heeft: sodomie. Zonder dat ze het weet laat hij zich hiervoor vervangen door een jonge, vermomde ‘beul’: Antoine. Octave gelooft dus dat er alleen een wijziging van personeel zal zijn, maar dat de oude voorwaarden van geweld behouden zullen blijven. In haar plezier strekt Roberte haar vingers over de oogleden van Octave, maar deze blijft tussen haar gespreide vingers alle details waarnemen, tot het laatste ogenblik. Hij denkt dan de kanunnik te horen bellen en sterft in vrede. Roberte voelt zich opgelucht door de dood van Octave. Maar toch... Werd ze nu bevrijd van zijn blik, of voelt ze hem nog? Werkt hij nog na in zijn afwezigheid, of is juist die afwezigheid, die nieuwe vrijheid schrikwekkend? In de vrijheid van het leven, dat geen schouwspel is, komt het er nu op aan een jonge minnaar te vormen: Antoine, d.i. na tien jaar onderbreking haar eigenlijke taak weer opnemen. Want toen heeft ze door de heiligschennis de présence réelle van de oude katholieke, geheiligde voorwerpen erkend, waardoor ze de vergissing beging na de bevrijding zich door een huwelijk te binden aan de veel oudere Octave.
De omwenteling is voltooid, we staan weer aan het begin van de ronde: Roberte geeft ons het ontbrekende deel van haar ‘romeinse impressies’, nl. dat wat voorafgaat aan degene die we reeds kregen. Als dochter van een dominee onderbrak ze haar studies in de rechten te Genève om als verpleegster van het Zweedse Rode Kruis naar Rome te gaan op het ogenblik van de val van Mussolini. De Duitsers houden de stad echter nog bezet. Ze zal zich ook met een andere, kiese zaak belasten, die niet tot haar officiële opdracht behoort: de in katholieke congregaties verspreide Israëlietische kinderen weer opsporen. Later zal ze begrijpen dat die kinderen daar niet alleen om aan de vervolging te worden onttrokken hun ‘burgerlijke stand’ zagen veranderen. Roberte voelt zich intens leven, ondanks de penibele details van de oorlog: ze heeft een taak en de verzorging der soldaten bezorgt kleine erotische genoegdoeningen. Er is o.a. een hoge SS-officier von A. wiens bezweet voorhoofd ze af wist. Hij ijlt en spreekt over Malwyda, die hem mooie kinderen had kunnen schenken. Het blijkt daarna dat hij het over zijn zuster heeft. Hij geeft Roberte een sleuteltje, dat de vorm van een kruisje heeft, en vraagt haar in een bepaalde kapel het tabernakel te openen: hij heeft er de brieven van Malwyda verborgen. ‘Waarom daar?’ vraagt Roberte. Von A. blijkt de katholieke formalismen op de letter te geloven: ‘het kontakt van de brieven met het heilig sacrament kon de betrekkingen met zijn zuster beïnvloeden’. Hij verneemt dat Roberte calviniste is en meent dat de ‘présence réelle’ voor haar dus onbegrijpelijk en onbestaand is. Roberte gaat hier niet op in, maar begint weer over de sleutel en het tabernakel. Waar haalde hij de sleutel? Van een Italiaanse aalmoezenier die door de Duitsers later gefusilleerd werd wegens spionage. Hij neemt haar bij de hand en vraagt haar de brieven terug te
halen, aangezien de ‘présence réelle’ voor haar toch niet bestaat en haar dus niets kan beletten. Roberte ziet in de Duitser geen vijand: de vijand van haar familie was steeds het Pausdom, hun vaderland het Vrije Onderzoek. Sinds de Revocatie van het Edikt van Nantes is het haar duidelijk dat het leven de evangelische vrijheid niet duldt; in dit opzicht heeft Rome gewonnen. Het Evangelie sprak een veroordeling over het leven uit, maar het leven nam de uitdaging voor eigen rekening. Roberte die partij kiest voor deze uitdaging, voert het vermogen tot vrij onderzoek tot in het absurde door, niet uit liefde voor het leven, maar om te bevestigen wat ze denkt (in Rome dacht) dat vrijheid is. Dus bracht ze de gewone tegenstellingen waarom de oorlog gevoerd werd, nl. de verdedigers van het aangename en menselijke tegenover de verschrikkelijke levensen denkwijzen, terug tot de vrijheid voor of tegen het leven te kiezen. Om het probleem te ontwijken, koos ze dan maar de neutraliteit van haar liefdadige bedrijvigheid voor het Rode Kruis, wat haar toeliet moeder, zuster, vrouw te zijn. Maar nu staat ze voor het schrikwekkendste aspekt van de oorlog: de plicht. Moet ze de zaak van het tabernakel aangeven? Dit staat haar niet aan. Op dat ogenblik ziet ze de hoofdverpleegster Louise de zaal in komen: het volmaakte type van de verbitterde oude juffer, trots op het offer door haar vier neven gebracht, die allen gesneuveld zijn op verschillende fronten, - de geïncarneerde austeriteit, rouw, moed en berusting, de plichtsgetrouwheid tot in het absurde. Louise beveelt Roberte van von A. weg te gaan, maar Roberte rebelleert. Als Louise weg is, komt ze weer bij
| |
| |
haar ‘Renaud’ (Renaud is het symbool van de krijger die voor de genoegens zijn plichten vergeet). Het is zij zelf die nu op de ‘missie’ aandringt. Er zijn dan een paar erotische schermutselingen met von A. Ze bekomt de sleutel in ruil voor het tonen van haar borsten, wat hij reeds eerder van haar verlangde. Maar hij vertelt over de joodse kinderen die hij aan de Duitsers onttrok. Ze verneemt dat de Italiaanse aalmoezenier ze in verschillende kloosters plaatste en aangezien ze zich met die zaak reeds bezighield, heeft ze nu een excuus om zich met von A. op te houden: de plicht haar opdracht te vervullen en het genoegen de kennismaking met een aantrekkelijke man voort te zetten, vallen samen. Over de aalmoezenier zegt von A. nog dat hij een spion voor het Vatikaan is en van een priester alleen de soutane heeft. Roberte schijnt nog niet te begrijpen dat die man noch een verzetsheld, noch een oorlogsheld is. maar een aftroggelaar, die een losprijs van de families der kinderen eist. Die aalmoezenier, Vittorio heet hij, behoort tot de hoge romeinse adel, en von A. kende hem vroeger reeds toen ze beiden aan de universiteit van Bologna studeerden. Vittorio was toen verliefd op Malwyda geworden en hoopte haar te delen met von A., maar deze had zich daar natuurlijk tegen verzet. Vittorio bleef hierover wrok koesteren en toen het konflikt tussen von Ribbentrop en Ciano uitbrak, koos hij partij tegen Duce en Führer, maar voor Ciano en Vatikaan. Roberte en von A. gaan een balkon op. De hemel is onweerachtig: donder en ver kanongebulder versmelten. Von A. laat zich ontvallen dat hij de opdracht had Paus Pius XII als gijzelaar naar Neurenberg te ontvoeren, en in zijn plaats Jupiter Capitolinus weer op de troon van Rome te installeren. ‘Deze operatie heet Apostata en niets zegt dat ze op een dag toch niet uitgevoerd wordt...’ zegt hij lachend. Maar Vittorio spioneerde. Hij gaf von A. de sleutel de dag voor hij
gefusilleerd zou worden. De brieven werden in het tabernakel geborgen voor zijn arrestatie. Het was een hinderlaag. De ‘présence réelle’ belette dat von A. ze er weer zou uithalen. Hij bekent nu dat er nooit brieven van Malwyda geweest zijn, dat het lijsten van joodse kinderen waren. Hij vraagt haar dit geheim te verzwijgen, anders wordt hij gehangen. Ze wil het zweren op het Evangelie, maar hij zegt: ‘Neen, zuster, eerst uw belofte vervullen. Dat zal u verbinden, daarna kunt u op het Evangelie zweren’. De belofte bestaat erin haar borsten te tonen. Ze zegt: ‘waarom vertrouwt u me niet zonder bewijzen’. Hij is wantrouwig: ‘jij hebt de sleutel gevraagd om me te doen hangen’. Ze replikeert: ‘Je doet niet anders dan liegen, het ene na het andere’. Hij dreigt haar over de balustrade te werpen omdat ze hem niet gelooft. Tijdens de worsteling komt het tot het ontbloten van haar borsten en hij kust de tepels. Hij is de eerste man in haar leven wie ze dit toestaat (die ze voedt), een vijand nog wel. Maar hij vraagt pardon. ‘Wat’, zegt Roberte, die van haar emotie bekomt, ‘de enige keer dat u zich zelf niets te verwijten hebt?’ ‘Schwester, wat kan het u schelen? U is het, vrees ik, die al te zeer de kracht hebt om nooit over iets spijt te hebben...’ Twee Amerikanen van de Militaire Politie zijn de ziekenzaal binnengedrongen en arresteren von A. Von A. gaat vrijwillig mee. Ze heeft te kampen met een niet te overwinnen afkeer, terwijl er rumoer uit Rome opstijgt. Ze is razend, maar haar vingers vinden de sleutel van het tabernakel en ze kust die sleutel en klemt hem in haar hand: ‘Was het niet als pand voor een verdrag dat ik zojuist gesloten had met onbekende machten?’
Hier eindigt het boek. De interpenetratie van historische, persoonlijke en psychologische gebeurtenissen speelde in de laatste bladzijden in verhevigde vorm: het is een crisismoment, de vooravond van de bevrijding van Rome in 1944. In deze laatste romeinse impressies zien we duidelijk de lijn van de medeplichtigheid van de reaktionaire vleugel van het Vatikaan aan het nazisme: Vatikaan - romeinse adel (Vittorio) - duitse adel (von A.) - nazisme. De alliantie is gegrondvest op de gemeenschappelijke wil de traditionele westerse kultuurwaarden te verdedigen. Maar deze kultuurwaarden (de beelden van Octave) zijn verstard, verouderd, hebben hun zin verloren. Juist daardoor werd de monsterachtige alliantie van Vatikaan en nazisme mogelijk. Achter het oppervlakkige masker van verdediger van de westerse kultuur verborg het nazisme echter een ‘protestantisme’ van onderdrukt duits heidendom, dat in werkelijkheid dient om de westerse kultuurwaarden, het katholieke kristendom incluis, barbaars met de voeten te treden. Het is door de ‘protestantse’ kant van het nazisme, of zo men wil door de waarachtigheid van zijn barbaars optreden, dat Roberte in vriendschappelijke termen met von A. treedt, die trouwens door zijn adel tot de gunstige façade ervan behoort. Deze alliantie die als een repliek is van die van het Vatikaan met het
| |
| |
nazisme, berust evenzeer op een waanzinnige vergissing: Roberte is nog in de ban van haar protestantse ideëen over vrijheid, die ze niet duidelijk van de aan het duitse barbarendom inherente anarchie onderscheidt. Daardoor stelt ze de barbaarse daad van de heiligschennis. Gelukkig was haar lichaam-ziel wijzer dan haar onrijp hoofd en door haar emoties begon de ontwikkeling die het onderwerp van het boek uitmaakt: de herroeping van het Edikt van Nantes. De verrassende konklusie hiervan is dat het lot van het verouderde, reaktionaire katholicisme bezegeld wordt, dat de absolute evangelische vrijheid waarin het protestantisme wortelt, in het leven niet te realiseren blijkt, maar dat Roberte haar vrijheid dient te verwezenlijken in de gebondenheid aan een nieuw, verjongd ‘katholicisme’, dat telkens opnieuw ontstaat uit de vrijheid van het Evangelie.
In verband met de romeinse impressies, moet het historische feit genoemd worden van de dubbelzinnige ontferming der r.k.-kerk over de joodse kinderen (cfr Anneke Beekman) die in het boek van Klossowski ook gezien kan worden als een merkwaardige zinspeling op een andere erfenis van het jodendom waar de r.k.-kerk volgens de protestanten wederrechtelijk beslag op legden: het Evangelie zelf. Dit en andere details zitten dus vol zinspelingen, die men zou kunnen misverstaan als virtuoze literaire Spielerei. Maar er is willekeur, noch toeval in de gelegde verbanden. De verwantschappen tussen verschijnsels die op verschillende wijzen optreden, maar tot een zelfde bestel behoren, is functioneel en natuurlijk. Het feit dat het verhaal een chronologische kring trekt is evenmin een futiele literaire versiering. Het vloeit voort uit een ander element van het boek, dat ik voorlopig samenvat in de Nietzscheaanse uitdrukking: die ewige Wiederkehr.
| |
De personages
Er zijn in die boek hoofdrollen, bijrollen en figuranten. De figuranten incarneren de situatie waarin ze optreden. Een voorbeeld hiervan is de hoofdverpleegster Louise, die de verstarde plicht incarneert op het ogenblik dat Roberte zich afvraagt of ze zoals dit soort plicht oplegt de zaak van het tabernakel aan de overheden zal bekendmaken, of de wat lichtzinnige onderneming beginnen waartoe von A. haar aanzet. Een belangrijker rol speelt de jonge bankbediende. Hij vertegenwoordigt een aspekt van Octave's wereld: het geld. Daarom heeft hij een bril op: hij bekijkt de wereld door bemiddeling, niet met eigen ogen. Alleen wanneer de gebeurtenissen dramatisch worden, wordt de bril hem afgeslagen, en krijgt hij een eigen blik, wordt zichzelf. Waarom Octave juist op dat ogenblik in het boek enige geldzaken wil regelen? Hij is zich pijnlijk bewust geworden van zijn onmacht om Roberte te bezitten en hij wil haar langs een omweg, door een bemiddelend persoon, bezitten. Nu is het geld een typisch machtsmiddel van Octave's wereld: konventioneel, abstrakt, kunstmatig, burgerlijk. Het is een potentiële waarde, die slechts gevaloriseerd wordt wanneer het in omloop gebracht wordt. Het heeft geen werkelijke waarde op zichzelf, en heeft deze eigenschap gemeen met b.v. woorden. Dit kan ons doen begrijpen waarom Octave er aan meewerkt om Roberte in omloop te brengen. Hij herleidt haar dus tot een van die abstracte, secundaire waarden als geld en woorden en afbeeldingen, en het is dan ook begrijpelijk dat zijn onderneming strandt op de ‘accidenten van het dagelijkse gebeuren’, de irrationele wereld van Roberte die steeds weer ontsnapt aan de rationele, hanteerbare elementen waarmee Octave's wereld zich wapent.
Von A. behoort tot de reaktionaire adel, die zonder zelf nazi te zijn, het nazisme steunde in de ijdele hoop de oude waarden, en dus zichzelf, hiermee te bestendigen. Ze kompromitteerden zich hopeloos, maar zij waren toch slechts voorwaardelijke nazi's en toen hun bleek dat het nazisme die oude waarden niet kon verdedigen, deels omdat het de oorlog ging verliezen, deels omdat zijn barbaarse achtergrond zelfs die verblinde reaktionairen was duidelijk geworden, toen distancieerden ze zich en hun natuurlijk toevluchtsoord was de oude stal: de reaktionaire, rechtse vleugel van het Vatikaan. Von A. staat op de tweesprong: beklaagt zich als Duitser over het verraad van Vittorio, de spion van het Vatikaan, maar onttrekt zich toch al aan de opdracht de Paus te schaken en levert de joodse kinderen aan de r.k.-kerk over. De houding van von A. is releverend voor de totale zinsverbijstering die de massale aanhang van het nazisme mogelijk maakte. De wijze waarop hij letterlijk en oppervlakkig aan de présence réelle in de sacrale voorwerpen gelooft (zonder zich ook maar in het minst te bekommeren om de oorspronkelijke betekenis van dit sacrament; zonder in het beeld naar een zin te zoeken) is kenmerkend voor de kulturele oppervlakkigheid
| |
| |
van het nazisme. Die oppervlakkigheid maakte het mogelijk dat ze bleven geloven aan hun roeping als redders van de (ras-)zuiverheid en de westerse beschaving en tevens de meest weerzinwekkende methodes en barbaarse handelingen huldigden zonder zich bewust te zijn van de monsterachtige tegenstrijdigheid. Bij von A. merkt men het aan de lichtzinnigheid waarmee hij, terwijl hij zelf aan de présence réelle gelooft, Roberte aanzet tot een heiligschennende handeling onder voorwendsel dat zij er toch niet aan gelooft; - aan het feit dat hij denkt zijn incestueuze liefde te valoriseren door de louter materiële tussenkomst van het sacrale voorwerp: het kontakt van de liefdesbrieven van zijn zuster met de kelk waarin ze verborgen werden. Ook de ideeën over de onttroning van de Paus en het herstellen van de eredienst van de oude god Jupiter zijn ontstellend naïef en tevens buitengewoon vermetel. Men moet wel niets van de geest van de historische ontwikkeling van de westerse kultuur begrijpen om ook maar een ogenblik te kunnen denken dat het geloof aan een god van twintig eeuwen eerder opnieuw werkelijke betekenis zou krijgen. Alleen uiterlijk, oppervlakkig, feitelijk, zou het kunstmatige herstel van zulk een eredienst verwezenlijkt kunnen worden. Maar zulk een onwaarachtig herstel zou door een von A. als volwaardig aanvaard worden. (De zaak wordt weliswaar nog eens gekompliceerd door het feit dat de archaïsche goden wel een werkelijke macht hebben, maar dan niet in de klaarheid van het bewustzijn, maar als fascinerende beelden in het kollektief onbewuste.) Een andere treffende verhouding van von A. is die tot zijn zuster Malwyda, die eigenlijk voortgezet wordt met Roberte die verpleegster is en die hij daarom kan aanspreken als Schwester. De incestueuze neigingen in adellijke gezinnen is een natuurlijk gevolg van de afscheiding van de omgeving: de distinctie. Niet
alleen adellijke, maar ook burgerlijke families trachten huwelijken binnen een beperkte kring van acceptabele alliances tot stand te brengen: die beperking betekent een zekere inteelt. Maar bovendien geldt die inteelt, dat incestueuze, eveneens in kultureel opzicht: bepaalde waarden, bepaalde begrippen, bepaalde woorden, bepaalde levenswijzen, bepaalde beelden die geconsacreerd zijn, worden de enige acceptabele. Alleen combinaties, huwelijken onder elkaar, inteelt, van de geconsacreerde regels worden gewaardeerd. Wat buiten dit kanon valt is onzedelijk, onredelijk, ontaard, onwaardig. Kortom, men denkt discriminatief.
De onveranderlijke geest van het reaktionaire katholicisme die deze discriminatie voltrekt wordt geïncarneerd door Vittorio (victorie, zege). Discriminatie in de eerste plaats van geest en vlees. Als leraar en aalmoezenier dringt hij de ‘kanonieke regels’ (het woord kanoniek wordt hier een uitgebreide draagwijdte toegekend) aan de menselijke existenties op, d.w.z. de geest die hij incarneert, ontwikkelt zich niet in de mensen in de loop van hun existentie, maar pretendeert absolute en universele geldigheid a priori buiten de menselijke existentie. Bij gelegenheid flirt deze geest zonder schroom met de mondaine wereld en daarom is het dat Octave Vittorio bij Dior ontmoet, een mode-ontwerper (Vittorio is trouwens zelf o.a. danseur mondain geweest). Dat Octave de incarnatie van de ‘kanonieke’ geest als leraar voor Antoine engageert behoeft geen nadere verklaring, noch de afkeer van Roberte, die het tegengestelde principe incarneert, dat we kunnen aanduiden met namen als: het vlees, de vruchtbaarheid, de erotiek, de vrijheid. Er wordt op betrekkingen gezinspeeld die Vittorio destijds in Rome met Roberte zou gehad hebben. Was hij misschien de hellebaardier in de kapel? Psychologisch is dit in ieder geval aanvaardbaar, aangezien Roberte toen door haar heiligschennis op averechtse wijze het sacrale karakter van de eucharistie erkende, d.w.z. een onderdeel van het door Vittorio geïncarneerde. Dat reaktionair katholicisme en nazisme (of fascisme) door hetzelfde bezield werden, verklaart dat Vittorio op de zuster van von A. verliefd was (men denke ter reële illustratie aan de verstandhouding tussen de spaanse prelaten en Franco, onder wiens regime de reaktionaire geestelijkheid en de spaanse adel bevoorrecht zijn). Tegenover de wereld van Roberte gedraagt deze geest zich vrijpostig, brutaal en gewelddadig. Als ondeugd heeft Vittorio trouwens de sodomie, waarmee hij
buiten het gewelddadige opdringen, het onnatuurlijke en onvruchtbare karakter gemeen heeft, en ook de naamloosheid van het op de rug geziene objekt. Vittorio is pederast: aan jonge mensen wordt door een klerikale opvoeding de katholieke leer als een vreemd lichaam opgedrongen, met dwang, in strijd met hun natuurlijke aandriften en zonder kommer voor het ontkiemen van een vrije, eigen persoonlijkheid. Dit geldt absoluut voor de traditie van het katholicisme, door Vittorio geïncarneerd waarvan ieder voor zichzelf de nog steeds over- | |
| |
heersende invloed kan nagaan (cfr het opdringen van de klerikale geest aan de belgische radio en televisie). We kenmerkten de geest door Vittorio geïncarneerd reeds door zijn discriminatie van het vlees. Men kan hem ook zien als een bewustzijn, dat afgesplitst werd van het onderbewustzijn, en dat autonoom, ontworteld, zonder grond voortbestaat. Sociaal betekent deze figuur een heersende klasse, die zich van het volk afscheidt en onafhankelijk van de haar voedende bronnen haar bevoorrecht leven leidt. Historisch is het de overheersing van West-Europa over vreemde rassen (kolonisatie, imperialisme), die men volgens strikt eigen opvattingen regeerde, zonder erkenning van of belangstelling voor de realiteit van de volkeren die men exploiteerde. Steeds zijn bevoorrechting van het hoofd, dwang, geweld, uitbuiting, verwaarlozing van de anderen (het andere), onvruchtbare overheersing, zovele onvermijdelijke begeleidende verschijnselen met sodomische kenmerken. In al deze gevallen moeten opstandige (protesterende) neigingen onderdrukt worden. Het opdringen van eigen opvattingen, eigen beschaving, eigen godsdienst (het leraarschap van Vittorio) gebeurt zowel tegenover het onderbewustzijn, als tegenover de onderdrukte klassen en minderheden, of de gekoloniseerde volkeren. Men mag dan ook zeggen dat in het protestantisme van de zestiende eeuw reeds de revolutie van 1789 en de ontvoogding van Afrika en Azië in de
twintigste eeuw besloten lag. Meer in verband met het boek van Klossowski kan men zeggen dat de sodomie van Vittorio een zinvol symbool is van het optreden van het katholicisme en van de daarmee verbonden westerse beschaving, daar en wanneer het een machtspositie inneemt.
In Antoine, opvolger van Octave, zal de toekomst verwezenlijkt worden. Daar hij tot het mannelijk geslacht behoort, betekent hij tegenover Roberte de nieuwe geest. Octave wil deze geest via Vittorio naar zijn zienswijze vormen. Roberte wil hem echter de lessen van de irrationele natuur geven. Haar aarzelingen betreffen de onrijpheid van Antoine, maar deze onrijpheid tekent meteen haar eigen onzekerheid nu ze de vrijheid verovert en de oude posities prijsgeeft. Want een konsekwentie van die vrijheid is dat de schrikwekkende demonen uit de Oudheid weer opdoemen, dat de sluimerende boze hartstochten weer oplaaien. In de wereld van Roberte's vrijheid staat de mens bloot aan ongekende machten waartegen hij dient opgewassen te zijn. Zoals de H. Antonius zal Antoine dus beproefd worden door de bekoorlijkheid van het vlees en allerlei monsters zullen hem belagen. De H. Antonius heeft eens en voor altijd verzaakt aan het bekoorlijke en willen leven alsof de wereld van het vlees niet bestond. Deze ontkenning, deze drastische afscheiding, is een aspekt van katholieke (en westerse) discriminatie. Maar nu een nieuwe Antoine weer voor dezelfde beslissing staat, wil Roberte een waarachtiger oplossing dan de eenvoudige ontkenning van de wereld van de oude demonen waarmee ze solidair is. Ze wil hem het vlees doen kennen om hem in het vlees over het vlees te doen triomferen, hem opvoeden tot een potente, volwassen man. Want als een man op de juiste wijze met een vrouw kan verkeren, dan staat zijn ziel ook in de juiste verhouding tot de demonen van het onderbewustzijn, dan is hij opgewassen tegen de onvoorzienbare accidenten van het dagelijkse leven, dan is hij solidair met de natuur, zonder er de slaaf van te zijn, dan begrijpt hij het volkse, het kinderlijke, de dieren, dan hebben de woorden een menselijke betekenis. Octave echter ziet in Antoine de opvolger van Vittorio, een rode beul, die Roberte (wat ze incarneert) zal afstraffen, omdat ze Octave (het
reaktionaire katholicisme van de bourgeoisie) heeft willen vergiftigen, zijn einde bespoedigen.
Klossowski zelf zinspeelt nergens op de begrippen ‘animus’ en ‘anima’, die behoren tot de dieptepsychologie van C.G. Jung. Ze lijken me nochtans een passend hulpmiddel voor een goed begrip van de verhouding van Octave tot Roberte. Octave en Roberte zijn aanvaardbaar als werkelijke personen, maar ze kunnen ook beschouwd worden als de incarnatie van genoemde psychologische complexen. De beelden van Octave, die de stolling van zijn blik zijn, aan zijn geestesoog verschijnend als meningen, fungeren dan als animus van Roberte, terwijl Roberte de verlokkingen van de anima van Octave representeert. We hebben tot nog toe de houding van Octave geidentificeerd met die van het reaktionaire katholicisme. Men zou daaruit kunnen afleiden dat slechts een groep van de r.k.-kerk bedoeld wordt en dit is inderdaad het geval voor zover de nadruk op het compromisloze en extreme in Octave's houding gelegd wordt. Het reaktionaire, door Octave gerepresenteerd, geldt echter voor het hele katholicisme, en zelfs de hele westerse beschaving die nog steeds een burgerlijke beschaving is: deze ontwikkeling is historisch. In wer- | |
| |
kelijkheid zijn er echter in het katolicisme een aantal schakeringen en is het betrekkelijk (d.i. extreem, maar ook minder extreem), reaktionair. Anderzijds zullen de meeste protestanten zich wellicht gelukkiger voelen met Octave dan met de zedeloze Roberte. Dit is een schijnbare tegenspraak, die voortvloeit uit het feit dat in het leven alles streeft naar wanorde en vermenging, terwijl een boek een bepaalde orde schept. Zoals Octave representatief is voor het katholicisme, is Roberte dit voor het protestantisme. Er is immers in het protestantisme een bepaalde traditie van vrijzinnigheid, van vrij onderzoek, van persoonlijke bijbelvorsing, een benadrukking van een persoonlijke verhouding tot God. Het protestantisme was in de oorsprong een protest tegen de regels, de oude
vormen, de wereldse oppervlakkigheid, het gebrek aan een waarachtig innerlijk kristendom van de r.k.-kerk. Vandaar de beeldstormerij. De beelden waren oppervlakkige, niet bezielde tekenen van een uiterlijk kristendom geworden: afgodsbeelden. Maar wat voor beelden geldt, kan ook voor woorden en begrippen gelden. Ook zij kunnen leeg en zonder betekenis worden, woorden en begrippen als God, goedheid, rechtvaardigheid enz. kunnen van hun inhoud ontdaan slechts banale tekens geworden zijn. Een nieuwe beeldstormerij, een protest in het protestantisme, leidt dus naar een vrijzinnig en atheïstisch humanisme zonder expliciete voorschriften, zoals het Sartriaans existentialisme er b.v. een is. Een andere tegenstelling van Octave en Roberte is politiek: het burgerlijk konservatisme tegenover het demokratische progressisme. Waar Octave immers onvoorwaardelijk een definitieve voorkeur geeft aan bepaalde, geijkte vormen, politieke lichamen, families, daar zal Roberte, zoals het protestantisme in geloofszaken deed, een zin eisen en dus slechts voorwaardelijk haar steun kunnen toezeggen. In geval van verstarring en mummificering zal zij revolutionaire veranderingen nastreven. Voor haar bestaan er geen rechtmatige bevoorrechten, zoals ze ook moreel geen vooraf vaststaande voorkeur voor bepaalde gedragslijnen heeft: bij elke keuze, innerlijk of uiterlijk, geldt op demokratische wijze het algemeen stemrecht. Het fossiel conservatisme doet Octave dromen van een oude-mannenstaat, terwijl de preoccupatie van Roberte met jongelui integendeel een instelling op een nieuwe toekomst toont. Tenslotte kunnen we Octave en Roberte nog tegenover elkaar stellen als rationalisme en irrationalisme. In het geval van het historische, westerse rationalisme van Octave, dat sinds de Renaissance zich afsplitste van zijn irrationele voedingsbodem, is de tegenstelling volkomen. Tegelijkertijd splitsen de woorden zich van hun betekenis af (wie
denkt nog aan de oorsprong van een geijkte uitdrukking als ‘de keerzijde van de medaille’, van een woord als ‘standpunt’). Wat is echter de diepere zin van de wereld van Roberte? Wat is de uiterste konsekwentie van haar beeldstormerij? De uiterste konsekwentie is dat wat geen beeld kan zijn, wat nog ongevormd is of vormeloos is geworden, dat wat noch begin, noch einde heeft: het loutere, niet vormgebonden zijn zelf. Dit loutere Zijn kan op de wereld, in het leven, die beide eindig zijn, niet gerealiseerd worden, het bestaat daar enkel als afwezigheid, als herinnering. Terwijl de uiterste konsekwentie van Octave dus een zinloos leven betekent, zonder herinnering aan het zijn, is de uiterste konsekwentie van een volstrekt vrije Roberte het Niets of de Dood. De absolute vrijheid loopt op de vernietiging uit, van zichzelf en/of van de anderen. Daarom is het dat het leven de vrijheid van het Evangelie niet duldt, zoals we Roberte ergens (zie samenvatting) zien noteren, vandaar dat het Edikt van Nantes herroepen wordt, want aan een voortschrijdend protestantisme wordt door het leven perken gesteld. Daarom zal Roberte zich na de dood van Octave aan een nieuwe man wijden: Antoine. Maar de vernieuwing die van Antoine verwacht wordt is alleen mogelijk als hij een leven leidt dat niet van het Zijn afgesplitst is, als zijn existentie zin krijgt door het niets-en van het Zijn. Daarom heeft Roberte een pakt met onbekende machten getekend, zoals de laatste zin van het boek noteert.
De taal drukt de menselijke realiteit onvolkomen uit, omdat ze medium is, niet die realiteit zelf. Dit medium, de woorden, bestaan voorbarig en worden bovendien op een menselijke realiteit toegepast, waarvan de uitdrukking door het noodzakelijke tijdsverloop nodig voor het uitdrukken, steeds haar aktualiteit achterna hinkt. Dit dubbel verraad wordt nogmaals versterkt door het feit dat taal in algemene termen stelt wat als menselijke realiteit individueel en einmalig was. Deze wet is universeel; de vormgebondenheid van het leven, waarin alles een begin en een einde heeft, verraadt de vrijheid van de menselijke realiteit, die enkel mogelijk is in het loutere Zijn, dat het Niets is (nog niet is of niet meer is), aangezien het begin, noch einde heeft. De menselijke vrijheid bestaat
| |
| |
dan ook alleen als herinnering aan het loutere Zijn in de vormgebonden existentie. De herroeping van het Edikt van Nantes, de victorie (Vittorio) van het katholicisme is onvermijdelijk. De volstrekt vrije mens, die Bataille ‘l'homme intégral’ noemt en die degene is waarvan Sade droomde, is onmogelijk door de ontologica van het leven zelf. L'homme intégral van Sade is dan ook een man van de dood en de vernietiging. Als de oude vormen verdrogen en afknappen (dood van Octave), dan dient de vrijheid zich toch opnieuw te binden, lichamelijk, in het leven. Maar deze lichamelijkheid, deze vormgebondenheid, m.a.w. het aan het leven inherente katholicisme, is een vreemde dwang die in de erotiek, door het vrouwelijke op paradoxale wijze tot realisatie van haar vrijheid omgevormd wordt, wat zichtbaar is aan de lust (de erektie van de clitoris). Roberte leerde de subtiele overgang, die in de ogen van Octave een dubbelzinnigheid was, maar in de orde van Roberte waarachtige vreugde wordt: hoe het lichaam (de ziel) van een vrouw zich nog verweert en tevens reeds geneigd is zich over te geven aan de vreemde indringing, hoe het de onvrijheid van het katholicisme, dat besloten ligt in de ontologica van het leven, aanvaardt en jubelend zijn vrijheid beleeft in die gebondenheid als herinnering aan het Zijn. Gedurende een tijdsverloop bestaat de tijd niet meer, staat hij stil, is de mens in het tijdloze, het eeuwige, door het natuurlijke, lichamelijke gebeuren dat sinds het begin der tijden een steeds herhaald menselijk hoogtepunt was, waarin dood en leven elkaar kruisen en de oneindige vruchtbaarheid van de natuur, die ewige Wiederkehr, gevierd wordt.
| |
De obsessionele erotische situatie
Herhaaldelijk zien we Roberte in een hachelijke erotische situatie belanden, waarvan sommige details steeds weerkeren. Deze situatie wordt ook afgebeeld op Octave's schilderijen die hij zorgvuldig beschrijft. Meestal zijn er twee aanvallers: een die haar van achteren grijpt, een ander van voren. Degene die zich achter haar opstelt heeft een bijzonder grote gestalte en treedt kordaat op, de andere is klein, aarzelend en min of meer impotent. In de eerste rol zien we resp. de hellebaardier, Tarquinus, de jonge bankbediende, de man van de bus die haar volgt naar de rue de Beaujolais, de schoolknaap F., een communard, Vittorio, Antoine (in Octave's visie op zijn sterfbed) en von A. Ze treden allen gewelddadig op, betasten haar meestal vrijpostig, ontbloten haar boezem. Geen enkele scène zinspeelt op een normale coïtus. Ze houden haar vast, betasten haar, ontkleden haar en Vittorio maakt zich zelfs schuldig aan sodomie. Vooruitzichten op een kind zijn er niet. Hun seksualiteit is potent, maar onvruchtbaar. De tweede rol toont mannen die aarzelend en min of meer impotent blijken. Ze zijn niet gewelddadig, maar nieuwsgierig en speuren de geheimste zones van haar lichaam af. Voor het eerste type heeft Roberte een afkeer, voor het tweede misprijzen. Octave zelf zien we een paar maal in de tweede rol, in het winkeltje van de rue de Beaujolais is het een jongeman, de anderen zijn de schoolknaap X., een tweede communard, de speurder C. De scènes zijn meestal niet onmogelijk, maar nogal eens onwaarschijnlijk of uitzonderlijk. In het eerste geval met de heiligschennis in de romeinse kapel, is er zelfs geen twijfel over dat de handen die haar vanuit het tabernakel bij de polsen grijpen geen letterlijke, maar een figuurlijke betekenis kunnen hebben, en ook de hellebaardier blijft irreëel. Klossowski geeft trouwens aanduidingen, waar men in de tekst licht overheen kijkt, maar die bij nader toezien zonder twijfel ons erover
inlichten dat de ‘présence réelle’ niet objektief, maar subjektief in Roberte gerealiseerd wordt. B.v. is de hellebaardier ‘een te reusachtig personnage om niet de afbeelding van een wezen uit een andere wereld te zijn’ en ‘de handen die zozeer op de hare gelijken dat ze ervan schrok’ kunnen heel nuchter verklaard worden door een weerspiegeling van eigen handen. Wat kan nu de betekenis zijn van het dubbele paar? Zoals altijd in dit boek kunnen ze meerdere functies hebben, maar frappant is dat ze kunnen worden geduid als twee aspekten van de rationalistische geest (Octave). Ze gebruiken dan ook een zaklamp om bij te lichten. De gewelddadige reus die haar van achteren aanvalt, verbeeldt dan het opdringen van rationele begrippen aan de irrationele realiteit van Roberte, zoals we reeds eerder uitlegden (cfr Vittorio). De impotente is degene die naar de werkelijke betekenis speurt, maar niet verder komt dan tot enige aarzelende, oppervlakkige betastingen, wat kijken, en dan ook onvolwassen blijft (klein van gestalte). In beide gevallen blijft de geest onvruchtbaar: hij is rationeel, maar niet creatief. Bovendien matigen al deze figuren zich iets aan wat hun niet toekomt: ze zijn te jong (de knapen) of van een te lage klasse (de communards, de
| |
| |
jonge bankbediende, de twee van de rue de Beaujolais). Terwijl in Roberte de erotiek triomfeert, wordt deze door hen geperverteerd, zoals de rationalistische verbeelding de realiteit van het Zijn vervalst, verminderd, verminkt, degradeert.
Hoe gedraagt Roberte zich? Ze begint met haar eer te verdedigen: het is haar burgerlijk bewustzijn, dat de redelijke en zedelijke kant kiest. Maar haar lichaam-ziel wil de andere kant op. Deze tegenstrijdigheid vinden we telkens in de handen weer: de ene heeft een andere tendens dan de tweede. Typisch is ook dat deze handen meestal handschoenen dragen die ze gedurende de gebeurtenis verliezen. De handen die waarnemen door een onmiddellijk kontakt zonder afstand kenmerken Roberte, zoals de ogen die een afstand tot het objekt bewaren dit doen voor Octave. De handschoenen zijn dus een laatste onnatuurlijke hindernis voor een lichamelijk kontakt. Maar de handen vertegenwoordigen tevens het hele lichaam. Zoals Klossowski op pag. 32 schrijft (over de schilder Tonnerre): ‘men hoeft maar een paar vingers over de holte van de hand te doen buigen of strekken of een duim te spreiden, en door het uitspringen van de palm heel de weerspiegelende kommentaar weer te geven van wat op een ander lichaamsdeel plaats heeft: het buigen van een torso, de omvang van de dijen, de verlenging en de uitdeining van de benen, de positie van een voet die op de grond staat of in de ruimte blijft hangen’. Hiermee geeft Klossowski de lezer tevens een vrijbrief om bepaalde terugkerende details als representatief voor andere delen van zijn boek te beschouwen. In hetzelfde verband dient de zinspeling begrepen te worden van de kaart met Roberte's vingerafdrukken die haar getoond worden om te beduiden dat haar daden sporen nalaten waardoor ze geïdentificeerd kan worden: het ene is beeld voor het andere en de woorden laten toe de menselijke realiteit vast te leggen en naderhand te identificeren. Roberte wordt ook telkens bij de polsen gegrepen en vastgebonden of vastgekneld, soms ook bij de enkels. Dit blijkt tot de voorwaarden van het moment te behoren: zoals ook de tijd stilstaat, een zekere immobilisatie in de ruimte? Het is een voorwaarde voor haar genot. De zalving van de
handpalm, tijdens het avontuur in de kapel te Rome, heeft, aangezien de handen de andere lichaamsdelen representeren, tevens een minder verheven bijbedoeling: de handpalm of muis van de hand biedt naar de globale vorm en de afmetingen, en ook tactiel, een zekere gelijkenis met een andere intieme plaats die onder de invloed van het genot ‘gezalfd’ of ‘geolied’ wordt. De dubbelzinnigheid van de geheven voet, die zowel verweer als het vergemakkelijken van de toegang kan beduiden, is een variant op andere tegenstrijdigheden, die van de handen in 't bijzonder.
Er is een zekere ontwikkeling in de scènes na te gaan. De eerste in Rome is onwerkelijk, de tweede met de jonge bankbediende grijpt nog in het huis van Octave plaats, onder zijn toezicht, de derde is reeds buitenshuis, in het winkeltje van de rue de Beaujolais, maar de ene likt haar handen en stuikt daarbij ineen onder de emotie, de andere maakt geen aanstalten om het werk te voltooien, de vierde scène met de jongens F. en X. is in zoverre geslaagd dat de twee knapen ejaculeren, maar tot een eigenlijke coïtus komt het niet. Hierna heeft Roberte avontuurtjes met jongelui, waarbij ze zich prostitueert, maar die voor het overige toch nog normaler conclusies leiden. Tenslotte zal ze na de dood van Octave haar eigen huis terugvinden voor haar erotische aktiviteiten en zich wijden aan een jongeman met toekomst: haar pupil Antoine.
| |
Konklusie
Klossowski heeft in ‘De Herroeping van het Edikt van Nantes’ een ontwikkelingsproces beschreven dat op uiteenlopende gebieden gevolgen heeft. Het persoonlijk lot van Roberte tekent tevens een historische, filosofische, psychologische, erotische en godsdienstige ontwikkeling. Het ene is beeld voor het andere als herinnering aan een gemeenschappelijke grond: het Niets van het loutere Zijn waarin alles gelijk, want zonder begin of einde is. De erotische hoogtepunten zijn crisismomenten waarin de tijd stilstaat: de mens staat dan op een punt waar verleden en toekomst in het heden samenvallen. De crisis is dus een vervuld zijn van de tijdeloosheid van het loutere Zijn, waaruit steeds nieuwe vormen opduiken, maar dat de oude vernietigt: door de sacrale daad van vruchtbaarheid wordt de ‘ewige Wiederkehr’ bezegeld.
| |
| |
| |
Kanttekeningen
1. In het resumé zijn een aantal zinnen letterlijk - of bijna - de nederlandse vertaling van zinnen uit het boek van Pierre Klossowski. Dit sluit aan bij de opzet van het resumé: ik trachtte het zó op te stellen dat Klossowski's tekst met een minimum van kommentaar voor zichzelf sprak.
2. De bevestiging of de ontdekking van verschillende thema's werd gevonden in ‘Un si funeste désir’, een verzamelbundel van essay's en inleidingen tot publicaties, waarin Klossowski het o.m. over de ‘ewige Wiederkehr’ van Nietzsche heeft.
3. In een analyse van ‘Le Très-Haut’ door Maurice Blanchot, die eveneens weer afgedrukt werd in Un si funeste désir, schrijft Klossowski (op blz. 169): ‘Ziedaar voor de verstrooide lezer wat de uiterlijke actie zou zijn. Aangenomen dat hij niet aan de betovering ontsnapt die zij op zichzelf uitoefent; des te groter is de kans dat hij zich de eerste woorden van het boek niet herinnert: Je n'étais pas seul, j'étais un homme quelconque. Cette formule, comment l'oublier? (Ik was niet alleen, ik was een willekeurig iemand. Deze formule, hoe zou men die kunnen vergeten?). Laat ons deze termen goed onthouden: un homme quelconque - une formule; dus is hij de taal in de zin waarin Blanchot er tevens de transcenderende en immanente agent van het menselijk avontuur van maakt...; enz.’. We citeren dit niet om het probleem dat Klossowski via Blanchot aansnijdt, maar om aan te tonen dat onze interpretatie grond vindt in de wijze waarop Klossowski zelf een roman leest, zodat zelfs in de veronderstelling (die ik verwerp) dat Klossowski zich vergist betreffende Blanchot, toch blijft gelden dat hij zulk een romanconceptie in het hoofd had en ze stellig zelf aanwendde.
4. Wat ik de obsessionele erotische situatie genoemd heb, wordt veel duidelijker, wanneer men van Georges Bataille ‘L'Erotisme’ (Ed. De Minuit, Paris) gelezen heeft, waarin deze de voor-kristelijke en de kristelijke betekenis van ‘le sacré’ in verband met de erotiek beschrijft en ontleedt, en daarvan de ‘mechanismen’ - of ‘regels van het spel’ - die sedert het kristendom een verschuiving ondergingen, blootlegt. In verband met Klossowski dient vooral gewezen te worden op de betekenis van verbod (interdit, taboe) en overschrijding van het verbod (transgression), die voor het kristendom beide het sacrale bevestigden en trouwens beide volgens zekere regels, niet willekeurig, geschiedden: het offeren van mensen of dieren (het woord sacré in sacrifice), de gemeenschappelijke orgieën bij bepaalde gelegenheden, etc.
Klossowski illustreerde met tekeningen ‘Roberte, ce soir’: daarop ziet men bijna steeds een afbeelding van de obsessionele erotische situatie, die onfatsoenlijk is, m.a.w. de betekenis van een taboe levendig maakt door de schending, wat een subjektieve erkenning van het taboe betekent. Gezien het de Wet is die historisch de overgang van een animale menselijkheid naar een dualistische, nl. profane en sacrale menselijkheid, kenmerkt, en de overtreding van de Wet (de heiligschennis) de verbinding van het profane en sacrale tijdelijk verwezenlijkt, is deze situatie in archaïsche, voorkristelijke zin religieus. Ze is het dus ook voor de diepere lagen van het onderbewustzijn, het kollektieve onbewuste. Dit komt neer op: de heiligschennis is voor de subjektiviteit in de grond religieus.
5. Roberte vertegenwoordigt de subjektiviteit, terwijl het nieuwe gezichtspunten opent om Octave, en wellicht tot op zekere hoogte Klossowski zelf, te beschouwen als een denktype (typologie van C.G. Jung), dat absoluut geëxtroverteerd is, waardoor erotische en religieuze belevenis (irrationaliteit) uitgeroeid werden en nu grillig, weerspannig en primitief in zijn onbewuste (of subjektiviteit) tegen hem ageren, op de wijze nl. van Roberte. Octave is dus alleen godsdienstig in objektieve zin.
6. Analyse en bijvoegsel geven een weg aan, maar willen daarna de in bepaalde richtingen geleide lezer zo vlug mogelijk de vrijheid teruggeven. De analyse is dan ook fragmentarisch en exemplair. Niet alle mogelijkheden werden uitgeput. Na voltooiing van de analyse was ik echter nog genoeg bezeten door het onderwerp om sommige nieuwe ontdekkingen te doen:
a. De incestueuze verhouding van von A. tot zijn zuster Malwyda, voortgezet met Schwester Roberte (ook Octave spreekt ergens van de zusterlijke verhouding van Roberte tot hem), heeft een onmiddellijk verband met de verste en oudste bronnen van het sacrale. Het sacrale is immers essentieel verbonden met het bestaan van taboes, waarvan de overtreding heiligschennis betekent. De incest is nu juist het wsch. oudste en meest universele taboe in de geschiedenis van de mens.
b. De naam van de schilder Tonnerre. Van ‘tonnerre’ of donder gaat een krachtlijn naar Jupiter, die immers bliksem en donder als goddelijke attri- | |
| |
buten heeft. Daarmee verdelgt de toornige god hen die zijn gebod overtraden, de schenders van de goddelijke (sacrale) wet. Dit geloof leeft zelfs nog verzwakt voort in een hedendaagse uitdrukking als ‘op zijn donder krijgen’, immers van toepassing wanneer men iets heeft uitgespookt wat niet mocht. In de Franse vloek ‘sacré nom de tonnerre’ wordt een en ander verbonden. Deze vloek houdt weer een bedreiging in en betekent voor degene voor wie hij bestemd is een waarschuwing voor iets dat hij zou doen of zou kunnen doen en dat niet toegelaten kan worden, of afgeleid ook het antwoord op het bericht van iets dat niet had mogen gebeuren. Verre familie van de donder zijn de drie slagen die het aanvangen van een toneelstuk aankondigen, of de slagen waarmee een voorzitter zijn vergadering tot de orde roept, of die welke de intrede van een koning of soortgelijke topfiguur (soeverein persoon) aankondigen, of de uitspraak van een vonnis of een beslissing. Cfr. nog: na de ernstige heiligschennis door Roberte in de kapel te Rome: ‘A l'instant même, la hallebarde frappait le sol de trois coups...; en de goddelijke (sacrale) machten treden onmiddellijk hierna in werking.
|
|