Gard Sivik. Jaargang 5
(1960-1961)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
taboe van een woord | of in het huis van de gehangeneHet woord galg is taboe in het huis van de gehangene. Het is te pijnlijk voor de nabestaanden herinnerd te worden aan de smaad een hunner aangedaan. In hun solidariteit met het opgeknoopte familielid zullen zij elke toespeling op het dodelijke werktuig niet alleen als een posthume aanmerking op de dode doch ook als een waardering van zijn gezin en omgeving ervaren. Men staat gewapend tegenover het werktuig en meer - want de galg is het symbool geworden van alles dat leidde tot het minder eerbare levenseinde van de dierbare. Ook de benaming van de daad wordt taboe verklaard - er wordt niet over gesproken, zelfs niet in abstracto, want alles herinnert aan de smaad die men zichzelf door de onregelmatige dood van de huisgenoot voelt aangedaan. Soms zal dit soort solidariteit leiden tot een kleineren van de misdaad, soms misschien tot een soort solidariteit met mensen die dezelfde misdaad begaan.
Dit is een schuldige solidariteit. Wanneer Ben Wolken in het R.K. literaire tijdschrift Roeping schrijft: ‘Het woord fascisme betekent niets meer’, dan heb ik het gevoel, dat hij bezig is met taboevorming. Hij vult namelijk bovenstaande zin aan met de volgende verklaring: ‘De aanhangers van de Belgische regering die de politieke staking tegen gingen heten fascisten, in Frankrijk heet De Gaulle evengoed als de ultraconservatieven fascisten, de Portugese regering heet fascistisch omdat ze een moordenaar en rover de voet dwarszet; Hongaarse opstandelingen in '56 waren fascisten, Adenauer is zwaar besmet met fascisme, de Morele Herbewapening is fascistisch van opzet, Turken die de Russische wapens in handen van de Syriërs niet konden waarderen waren fascisten, Verwoerd is een fascist wegens de rassenscheiding. Eerstdaags heten de Isaëliërs fascisten, Toynbee zou dan zelf als | |
[pagina 79]
| |
autoriteit kunnen dienen. Misschien zijn al de genoemden wel zwaar mis. Maar het woord heeft geen redelijke inhoud meer, alleen de gevoelswaarde van een scheldwoord’.
Men kan dit stukje natuurlijk afdoen als het geschrijf van een onnadenkend mens of met goede wil als een slip of the pen voorbijgaan. Ongetwijfeld zou ik dit - na mijn eerste verontwaardiging - gedaan hebben, wanneer ik het niet enige malen met instemming had horen citeren. Men kan kritiek uitoefenen: De ‘omdats’ die hier worden gebezigd als kenschetsing van het door W. betwijfelde fascisme van een aantal der genoemden maken het op zijn minst twijfelachtig of W. met zijn kennis van zaken de pen mag voeren over dit onderwerp. Men zou het rijtje fascisten van W. nog kunnen verlengen door toevoegingen van b.v. ‘Hitler werd fascist genoemd vanwege zijn snor en Mussolini wordt als zodanig uitgekreten omdat hij laarzen droeg’. Met goede wil zou men verder nog kunnen spreken van een semantisch vraagstuk; men zou m.a.w. W. kunnen bestrijden dat een woord zijn betekenis verliest wanneer de tijd er zich opwerpt en het laadt met een gevoelswaarde die het misschien oorspronkelijk niet had. Als ik het geschrijf van W. onnozel zou noemen, beseft hij dat ik niet onschuldig bedoel en als ik iemand uitscheld voor Judas dan bedoel ik niet de andere apostel van die naam. En als ik fascist zeg bedoel ik fascist, en is dat geen scheldwoord zonder meer. Om de inhoud van het woord fascisme uit de doeken te doen zullen wij er een onafhankelijke derde bij halen. Ik citeer uit de Encyclopedie van het Christendom, Protestants deel (uitgave Elsevier 1955).
‘FASCISME, in engere zin: het stelsel en de beweging onder leiding van Mussolini in Italië in de periode sinds 1922 tot het einde van Wereldoorlog II; in ruimere zin: de sociale en politieke bewegingen die streven naar een zgn. sterke staat, met afschaffing van democratie en parlementarisme, verbonden met een fel aggressief nationalisme. Wil men het fascisme historisch en sociologisch verklaren, dan moet men letten op de gevolgen van Wereldoorlog I, de sociale economische en financiële ontwrichting, de benarde positie vooral der middengroepen en der plattelandsbevolking. Men kan het fascisme ook zien als een radicale tegenbeweging tegen de voornaamste tendenzen der 19de eeuw: tegen fundamentele democratisering, tegen de groeiende invloed en macht der arbeiders, tegen het inniger verband tussen staat en maatschappij, tegen de internationale toenadering en samenwerking (Volkenbond). In Italië en Duitsland veroverde het fascisme de macht, eveneens in Oostenrijk (Dollfuss) en Japan, terwijl Spanje (Franco), Portugal (Salazar) en Argentinië (Perón) nog zeer sterk fascistisch worden geregeerd. Naar de levensbeschouwelijke kant wordt het fascisme gekenmerkt door de volgende elementen: 1. een verheerlijking van het natuurlijke leven, in het bijzonder van de wil tot de macht (-), in Duitsland van ras bloed en bodem (-); 2. de verheerlijking van het geweld en het dappere leven, voortbouwende vooral op de theorieën van Pareto (1848-1923), die als het wezenlijke van het politieke leven de macht en de machtsstrijd ziet; 3. de herleving van Machiavelli's moraaltheorie, die voor de vorst (de staat) geen andere norm laat gelden dan die van de uitbreiding en handhaving der eigen macht; (-) 4. de volledge onderwerping van het individu aan de gemeenschap, en de ontkenning van de rechten van het persoonlijk leven.’
Dit lijkt mij een bruikbare karakteristiek. En aan de hand daarvan zal het niet moeilijk zijn de door W. op een hoop geworpen grootheden op hun fascisme of hun sympathieën voor (de uitvoerders van) dit stelsel te testen. Heb ik de heer W. nu van zijn blindheid genezen? Ik vrees van niet. Want er is meer aan de hand. | |
[pagina 80]
| |
Van de zijde van Roeping werd mij verzekerd, dat W. niet fout is noch ooit fout geweest. Wij nemen dit aan; het woord fout heeft in dit verband een eigen inhoud gekregen en W. zal naar die inhoud gemeten wel vrijuit gaan, wat niet zeggen wil dat hij niet fout is. Het is mij bekend, dat er verschillende bijdragen aan Roeping zijn aangeboden die het ‘foute’ in het geschrijf van W. aan de kaak stelden. Zij werden (nog?) niet geplaatst. Wel geplaatst is een stuk van de heer Raming, die het met W. eens is (zonder moeite zelfs). Hij vond alleen: ‘dat het de moeite waard zou zijn geweest de aandacht te vestigen op de functie van het begrip fascisme als wachtwoord in sommige kringen van linkse intellectuelen. Meer in het algemeen genomen (meent hij) zou er een interessante studie te schrijven zijn over het verschijnsel van de obsessionele gebondenheid aan het schrikbeeld van een in het verborgene alomtegenwoordige wroetende vijandige Macht: communisme, fascisme, jodendom, jezuïtendom, vrijmetselarij etc. De rancuneuze oorsprong van het doorschieten van zulke benamingen tot magisch vijandsymbool lijkt mij evident, (zegt hij en hij vervolgt nog) Het succes van het vijandsymbool zal dan ook minder worden bepaald door de feitelijke intenties en posities van de tegenstander als door de vraag of de gangmakers van het symbool kans zien het als ideologisch alibi te verkopen aan door aantal of sleutelposities belangrijke zich onderdrukt, verongelijkt of bedreigd voelende groepen in de samenleving.’ Opnieuw hier dus een poging het woord onbruikbaar te maken, en tegelijkertijd wordt de bestrijding van fascistische tendenzen in de samenleving gedegradeerd tot Don Quichotterie en worden de bestreden zaken tot windmolens verklaard. Een andere bijdrage in Roeping eveneens van de hand van Ben Wolken luidt als volgt: ‘Het enige wat niet mag bij mensen van wie verder alles mag, is: fout geweest zijn in de oorlog. De idiootste en meest perverse afdwalingen worden geaccepteerd, alleen niet dat men, in hoe geringe mate ook, verstandhouding met de bezetter gehad heeft. Dán is iemand voorgoed maatschappelijk, artistiek, wijsgerig (,) onmogelijk. (Die komische komma van W. zet ik maar tussen haakjes.) Goedkoper sortering van mensen is haast niet te bedenken.’ Welke ‘idiootste en meest perverse afdwalingen’ worden er dan wel geaccepteerd en door wie? en behoort het fascisme niet tot aldus te kwalificeren afdwalingen? Het komt mij voor dat het verantwoordelijk is voor de grootste misdaad van de mensheid. Natuurlijk is de kleine meeheuler een misdadiger van geringer formaat dan de bonzen, geringer ook van afmetingen dan menig anderssoortig misdadiger. Maar als men het meeheulen kleineert ziet men over het hoofd dat de grote wandaden begaan konden worden ‘dank zij’ het feit dat er zoveel meelopers waren en er te weinig weerstand was tegen de horde. Want het gaat hier om de horde die gevaarlijker is voor de mensheid dan de individuele misdadiger. Geen bestrijding van het fascisme (fascisme bestaat niet het woord heeft geen redelijke inhoud meer), wel moeten idiote en perverse afdwalingen worden bestreden. Wie deze afdwalers zijn verduidelijkt de heer Raming als hij in Roeping zegt: ‘Wie lansen breekt voor rebellen, ketters, immoralisten kan rekenen op lieden die klaar staan om te applaudisseren’. Dit zijn dus de geaccepteerde misdaden. Ketters dan zijn mensen die meningen verkondigen afwijkend van het ware geloof, wat dit dan ook mag zijn. Immoralisten zijn lieden aan wie de (in welke kring?) heersende mores nog niet voldoende werden geleerd. Het lijkt mij bijzonder fraai ketters voor het gerecht te gaan slepen of immoralisten. IDIL en andere soorten van nu betrekkelijk onschuldige inquisitie-apparaten zouden een gouden tijd tegemoet gaan. Want er zou toch iemand moeten zijn die de normen voor ketterij en moraal vaststelde. | |
[pagina 81]
| |
Het zou misschien wel wat gaan lijken op de bezettingstijd. De mensen die in verzet komen kunnen dan misschien worden aangeduid als rebellen.
De NAVO is wellicht het huis waarin een aantal rechtse katholieken zich thuisvoelt. Het veilige huis waarin Duitse fascisten glimlachend hun geweren schoonhouden om ons te verdedigen tegen de bolsjewisten. Het huis, dat geen kritiek op Algerijnse toestanden kan velen omdat dit het gezag van Salazar, De Gaulle en van de NAVO ondermijnt. De NAVO die het in de huidige politieke omstandigheden niet dienstig acht dat er ten overstaan van landen achter het ijzeren gordijn kritische aandacht wordt besteed aan Duitse oorlogs(mis)daden. In dit huis wordt het woord fascisme ook taboe verklaard. Het is tekenend dat onze Binnenlandse Veiligheidsdienst (die zijn doel soms met zo kwalijke middelen ontheiligt) naar mijn weten nog nooit fascisten voor het gerecht gebracht heeft. Er is maar één vijand vandaag: het communisme en ieder die in hoe geringe mate ook verstandhouding heeft met die vijand, wordt maatschappelijk, artistiek, wijsgerig onmogelijk gemaakt. En wie niet solidair is door dik en dun is meteen ook verdacht. Zit Roeping in dit huis aan de haard de veilige krant te lezen? Voelen de heren zich hier zo happy of zijn zij al zo vol en vet gevreten dat elke bedreiging van hun gevormd bezit hun onaangenaam aandoet? Raming schrijft (Roeping, juli/augustus 1961): ‘Lastiger te verteren viel mij Wolken's notitie op de maag over de mensen van wie alles mag behalve in de oorlog fout te zijn geweest. Want hoewel ik mij niet geneigd voel iedere andere afwijking te accepteren, kon ik er toch niet onderuit me als deelhebber in dat speciale verdomboekje voor collaborateurs te herkennen. (Er zou weliswaar het een en ander te zeggen zijn dat het feit begrijpelijk maakt en ten dele excuseert - wat niet wegneemt, dat Wolken gelijk heeft.) Evenmin plezierig was het te moeten beseffen dat ik het vast niet zou hebben gewaagd over deze kwestie een mond open te doen. Wie lansen breekt voor rebellen, ketters, immoralisten kan rekenen op lieden die klaar staan om te applaudisseren en het woord moed in de mond te nemen; maar de aantekening van Wolken lezend proefde ik de mogelijkheid dat iemand op grond van zo'n “pleidooi” meteen ook zelf in de fatale hoek wordt gezet - een reactie immers waarmee de op zijn onredelijkheid betrapte zich de pijn van zelfcorrectie besparen kan.’ Zijn ‘kwaaddenkendheid’ was geen inbeelding. De Haagse Post van 24 juni 1961 bespreekt een artikel van F. Steegh over het fascisme in het vooroorlogse St Thomas. De H.P. laat enkele toenmaals met fascistische ideeën besmette katholieke intellectuelen aan het woord en vervolgt dan: ‘Welke inhoud andere katholieke intellectuelen vandaag aan het woord fascisme en het recente verleden toekennen onthulde onlangs het R.K. literaire maandblad Roeping, dat vorig jaar nog enkele felle antifascistische bijdragen van Gard-Sivik-redacteur Piet Calis over Spanje en Portugal opnam.’ Dan volgen de bijdragen van Wolken. Er staat ‘andere katholieke intellectuelen’. Niemand hoeft zich onder hen te scharen als hij dat zelf niet verkiest. Maar Raming reageert hierop met: ‘Na het anti-fascisme van de verrassenderwijs als Gard-Sivik-redacteur ten tonele gevoerde Piet Cal is dus het pro-fascisme van Ben Wolken. Goddank de vijand alsnog op heterdaad in het roomse kamp betrapt!’ Het roomse kamp dus. Piet Cal is is toch ook katholiek, dacht ik. Maar hij is niet solidair. Hij levert kritiek, hij tast de door het episcopaat zo hoog geachte roomse eenheid aan. Raming in het verdomboekje. Ik, na bovenstaande constatering in het andere: in dat van de antipapist, waarin ik niet thuis hoor. Het is nl. niet mijn schuld, dat de solidariteit in het roomse kamp zo groot is dat men zich assimileert met een willekeurige katholiek die zijn zegje zegt. In hetzelfde nummer waarin Wolken zijn | |
[pagina 82]
| |
overtuiging uitkraait zegt Roeping bij monde van Bernard Delfgauw: ‘ledere katholiek bedenke dat zijn spreken of schrijven in zekere zin de kerk tegenwoordig stelt en daarom de kerk, dat zijn de gelovigen tezamen met de Hiërarchie, kan compromitteren.’, hetgeen wellicht contre coeur een erkenning inhoudt van dit solidariteitsbeginsel. Men kan het er mee eens zijn of niet, maar deze solidariteit bestaat, zelfs tot diep in de historie; men leze wat het katholieke deel van de Encyclopedie van het Christendom zegt over b.v. Galileo Galilei. Toegegeven wordt, dat het beruchte decreet van het H. (heilige) Officie veel kwaad heeft gedaan aan de verhouding tussen geloof en wetenschap. Maar, zegt het artikel, wat er gebeurde was disciplinair van aard (m.a.w. bevelen moeten gehoorzaamd worden desnoods tegen het geweten in) en de beslissing was niet onfeilbaar (het dogma der onfeilbaarheid is van later datum). Een ander voorbeeld van solidariteit onder roomskatholieken speelde zich onlangs af met de katholieke romancier-journalist Jos Panhuysen. In een katholiek jongerenblaadje werd van hem door een collega bij het Binnenhof gesuggereerd, dat hij onder schuilnaam pornografie zou publiceren. Panhuysen komt in het geweer, zoekt zijn recht bij katholieke bladen en tijdschriften, maar deze weigeren zijn verweer op te nemen. Vuile was wordt niet buiten gehangen. Waarmee de zaak tot een katholieke zaak wordt gemaakt, die Panhuysen dán niet meer in een neutraal blad kan brengen omdat hij daar als roomse rel zal worden gesmuld. De katholiek assimileert zich dus met de aangevallene (in vele gevallen ook met de foute) omdat een openlijke erkenning van fouten in eigen kamp als een zwakte van het katholicisme wordt ervaren. De vuile was van een katholiek wordt dan katholieke vuile was. Solidariteit komt meestal voort uit een minderwaardigheidscomplex. Er vindt kliekvorming plaats terwille van de steun die men elkaar kan geven. Tien mensen noemt men doorgaans een kliek, 10.000 noemt men een beweging, maar het kenmerk van de kliek is juist de solidariteit door dik en dun, solidariteit met rotgenoten welke mening zij ook verkondigen. Maar is deze solidariteit niet gericht op macht alleen en is zij daarom niet in wezen antidemocratisch? Is fascisme dan een onder katholieken veel voorkomend verschijnsel? F. Steegh wijdt in zijn al genoemde artikel aandacht aan de periode 1931-1940 waarin veel leden van de R.K. Studentenvereniging St Thomas lid waren van DINASO (Dietsch Nationaal Solidarisme) een beweging die extreem antidemocratische en antisemitische denkbeelden huldigde. Steegh is geneigd het rechtse extremisme onder katholieken toe te schrijven aan de patriarchale ideeën der R.K. kerk. Misschien heeft hij gelijk. Maar laat ik tenslotte het katholieke deel van de al meer geciteerde Encyclopedie van het Christendom het woord geven over fascisme. ‘In de meest algemene zin’ (is fascisme - zegt dit artikel) iedere stroming die met uitschakeling der democratische bestuursvormen tijdelijk of blijvend streeft naar een autoritair of dictatoriaal regiem op nationale grondslag. Wil er echter sprake zijn van fascisme in de meer eigenlijke zin, dan moet dit streven gedragen worden door de gedachte, dat de gemeenschap (volk, staat) meer is dan een veelheid van samenlevende individuen doch een werkelijk geheel, een organisme met eigen wezen en werking, waarvan de enkelingen en groepen de delen vormen. Hiermede hangt samen dat het fascisme gewoonlijk onder een of andere vorm een corporatieve opbouw nastreeft van het maatschappelijk leven. Het tracht langs deze weg eigenbelang en groepsbelang uit te schakelen als leidend beginsel der samenleving. Beoogd als permanent systeem, gaat het fascisme in de regel samen met een totalitaire staatsopvatting, een overspannen nationalisme en imperialistische tendenzen. Zo in Italië, Duitsland, Japan en eveneens in Argen- | |
[pagina 83]
| |
tinië (Perón). Bedoeld als overgangsvorm tracht het gewoonlijk slechts in een periode van maatschappelijke of politieke onmacht door middel van een ‘sterk gezag’ een crisistoestand te overwinnen. In deze zin wordt wel het regiem van Dollfuss in Oostenrijk, van Franco in Spanje, in een enkel geval ook van Salazar in Portugal als fascistisch gekenmerkt. Deze regeringen verschillen van het Italiaanse voorbeeld echter in wezen, daar zij principieel de ideologie van de totalitaire staat verwerpen.’ Franco is dus geen fascist, Dollfuss was het niet, Salazar geen fascist. Zij verwerpen principieel de ideologie van de totalitaire staat. In katholieke kring is men blijkbaar voortreffelijk ingelicht over de bedoelingen van de heren. Maar kan men na (hoeveel?) jaren van dictatuur in Spanje en Portugal nog in ernst neerschrijven dat de bewindhebbers aldaar principieel de ideologie van de totalitaire staat verwerpen? Men doet het onder het imprimatur van de hoge geestelijkheid. ‘Het fascisme, in de zin van een nieuwe politieke verschijningsvorm, (zegt de encyclopedie, katholiek deel, verder) die opkomt waar de democratie tekort schiet is in zich niet verwerpelijk. Zij is een staatsvorm als andere, op zichzelf genomen zedelijk indifferent, en wanneer zij uitgaat van de juiste visie op de mens in zijn verhouding tot de gemeenschap kan zij in bepaalde omstandigheden voor een bepaalde tijd nuttig zijn om geordende verhoudingen te scheppen. In deze zin is fascisme niet meer dan een dictatuur, gedragen door bepaalde bevolkingsgroepen, die zich vastberaden inzetten om aan een noodsituatie het hoofd te bieden.’ Zedelijk indifferent, welk een objectiviteit. Fascisme is niet meer dan een dictatuur - ook niet minder dacht ik - en dictatuur vindt men blijkbaar in ‘het roomse kamp’ niet verwerpelijk, wanneer zij maar uitgaat... enz. Zou men eenzelfde objectiviteit in acht nemen tegenover b.v. liberalisme, socialisme, communisme? Men kijke het na in de hier al veel geciteerde encyclopedie. Nee, het katholicisme voelt zich blijkbaar het beste thuis in een fascistisch geregeerde staat. Dan moet de man aan het hoofd wel katholiek zijn, natuurlijk. Dit schrijven katholieken die hun kerk tegenwoordig stellen, met wie men als katholiek solidair moet zijn terwille van de katholieke eenheid. Begrijpelijk, dat het woord fascisme niets meer te betekenen mag hebben, dat het van zijn inhoud wordt ontdaan. Taboe.
Otto Dijk | |
redactiewijzigingWanneer tijdschriftredacteuren, door het serveren van bittertafel-geruchten in een weekblad, speculeren op de kleverige bijval van precies dát deel van de vaderlandse reactie, waartegen zij zich in hun tijdschrift afzetten, verliest zo'n tijdschrift naar mijn gevoel de helft van zijn gezicht. Wat er van de andere helft overblijft wordt dan op zijn gunstigst: revolte als vrijetijdsbesteding. Het karakter van de necrologieën over kunstenaars, zoals die de laatste tijd in de Haagse Post zijn verschenen van de hand van mederedacteuren als Sleutelaar en Armando, maakt het mij dan ook onmogelijk langer deel uit te maken van de redactiegroep van Gard Sivik. 28 januari 1962 Ellen Warmond
Commentaar volgt in nummer 25. - Red. |
|