Gard Sivik. Jaargang 3(1958)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] hugues c. pernath / sarabande Myriam toevertrouwd Vlees, dit wenen van lang treuren in moeders leedhaar, flank en knaagt de angstrat die zelfs zaad een uitweg brak, in langzaam grijzen. De klauw, gebaren oud nu maandag komt, geaderd van beminnen, de troon een koning braakt en laat in dauw de laatste struik zijn wiegen brengt. ● Twee geliefden, ik huil en zaai aangebroken met de herfst, noem niemand meer, wacht alleen droog van speeksel, in het land de vaderhand vol schuilen. Ik wil de scherpste takken van het woord de vuile sporen, geen nacht meer lijden. ● Bewoon ik, delfts blauw vergeefs op deuren hopend, een splinterraam dat met de bladeren de schelpen, hard en leeg de moeite draagt tot noemen. [pagina 18] [p. 18] De zachtheid, vreemdeling voor mij werd alles mos en steen zingt altijd het verlaten, het tweemaal scherpe sluiten der vale, liefdezee. ● Geboren, dat ik droom mijn kruipen, adem hoor en aarzel, stevig in het riet der leugen ben ik het morgenbeeld, zo moe. Tussen mij en duizend bloemen achter mij en glas, het arsenaal der uren, zuiver met bekende jaren in september dwalen. ● Er was geen vuur, geen raken geen breken van het water, de moeder draagt wat hevig is en leest haar kind de dagen voor. Alles wordt soms sterren, gebleven zoals het was, met mens het harde trillen het zachte erts der bitterheid. Wij hebben een oor, een sprong gedaan en vallen, in het smeken drijvend. Vorige Volgende