/ de albinoos
de bleke gestalten van mensen in hun nachthemd die zichzelf kalken op leegstaande muren om er elkaar de hulpbehoevende hand te reiken en melk, veel melk
met speelgoedbogen schieten zij soms hun papieren pijlen af die een ogenblik in de lucht fladderen en zich dan op de schouders van de vijand neerzetten als een duif
zij zijn suikerbakker van beroep en engelbewaarder in hun vrije tijd en de weeige wierook van hun lijvige winden tast de tanden aan na 1957 jaar
soms kwijlen zij, b.v. op de nationale feestdag en vermommen zich dan in oudstrijders met potsen op die in drommen voorbij de officiële tribune trekken
wil men ze echter grijpen dan spoelen ze weg tussen de hand en vloeien langs de straatgoot naar de riool waar ze een geheim en nachtelijk leven leiden zo vertellen ze daar elkaar hun lotgevallen zetten koffie op en pissen in elkaars gezelschap
wanneer ze lachen bibberen ze als pudding en de trilling zet zich in millioenen plooitjes over hun huid geleidelijk voort, konsentreert zich tenslotte rond de navel zodat het buikvel gedurende uren wappert als een vlag
zij zijn goedhartig om dood te doen maar ze stinken ocharme als de pest wel schamen ze zich daar ongelooflijk lang over maar toch begint het uiteindelijk te hinderen dan zet men twee vingers aan de mond en fluit schril: weldra zijn ze tot achter de hemel weggeblazen en dalen slechts over duizend jaar als pluisjes in belgisch neer