De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2003

(2003)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– rechtenstatus

Bibliografie
Bibliographie
2002
Ludo Vandamme

met de medewerking van avec la collaboration de Dirk van Assche

Deze rubriek wil de lezer inlichten over interessante publicaties, die op een of andere wijze betrekking hebben op de Franse Nederlanden. Deze bibliografie beschrijft publicaties uit 2001 en 2002 en werd afgesloten op 15 november 2002. De werken die daarna verschenen, zullen pas in de volgende bibliografie aan bod komen. Onder de notities staan telkens de initialen van de auteurs (L.V. en DvA). Voor het samenstellen van deze bibliografie werd uitvoerig gebruik gemaakt van de diensten van het Fonds régional van de Stadsbibliotheek van Rijsel. Wij danken hiervoor mevrouw Martinache, bibliothecaris en mevrouw De Boel, verantwoordelijke voor het Fonds Régional. De meeste van de hier vermelde publicaties kunnen geraadpleegd worden in de leeszaal van de Rijselse stadsbibliotheek.

L'objectif de cette rubrique est d'informer le lecteur des publications se rapportant de quelque manière que ce soit aux Pays-Bas français. Cette bibliographie présente des publications de 2001 et 2002 et a été clôturée le 15 novembre 2002. Les oeuvres parues ultérieurement figureront dans la bibliographie suivante. Chaque compte rendu est suivi des initiales de son auteur (L.V. et DvA). Pour établir cette bibliographie, nous avons abondamment eu recours aux services du Fonds régional de la Bibliothèque municipale de Lille. Nous tenons à en remercier Mme Martinache, bibliothécaire, et Mme De Boel, responsable du Fonds régional. La plupart des publications mentionnées peuvent être consultées dans la salle de lecture de la Bibliothèque municipale de Lille.

L. Baudoux-Rousseau et CH. Giry-Deloisson (études réunies par), Le jardin dans les anciens Pays-Bas. - Arras: Artois Presses Université, 2002. - 397 p.: ill. - ISBN 2-910663-63-9. - (Coll. ‘Histoire’)

De studiegroep ‘Art et Patrimoine’, werkzaam in het onderzoeksprogramma ‘Des Anciens Pays-Bas à l'Eurorégion’ aan de Atrechtse universiteit, organiseerde in oktober 2000 twee studiedagen rond het thema ‘De historische tuin in de Nederlanden’. De regio van de Franse Nederlanden kwam in de vijftien lezingen die in deze bundel zijn samengebracht, uitvoerig aan bod. De tuinarchitectuur, hofbouw en botanica ondergingen er de invloed van Vlaanderen en Italië (16de eeuw), Frankrijk (17de eeuw) en Engeland (18de eeuw). Laurence Baudoux, de grote inspirator van dit onderzoeksdomein, analyseert twee minder bekende tuintraktaatjes: een 17de-eeuws handschriftje dat in Pevelenland gesitueerd moet worden en het boekje ‘Jardin d'hyver’ van een burger uit Dowaai (Douai). Pierre-Louis Cusenier reconstrueert, vanuit het huidige park, de historische tuin van de graven d'Artois in Vieil-Hesdin. In Kamerijk (Cambrai) bewoonden de kanunniken van het kathedraalkapittel riante stadshuizen in de onmiddellijke omgeving van de kathedraal. Christophe Leduc onderzoekt de bijbehorende tuinen en hun rol in de levensstijl van de kanunniken. Een landschapsarchitecte (Aline Le Coeur) en een historicus (Marc Schoellen) brengen verslag uit van hun onderzoek in opdracht van de DRAC Nord-Pas-de-Calais naar de kasteeltuin van Ekelsbeke (Esquelbecq). Als

Le groupe d'étude ‘Art et Patrimoine’, actif dans le cadre du programme de recherche ‘Des Anciens Pays-Bas à l'Eurorégion’ à l'université d'Arras, a organisé en octobre 2000 deux journées d'étude autour du thème ‘Le jardin historique aux Pays-Bas’. La région des Pays-Bas français était très présente dans les quinze interventions réunies dans ce recueil. L'architecture paysagère, l'aménagement de jardins et la botanique y subissaient l'influence de la Flandre et de l'Italie (XVI^e siècle), de la France (XVII^e siècle) et de l'Angleterre (XVIII^e siècle). Laurence Baudoux, le grand inspirateur de ce domaine de recherche, analyse deux traités de jardinage moins connus: un petit manuscrit du XVII^e siècle qui doit être situé en Pévèle, et le petit ouvrage ‘Jardin d'hyver’ dû à un citoyen de Douai. Pierre-Louis Cusenier reconstitue, à partir du parc actuel, le jardin historique des comtes d'Artois à Viel-Hesdin. A Cambrai, les chanoines du chapitre de la cathédrale occupaient de jolies demeures urbaines aux environs immédiats de la cathédrale. Christophe Leduc étudie les jardins qui en faisaient partie ainsi que le rôle qu'ils jouaient dans le style de vie des chanoines. Une architecte paysagiste (Aline Le Coeur) et un historien (Marc Schoellen) font rapport de la recherche qu'ils ont effectuée à la demande de la DRAC Nord-Pas-de-Calais concernant le

uitgangspunt voor de restauratie van deze unieke tuin geven ze de voorkeur aan de goed gedocumenteerde 19de-eeuwse situatie (een samengaan van landschapstuin en geometrische motieven), boven de 17de-eeuwse tuin zoals die bij Sanderus is weergegeven. De abdijtuinen zijn vertegenwoordigd in de bijdrage van Stéphane Roelandt over de benedictijnenabdij Liessies tijdens de 16de en 17de eeuw. We wijzen ten slotte nog op de inventaris van 260 waardevolle tuinen en parken voor Nord-Pas-de-Calais. Typisch voor de regio zijn de talrijke openbare parken waarbij het esthetische aspect het moet afleggen tegen het functionele. Ze werden overwegend vanaf de 19de eeuw aangelegd in een tijd van industrialisatie en stadsuitbreiding. (L.V.)

jardin du château d'Esquelbecq. Comme point de départ pour la restauration de ce jardin unique, leur préférence va à la situation bien documentée du XIX^e siècle (une combinaison du jardin paysager et de motifs géométriques) plutôt qu'au jardin du XVII^e siècle tel qu'il figure chez Sanderus. Les jardins d'abbaye sont représentés dans la contribution que Stéphane Roelandt consacre à l'abbaye bénédictine de Liessies au cours des XVI^e et XVII^e siècles. Signalons enfin l'inventaire de 260 parcs et jardins de grande valeur pour le Nord-Pas-de-Calais. Caractéristiques de la région sont les nombreux parcs publics où l'aspect esthétique doit céder la place à l'aspect fonctionnel. Ils ont été aménagés principalement à partir du XIX^e siècle, à une époque d'industrialisation et d'expansion urbaine. (L.V.)

PH. Beaussant e.a. (texte de), L. Monier (photographies de), Marguerite Yourcenar: une enfance en Flandre. - Paris: Desclée de Brouwer, 2002. - 145 p.: ill. - ISBN 2-220-05208-7

Honderd jaar geleden werd Marguerite Yourcenar geboren. Bij deze gelegenheid nam het schrijvershuis op de Zwarte Berg, het familiedomein waar ze haar jeugd doorbracht, het initiatief tot dit boek. Verschillende auteurs gaan er op zoek naar de verbondenheid van Yourcenar met Vlaanderen. Vanzelfsprekend vormt het driedelige ‘Le Labyrinthe du monde’, en in het bijzonder ‘Archives du Nord’ het raam voor deze essays. Ook thema's en plaatsen uit haar literaire werk vormen aanknopingspunten. De auteurs - (Annick Benoit-Dusausoy,

Il y a cent ans naquit Marguerite Yourcenar. A cette occasion, la Maison des écrivains au mont Noir, le domaine familial où elle passa sa jeunesse, a pris l'initiative de ce livre. Plusieurs auteurs y vont à la recherche des liens qu'entretenait Yourcenar avec la Flandre. Le triptyque ‘Le Labyrinthe du monde’, et plus particulièrement ‘Archives du Nord’, constitue évidemment le cadre de ces essais. Des thèmes ainsi que des lieux figurant dans son oeuvre littéraire constituent également des points de repère. Les auteurs - (Annick Benoit-Dusausoy, Guy Fontaine et

Guy Fontaine en Luc Devoldere) wie welk hoofdstuk schreef is niet duidelijk - laten niet na te wijzen op de universaliteit van Yourcenar. Het resultaat is een eigenzinnige benadering van Vlaanderen zoals het verschijnt in haar leven en werk: Frans-Vlaanderen, de Zwarte Berg, Brugge, het Zwin, de Vlaamse kust, enz. Dit literair portret van Vlaanderen wordt in het boek ondersteund door de rijke fotografie van L. Monier. Het wordt ingeleid door de Franse auteur Philippe Beaussant die aan de lezer uitlegt hoe hij met het werk van Yourcenar heeft kennis gemaakt. (L.V.)

Luc Devoldere) on ignore qui a écrit quel chapitre - ne manquent pas de souligner l'universalité de Yourcenar. Le résultat est une approche originale de la Flandre telle qu'elle apparaît dans sa vie et son oeuvre: la Flandre française, le mont Noir, Bruges, le Zwin, le littoral flamand, etc. Les belles photos dues à L. Monier soustendent intensément ce portrait littéraire de la Flandre. Le livre comporte une introduction de l'auteur français Philippe Beaussant, qui explique au lecteur comment il a fait connaissance avec l'oeuvre de Yourcenar. (L.V.)

G. Besnier et Cl. Bougard, Inventaire des archives communales d'Arras antérieures à 1790. - Arras: Commission départementale d'histoire et d'archéologie du Pas-de-Calais, 2002. - XIX, 511 p. + CD-ROM. - ISBN 2-900643-19-8

Het rijke stadsarchief van Atrecht (Arras) wordt sinds 1926 bewaard in de stadsbibliotheek aldaar. Tot voor kort was het nauwelijks ontsloten. Met deze inventaris van het ‘oud archief’ - van voor 1790 - wordt daar nu ruimschoots aan tegemoetgekomen. Claudine Bougard, bibliothecaris en archivaris, heeft na haar pensionering dit omvangrijk werk geklaard; ze kon daarvoor terugvallen op het voorbereidend werk van haar voorganger, Georges Besnier (†1961). In haar inleiding schetst Bougard de lange lijdensweg van het stedelijk archiefbeheer waarbij vooral het menselijk falen op de voorgrond treedt. Persoonlijke conflicten en bijbaantjes - de stadsarchivaris was vaak ook

Les riches archives communales d'Arras sont conservées depuis 1926 dans la bibliothèque municipale de cette ville. Jusqu'il y a peu, elles étaient à peine accessibles. Le présent inventaire des ‘anciennes archives’ - datant d'avant 1790 - remédient largement à cet état de choses. Claudine Bougard, bibliothécaire et archiviste, s'est acquittée de cette tâche considérable après son départ à la retraite; elle a pu reprendre et amplifier le travail préparatoire effectué par son prédécesseur, Georges Besnier (†1961). Dans son avant-propos, Bougard esquisse le long calvaire de la gestion des archives municipales, caractérisé surtout par des échecs sur le plan humain. Des conflits personnels et des problèmes de

archivaris van het departement - hadden een verlammend effect op het ontsluiten van het archief. De betreffende inventaris ontsluit het archief volgens het traditionele Franse archiefschema, van AA tot II. Er werd een afdeling toegevoegd met de inventaris van de plannen en de architectuurtekeningen. Bijna alle bundels en registers worden verder inhoudelijk ontleed; de persoonlijke interesse van de archivaris speelde hierin mee. Dit zorgt voor een overladen inventaris die 19de-eeuws aandoet. Anderzijds biedt deze publicatie nu wel een schat aan inhoudelijke gegevens over personen, plaatsen en feiten, maar registers ontbreken. De cdrom bevat de inventaris die in 1914 door E. Déprez werd uitgegeven (reeks AA en begin reeks BB) en een nadere ontsluiting van de registers van vrijwillige rechtspraak (FF374 tot FF576, 1617-1790). (L.V.)

cumul - l'archiviste de la ville étant souvent également l'archiviste du département - étaient assez néfastes pour ce qui était de faciliter l'accessibilité des archives. Le présent inventaire les rend maintenant accessibles conformément au schéma d'archivage français, de AA à II. Une section comportant l'inventaire des plans et des dessins architecturaux a été ajoutée. Presque toutes les liasses et tous les registres sont analysés du point de vue du contenu; l'intérêt personnel de l'archiviste a joué à cet égard. Cela a pour effet un inventaire quelque peu surchargé qui fait plutôt XIX^e siècle. D'autre part, cette publication apporte un trésor d'informations sur des personnes, des endroits et des faits, sans registres toutefois. Le CD-ROM contient l'inventaire édité en 1914 par E. Déprez (série AA et début de la série BB) et permet de consulter des registres de la juridiction gracieuse (FF374 à FF576, 1617-1790). (L.V.)

G. Besnier, Cl. Bougard, A. Lavoine et G. Tison, Inventaire des archives hospitalières d'Arras antérieures à l'an V. - Arras: Commission départementale d'histoire et d'archéologie du Pas-de-Calais, 2002. - XIII, 276 p., cartes + CD-ROM. - ISBN 2900643-20-1

De hospitaalarchieven van Atrecht (Arras) werden, net als het stadsarchief, in 1926 naar de stadsbibliotheek overgebracht. Enkele jaren eerder, in 1921, had een uitgebreide brand bijna de helft van de historische archieven (voor 1790) vernietigd. Wat vandaag nog bewaard is, wordt met deze inventaris ontsloten. Het is vooral de verdienste van ere-bibliothecaris

Les archives hospitalières d'Arras ont été transférées à la bibliothèque municipale en 1926, tout comme les archives communales. Quelques années auparavant, en 1921, un grand incendie avait détruit près de la moitié des archives historiques (d'avant 1790). Le présent inventaire rend accessible ce qui est encore conservé aujourd'hui. Le mérite de la bibliothécaire honoraire

Claudine Bougard dat zij alle eerdere aanzetten verwerkt heeft tot een homogeen geheel. Het archief van veertien charitatieve instellingen die tijdens het Ancien Régime in Atrecht (Arras) werkzaam waren, wordt hier ontsloten. De oudste instelling, het Sint-Janshospitaal, gaat terug tot de late 12de eeuw. De uitgebreidste inventaris (pp. 81-161) is die van de ‘gemeene armenbeurs’. Het archief van deze centrale instelling voor armenzorg bleef immers ongeschonden bewaard. Elke deelinventaris wordt voorafgegaan door een historische nota over de betrokken instelling, samen met een bibliografie, een verwijzing naar andere archiefdepots die over de instelling archieven bezitten, en naar handgeschreven inventarissen. De inventarisering volgt het Franse archiefschema; heel wat stukken worden in detail geanalyseerd. De cd-rom bevat het gedeelte van de inventaris uitgegeven door E. Déprez in 1914 gewijd aan de hospitaalarchieven. (L.V.)

Claudine Bougard réside dans le fait qu'elle a réuni toutes les ébauches antérieures en un tout homogène. Les archives de quatorze établissements caritatifs actifs à Arras sous l'Ancien Régime sont ainsi rendues accessibles. L'établissement le plus ancien, l'hôpital Saint-Jean, remonte à la fin du XII^e siècle. L'inventaire le plus vaste (pp. 81-161) est celui qui se rapporte à la ‘gemeene armenbeurs’ (bourse commune des pauvres). Les archives de cet établissement central d'aide aux indigents ont en effet été conservées dans leur intégralité. Chaque inventaire partiel est précédé d'une note historique relative à l'établissement en question, avec une bibliographie, une référence à d'autres dépôts possédant des archives concernant l'établissement en question, et à des inventaires manuscrits. L'inventorisation est conforme au schéma d'archives français; nombre de documents sont analysés en détail. Le CD-ROM contient la partie de l'inventaire éditée par E. Déprez en 1914 et qui est consacrée aux archives hospitalières. (L.V.)

B. Bethouart (sous la direction de), Napoléon III, Boulogne et l'Europe: colloque internationale et pluridisciplinaire. - Boulogne: Université du Littoral Côte d'Opale, 2002. - 382 p.: ill. - (Les Cahiers du Littoral -2, n^o 2). - ISBN 2-9516512-1-X

De Napoleontische regimes hadden een uitgesproken band met de Noord-Franse kuststreek, in het bijzonder met Boulogne. Deze relatie werd voor wat betreft Napoleon I in 1998 uitgewerkt in een colloquium met bijbehorend boek. Toen werd ook de aanzet

Les régimes napoléoniens avaient des liens très marqués avec la région côtière du nord de la France, et plus particulièrement avec Boulogne. Pour ce qui est de Napoléon I^er, cette relation a été étudiée de près en 1998 dans un colloque ayant abouti à un livre.

gegeven om dit onderzoek uit te breiden tot Napoleon III en het Tweede Keizerrijk (le Second Empire). In september 2001 werd dit geconcretiseerd in een colloquium in Boulogne, waarvan de dertig lezingen in deze bundel zijn bijeengebracht. Ze hebben betrekking op vergelijkend onderzoek tussen Napoleon I en Napoleon III en op de internationale politiek van de laatste. De meeste bijdragen gaan evenwel over de brede relatie tussen Napoleon III en Boulogne, en over de geschiedenis van de kuststreek en de Noord-Franse regio tijdens het Tweede Keizerrijk. Onderwerpen die aan bod komen, zijn onder meer de kustarchitectuur, de kantnijverheid in Calais, de kerkelijk-religieuze situatie en de militaire dienstplicht. (L.V.)

Une impulsion avait également été donnée, à cette occasion, pour étendre cette recherche à Napoléon III et au Second Empire. Ce projet s'est concrétisé en septembre 2001 dans un colloque qui s'est tenu à Boulogne, dont les trente conférences figurent dans le présent recueil. Elles ont trait à une étude comparative entre Napoléon I^er et Napoléon III et à la politique internationale menée par ce dernier. La plupart des contributions traitent toutefois de la relation étroite entre Napoléon III et Boulogne, ainsi que de l'histoire de la région côtière et de la région du nord de la France sous le Second Empire. Sont notamment abordés l'architecture côtière, l'industrie dentellière à Calais, la situation ecclésiastique et religieuse et le service militaire. (L.V.)

M. Le Blan, Lille Eurométropole franco-belge. - Tournai: La Renaissance du Livre, 2001. - 288 p. - ISBN 2-8046-0504-0431-4

Deze publicatie kwam tot stand op initiatief van de Grensoverschrijdende Permanente Konferentie van Intercommunales (GKPI) en de Agence de développement et d'urbanisme de Lille-métropole (ADULM) en bestaat uit een Franse en een Nederlandse editie. Ze bevat drie grote delen: het natuurlijk milieu, de ruimtelijke ordening en het sociale en culturele leven. Het boek wil het grensgebied tussen Frankrijk en België, met grote steden als Rijsel, Doornik, Moeskroen, Kortrijk, Ieper en Roeselare presenteren. Ondanks de aanwezigheid van de staatsgrens heeft deze regio voor een belangrijk gedeelte een gezamenlijke geschiedenis en leeft er de ambitie

Cette publication a été réalisée à l'initiative de la Conférence permanente intercommunale transfrontalière (COPIT) et de l'Agence de développement et d'urbanisme de Lille-métropole (ADULM) et existe en édition française et en édition néerlandaise. Elle comprend trois grandes parties: l'environnement naturel, l'aménagement du territoire et la vie sociale et culturelle. L'ouvrage entend présenter la région transfrontalière franco-belge, avec des villes importantes telles que Lille, Tournai, Mouscron, Courtrai, Ypres et Roulers. En dépit de l'existence de la frontière entre les deux États, cette région n'en

om ook de toekomst samen uit te stippelen. Om dat te kunnen realiseren, moet men op de eerste plaats elkaar beter leren kennen. Daaraan wil dit boek een bijdrage leveren. (DvA)

possède pas moins pour une part importante une histoire commune et nourrit l'ambition de définir ensemble l'avenir. Pour pouvoir réaliser cela, il importe avant tout d'apprendre à mieux se connaître. C'est ce que se propose de faire le présent ouvrage. (DvA)

H.J. De Blecourt, Vanuit Cambrai: uitgebreide genealogie van de familie De Blécourt. - Zevenaar: eigen beheer [Brahmstraat 19, NL- 6904 DA Zevenaar], 2001. - 95 p.: ill. - ISBN 9070845369

De familie De Blécourt is sinds de volle Middeleeuwen uitgebreid aanwezig in het Franse Noorden. In deze genealogie begint de auteur met Robert de Blécourt, schepen van Kamerijk (Cambrai) aan het einde van de 13de eeuw. Tot in de 16de eeuw blijft Noord-Frankrijk het uitverkoren terrein van de nakomelingen. Op het einde van die eeuw trekken nazaten weg naar Keulen, Duisburg, Hanau en Frankfurt; omstreeks 1630 verschijnen ze in de Noordelijke Nederlanden (Amsterdam). In de laatste hoofdstukjes wordt stilgestaan bij enkele markante figuren uit die 700 jaar familiegeschiedenis en bij de belangrijkste steden, te beginnen bij Kamerijk (Cambrai), die in de diaspora een rol speelden. (L.V.)

La famille De Blécourt est largement présente dans le nord de la France depuis le haut Moyen Age. Dans cette généalogie, l'auteur part de Robert de Blécourt, échevin de Cambrai à la fin du XIII^e siècle. Le nord de la France reste le domaine de prédilection des descendants jusqu'au XVI^e siècle. A la fin de ce siècle, des descendants partent pour Cologne, Duisburg, Hanau et Francfort; vers 1630, ils font leur apparition dans les Pays-Bas septentrionaux (Amsterdam). Le dernier chapitre présente quelques figures marquantes de ces 700 ans d'histoire familiale et les principales villes, à commencer par Cambrai, qui ont joué un rôle dans cette diaspora. (L.V.)

F. Boniface, Armorial de la Flandre Wallonne dit de La Marche de Lille (1543-1544): châtellenies de Lille, Douai, Orchies. - Wattignies: Sources généalogiques et historiques des Provinces du Nord, 2001. - 201 p., ill. - ISBN 2-908976-72-2

Handschrift 182 uit het fonds Godefroy van de stadsbibliotheek

Le manuscrit 182 du fonds Godefroy de la bibliothèque municipale

van Rijsel is een armoriaal van de kasselrijen Rijsel, Dowaai (Douai) en Orchies. Deze drie kasselrijen vormden eertijds een rechtsgebied met aan het hoofd een wapenheraut. Dit wapenboek of armoriaal werd door deze heraut aangelegd omstreeks het midden van de 16de eeuw. Het bevat zowel de territoriale wapens als deze van de bezitters (de personen, niet de familie) van deze heerlijkheden. In dit boek wordt dit belangrijke wapenboek uitgegeven, samen met kleurenreproducties van alle folio's, met registers op de wapens, de familie- en de plaatsnamen, en met aanvullingen uit een verwant Parijs handschrift (Parijs, BN, ms. fr. 5232). Daarmee hebben we hier een werkinstrument dat kan staan naast het meer bekende wapenboek van Vlaanderen, in 1972 uitgegeven door Ernest Warlop. (L.V.)

de Lille est un armorial des châtellenies de Lille, Douai et Orchies. Ces trois châtellenies constituaient jadis un ressort ayant à sa tête un héraut d'armes. Cet armorial a été rédigé par ce héraut vers le milieu du XVI^e siècle. Il comprend aussi bien les armoiries territoriales que celles des propriétaires (les personnes, non la famille) de ces seigneuries. En plus de l'édition de cet important armorial figurent dans cet ouvrage des reproductions en couleur de tous les folios, les registres des armoiries, des patronymes et des toponymes, ainsi que des compléments provenant d'un manuscrit parisien apparenté (Paris, BN, ms. fr. 5232). On se trouve ainsi en présence d'un instrument de travail que l'on peut mettre à côté de l'armorial de la Flandre plus connu, édité en 1972 par Ernest Warlop. (L.V.)

J. Bonte, Patrons Textiles: un siècle de conduite des entreprises textiles à Roubaix-Tourcoing, 1900-2000. - Lille: La Voix du Nord, 2002. - 542 p.: ill. - ISBN 2-84393-054-5

De economische ontwikkeling van de grensregio rond Roubaix en Tourcoing steunde de voorbije eeuwen nagenoeg uitsluitend op de textielnijverheid. Dit is ook de wereld waarin de auteur van dit boek opgroeide en carrière maakte. Afkomstig uit Roubaix (^o 1934) nam hij, als derde generatie, de leiding van het familiebedrijf, een spinnerij, over en vervulde talrijke functies in de patronale en industriële overlegstructuren. Het einde van de ‘Peignage Amédée Prouvost’ en van de ‘Lainière de Roubaix’ in 1999 symboliseerde

Le développement économique de la région frontalière autour de Roubaix et de Tourcoing s'appuyait presque exclusivement sur l'industrie textile au cours des siècles passés. C'est dans ce monde qu'a grandi et fait carrière l'auteur de cet ouvrage. Originaire de Roubaix (^o 1934), il reprit, à la troisième génération, la direction de l'entreprise familiale, une filature, et remplissait nombre de fonctions dans les structures de concertation patronales et industrielles. La fermeture de ‘Peignage Amédée Prouvost’ et de

het verval van deze industrie en het einde van een tijdperk. Om deze wereld vast te leggen schreef Bonte dit boek. De manier waarop textielbazen de voorbije eeuw hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen, zowel individueel aan het hoofd van hun bedrijf als collectief, binnen de beroepsorganisatie, is de rode draad in dit boek. De auteur onderscheidt vier grote perioden: de zogenaamde ‘Belle époque’ waarbij hij een status quaestionis aanbiedt van de situatie aan het einde van de 19de eeuw, de periode van de beide wereldoorlogen met de sociale spanningen en crisis in de jaren '30, de groeiperiode, maar ‘relatieve’ achteruitgang, na de Tweede Wereldoorlog, en ten slotte de tijd van de mondialisering (1974-2000). Dit boek verraadt de persoonlijke betrokkenheid van de auteur. Alhoewel de nadruk ligt op Roubaix en Tourcoing komt ook het bredere industriële netwerk ter sprake: Armentiers (Armentières), Rijsel, Kamerijk (Cambrai) tot over de grens in Moeskroen en Gent. De persoonlijke betrokkenheid en de patronale invalshoek van de auteur maken van dit boek eerder een boeiend tijdsdocument dan een objectieve geschiedenis. (L.V.)

la ‘Lainière de Roubaix’ en 1999 symbolisa le déclin de cette industrie et la fin d'une époque. C'est pour conserver le souvenir de ce monde que Bonte a écrit ce livre. La manière dont les patrons textiles ont pris leurs responsabilités au cours du siècle dernier, aussi bien individuellement, à la tête de leur entreprise, que collectivement, au sein de l'organisation professionnelle, en constitue le fil rouge. L'auteur distingue quatre grandes périodes: la ‘Belle Époque’, pour laquelle il dresse un état de la situation à la fin du XIX^e siècle; la période des deux guerres mondiales, avec les tensions sociales et la crise des années 30; la période de croissance, mais avec un recul ‘relatif’, au lendemain de la Seconde Guerre mondiale; et, enfin, l'époque de la mondialisation (1974-2000). Cet ouvrage témoigne de l'engagement personnel de l'auteur. Bien que focalisé sur Roubaix et Tourcoing, il aborde également le réseau industriel plus vaste: Armentières, Lille, Cambrai, et au-delà de la frontière - Mouscron et Gand. L'engagement personnel et la perspective patronale de l'auteur font de cet ouvrage un document d'époque passionnant plutôt qu'une histoire objective. (L.V.)

N. Boulhaïs, Des harkis berbères de l'Aurès au nord de la France. - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires du Septentrion, 2002. - 439 p. - (Histoire et civilisation). - ISBN 2-85939-710-8

Deze studie concentreert zich op een allochtone minderheidsgroep in Noord-Frankrijk: de Berbers (de zogenaamde Chaouïa) uit het Aurèsmassief in Algerije. De

Cette étude se concentre sur un groupe minoritaire allochtone dans le nord de la France, à savoir les Berbères (les dits Chaouïa), originaires du massif des Aurès en

immigratie was in eerste instantie gericht op de streek van Maubeuge en verspreidde zich daarna verder over Noord-Frankrijk, onder meer in de regio Rijsel-Roubaix. In 1987 telde deze Harkie-gemeenschap in het Franse Noorden ongeveer 15.000 leden. De achtergrond van deze migratie was de oorlog in Algerije (1954-1962) en, in het bijzonder, de opstand van Ben Boulaïd in het berbermassief. In Frankrijk aanbeland vonden vele immigranten werk in de zware industrie. Ook de ouders van de auteur waren Chaouïa-migranten uit Aurès. Dit boek kwam dus tot stand vanuit een persoonlijke betrokkenheid. Anderzijds neemt de auteur als historicus voldoende afstand van zijn onderwerp en bouwt hij zijn verhaal op vanuit een breed bronnenonderzoek. Zo levert hij een nieuwe bijdrage tot de migratiegeschiedenis, een onderzoeksdomein dat de voorbije jaren volop de aandacht opeist. (L.V.)

Algérie. Cette immigration s'orientée sur la région de Maubeuge s'est répandue dans le nord de la France, notamment dans la région de Lille-Roubaix. En 1987, cette communauté harkie comptait environ 15 000 membres dans le nord de la France. Cette migration avait pour toile de fond la guerre d'Algérie (1954-1962), et plus particulièrement l'insurrection de Ben Boulaïd dans le massif berbère. Arrivés en France, beaucoup d'entre eux trouvèrent du travail dans l'industrie lourde. Les parents de l'auteur étaient aussi des immigrés Chaouïa de l'Aurès. Ce livre est donc né d'une expérience personnelle. D'autre part, l'auteur, en tant qu'historien, prend suffisamment de distance par rapport à son sujet et fonde son récit sur une étude de sources plus variées. Ainsi fournit-il une contribution nouvelle à l'histoire de la migration, un domaine de recherche qui requiert pleinement l'attention ces dernières années. (L.V.)

L. Busine en L. Vandamme (red.), Besloten wereld, open boeken: middeleeuwse handschriften in dialoog met actuele kunst. - Tielt: Lannoo, 2002. - 192 p.: ill. - ISBN 90-209-4910-1

Dit boek begeleidde de gelijknamige tentoonstelling die van 16 augustus tot 17 november 2002 werd gehouden in het Grootseminarie in Brugge, een expositie georganiseerd in het kader van ‘Brugge 2002, culturele hoofdstad van Europa’. Deze royaal geïllustreerde catalogus bevat zeven inleidende essays die het concept van de tentoonstelling onderbouwen: hedendaagse kunst en middeleeuwse handschriften in

Cet ouvrage accompagnait l'exposition ‘Le vaste monde à livres ouverts: manuscrits médiévaux en dialogue avec l'art actuel’ qui s'est tenue du 16 août au 17 novembre 2002 au Grand Séminaire de Bruges, exposition organisée dans le cadre de ‘Bruges 2002, capitale culturelle de l'Europe’. Ce catalogue richement illustré comporte sept chapitres liminaires sous-tendant le concept

de gebouwen van de voormalige cisterciënzerabdij Ten Duinen in Brugge. De meeste aandacht gaat hier reeds uit naar de middeleeuwse handschriftelijke wereld. Het catalogusgedeelte is bovendien integraal gewijd aan een beschrijving van de 107 getoonde handschriften. Ze zijn afkomstig uit de Vlaamse cisterciënzerabdij Ten Duinen, en haar stichtingen Ter Doest en Clairmarais. De handschriften van Clairmarais, in de omgeving van Sint-Omaars (Saint-Omer), werden in bruikleen gegeven door de Bibliothèque de l'Agglomération van Sint-Omaars (Saint-Omer) en in de catalogus beschreven door de Amerikaanse historica Sarah Staats. Anders dan Ten Duinen, in mindere mate Ter Doest, vormde de middeleeuwse boekenschat van Clairmarais een traditionele, monastieke bibliotheek waarin bijbelboeken en teksten van kerkvaders prominent aanwezig waren. Het boek bevat een uitgebreide bibliografie en een handschriftenregister. (DvA)

de l'exposition: l'art contemporain et des manuscrits médiévaux dans les bâtiments de l'ancienne abbaye cistercienne ‘Ten Duinen’ (des Dunes) à Bruges. L'attention y est centrée sur le monde des manuscrits médiévaux. De plus, la partie catalogue est intégralement consacrée à la description des 107 manuscrits exposés. Ceux-ci proviennent de l'abbaye cistercienne flamande ‘Ten Duinen’ et de ses fondations de ‘Ter Doest’ et de Clairmarais. Les manuscrits de Clairmarais, dans les environs de Saint-Omer, ont été prêtés par la Bibliothèque de l'agglomération de Saint-Omer et sont décrits dans le catalogue par l'historienne américaine Sarah Staats. A la différence de qu'à ‘Ten Duinen’, et dans une moindre mesure de ‘Ter Doest’, le trésor d'ouvrages médiévaux de Clairmarais constituait une bibliothèque monastique traditionnelle, comptant un nombre considérable de bibles et de textes de Pères de l'Église. Le livre comporte une vaste bibliographie et un registre des manuscrits. (DvA)

B. Cardon (e.a.), Meesterlijke Middeleeuwen: miniaturen van Karel de Grote tot Karel de Stoute, 800-1475. - Zwolle: Waanders Uitgevers; Leuven: Davidsfonds, 2002. - 343 p.: ill. - ISBN 90-5826-179-4

Dit schitterende boek is de catalogus van de gelijknamige tentoonstelling die werd gehouden in het Leuvense Stedelijk Museum van 21 september tot 8 december 2002. ‘Meesterlijke Middeleeuwen’ bracht bijna honderd verluchte middeleeuwse manuscripten samen uit het ruime

Cet ouvrage somptueux est le catalogue de l'exposition ‘Les maîtres de la miniature médiévale: de Charlemagne à Charles le Téméraire, 800-1475’ qui s'est tenue au Musée municipal de Louvain du 21 septembre au 8 décembre 2002. L'exposition réunissait prés de cent manuscrits médiévaux enluminés en

gebied tussen Rijn en Noordzee, van 800 tot de late Middeleeuwen. In een eerste deel essays worden manuscripten gesitueerd vanuit de relatie tussen woord en beeld en vanuit het boekengebruik. In het tweede deel worden de manuscripten uitvoerig beschreven. Ze zijn geordend vanuit een historischgeografisch perspectief: de keizerlijke, monastieke, hoofse, prinselijke en stedelijke context, en voortreffelijk geïllustreerd. Elk onderdeel wordt ingeleid door een essay. Steeds is de Noord-Franse regio goed vertegenwoordigd. Dat geldt niet alleen voor de scriptoria, werkplaatsen van verluchters, en boekenbezitters, maar evenzeer voor de huidige bewaarplaatsen. Blikvangers uit de vroege periode zijn onder meer het 9de-eeuws evangeliarium uit de Sint-Amandsabdij en een astronomisch handschrift uit de Sint-Bertijnsabdij (‘Phenomena’ of Hemelverschijnselen), daterend van ca. 1000, dat qua vorm en inhoud sterk aanleunt bij de antieke cultuur. Als bruikleengevers noteren we onder meer de stedelijke bibliotheken van Atrecht (Arras), Boulogne-sur-Mer, Kamerijk (Cambrai), Dowaai (Douai), Rijsel, Sint-Omaars (Saint-Omer) en Valenciennes. (L.V.)

provenance de la vaste région située entre le Rhin et la mer du Nord, de 800 au Moyen Age tardif. Un premier groupe d'essais situe les manuscrits du point de vue de la relation entre le mot et l'image et sous l'angle de l'utilisation du livre. Dans la deuxième partie, les manuscrits sont décrits en détail. Ils sont groupés dans une perspective historico-géographique: le contexte impérial, monastique, courtois, princier et urbain, et richement illustrés. Chaque élément est précédé d'un essai. Le nord de la France est à chaque fois bien représenté. C'est le cas non seulement pour les scriptoria, ateliers d'enlumineurs et les propriétaires de livres, mais également pour les lieux de conservation actuels. Pour ce qui est de la période ancienne, on retiendra notamment l'évangéliaire de l'abbaye Saint-Amand, du IX^e siècle, ainsi qu'un manuscrit d'astronomie (‘Phenomena’ of Phénomènes célestes) de l'abbaye Saint-Bertin, datant de l'an 1000 environ, qui, sur la plan de la forme et du contenu, s'appuie fortement sur la culture antique. Parmi les prêteurs, signalons notamment les bibliothèques municipales d'Arras, de Boulogne-sur-Mer, de Cambrai, de Douai, de Lille, de Saint-Omer et de Valenciennes. (L.V.)

B. Chauvin, Marquette-lez-Lille: à la redécouverte de l'abbaye de la comtesse Jeannne. - Marquette-lez-Lille: ville de Marquette, 2002. - 476 p.; ill. - ISBN 2-904690-13-6

Op de linkeroever van de Deule, net buiten Rijsel, liet Johanna van Konstantinopel, gravin van Vlaanderen, in 1228 een cisterciën-

La comtesse de Flandre Jeanne de Constantinople fit ériger en 1228 une abbaye de soeurs cisterciennes sur la rive gauche de la Deule,

zerinnenabdij optrekken. In 1244 overleed ze er en werd er begraven. Van de indrukwekkende abdijgebouwen, afgeschaft en ontmanteld tijdens de Franse Revolutie, is niets meer te zien. Het gemeentebestuur van het huidige Marquette wil dit voormalige abdijdomein - vandaag een industriële locatie - opwaarderen en overweegt zelfs de aanleg van een archeologisch park. Alvorens archeologisch onderzoek te laten uitvoeren, gaf het bestuur de opdracht aan Benoît Chauvin om de geschiedenis van deze locatie te onderzoeken en de voormalige abdijgebouwen te reconstrueren. De resultaten van dit onderzoek zijn in dit boek vastgelegd. De opzet van deze studie verklaart ook het analytisch karakter van het boek. In een eerste luik wordt een exhaustief overzicht geboden van de archiefbronnen, de latere literatuur, cartografische documenten, foto's en iconografie en zelfs mondelinge getuigenissen waarin de abdij Marquette en de huidige abdijlocatie ter sprake komt. In deel twee komt een analytische behandeling van de abdijgebouwen aan bod. In het derde en laatste deel reconstrueert de auteur de bouwgeschiedenis vanuit een chronologisch kader. Dit alles maakt dit boek tot een veelzijdig repertorium dat naast zijn eigenlijke opzet ook alle geïnteresseerden in de cisterciënzergeschiedenis diensten zal bewijzen. (L.V.)

juste en dehors de Lille. Elle y mourut et y fut enterrée en 1244. Il ne subsiste plus rien des bâtiments impressionnants de l'abbaye, abolie et démantelée sous la Révolution française. L'administration municipale de l'actuelle commune de Marquette entend mettre en valeur cet ancien domaine abbatial - un site industriel de nos jours - et envisage même d'y aménager un parc archéologique. Avant de faire procéder à des recherches archéologiques, l'administration municipale a chargé Benoît Chauvin d'étudier l'histoire de ce site et de reconstituer les anciens bâtiments abbatiaux. Le livre contient les résultats de cette étude. L'objectif de cette étude explique aussi le caractère analytique du livre. Un premier volet présente un aperçu exhaustif des sources d'archives, de la littérature ultérieure, des documents cartographiques, des photos et de l'iconographie, et même de témoignages oraux faisant état de l'abbaye de Marquette et de l'actuel site abbatial. La deuxième partie traite de manière analytique des bâtiments abbatiaux. Dans la troisième et dernière partie, l'auteur reconstitue l'histoire de la construction d'un point de vue chronologique. Tout cela fait de ce livre un répertoire éclectique qui, en dehors de son intention première, saura également rendre des services à tous ceux qui s'intéressent à l'histoire des cisterciens. (L.V.)

E. Compagnon, E. Louis et J.-M. Willot, Au coeur des villages médiévaux du Nord de la France: les fouilles de Guesnain et de Dechy. - Douai: Service

archéologique, 2002. - 117 p. - (Archaeologia Duacensis, 21). - ISBN 20-908038-30-7

Guesnain en Dechy zijn twee dorpen in de Scarpevallei, op nauwelijks 2 km van elkaar, even ten zuidoosten van Dowaai (Douai). Ze ontwikkelden zich in de volle Middeleeuwen (9de-12de eeuw) en groeiden na 1200 uit tot volwaardige dorpen, met graansilo's, collectieve voorzieningen en huizen gebouwd op palen. Recent archeologisch onderzoek in beide dorpskernen laat toe de ontwikkeling van deze middeleeuwse dorpen te reconstrueren. Het was een unieke kans om met archeologisch opgravingen het onderzoek naar de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis op het platteland te ondersteunen. Guesnain kende een ‘spontane’ ontwikkeling waarvan de vroegste bewoningssporen teruggaan tot de Gallo-Romeinse tijd; ten laatste in de 10de eeuw was er een parochiekerk. Dechy daarentegen ontwikkelde zich vanuit een grote hoeve (villa Diptiacum), toebehorend aan de Sint-Amandsabdij. Dit domein was tweeledig: een deel bewerkt door loonarbeiders onder leiding van de monnik-proost en een tweede deel onderverdeeld in verschillende ondernemingen [tenures] die, weliswaar onder de jurisdictie van de abdij, aan boerenfamilies toekwamen. In de 13de eeuw werd het domein door één grote pachter uitgebaat en dit bleef zo tot aan de Franse Revolutie. (L.V.)

Guesnain et Dechy sont deux villages dans la vallée de la Scarpe, distants l'un de l'autre de 2 km à peine, au sud-est de Douai. Ils se développèrent au haut Moyen Age (IX^e-XII^e siècles) pour devenir, après 1200, des villages à part entière, avec des silos à blé, des équipements, collectifs et des maisons construites sur pilotis. Des recherches archéologiques récentes dans les deux centres de village permettent de reconstituer l'évolution de ces villages médiévaux. C'était une opportunité unique pour sous-tendre par le biais de fouilles archéologiques les recherches portant sur l'histoire de l'habitat rural médieval. Guesnain a connu un développement ‘spontané’ dont les traces d'habitation les plus anciennes remontent à l'époque gallo-romaine; au plus tard au X^e siècle, il y a eu une église paroissiale. Dechy, en revanche, s'est développé à partir d'une grande ferme (la villa Diptiacum) appartenant à l'abbaye Saint-Amand. Ce domaine était double: une partie était travaillée par des salariés sous la direction d'un moine-aumônier, une seconde partie subdivisée en plusieurs exploitations (‘tenures’) qui, tout en ressortissant à la juridiction de l'abbaye, revenaient aux familles paysannes. Au XIII^e siècle, le domaine était exploité par un seul grand censier, et tel est resté le cas jusqu'à la Révolution française. (L.V.)

A. David et N. Fortunato, Lens au XX^e siècle. Catalogue de l'exposition réalisée par les

Archives municipales de Lens du 15 septembre au 21 octobre 2001 - Gauheria, 2001. - 96 p.: ill. - ISSN 0764-6488

De geschiedenis van Lens in de 20e eeuw is voor een belangrijk deel ook die van de bloei en het verval van de kolenindustrie in Noord-Frankrijk. In het begin van de eeuw lag de productie daar het hoogst van het hele mijngebied. In de jaren zeventig van de 20e eeuw werd de laatste mijn gesloten. Verder wordt in dit boek ook een beeld gegeven van deze stad tijdens de twee wereldoorlogen, van de wederopbouw en de belangrijke veranderingen die Lens onderging na WO II. Verder vindt men er ook een korte biografische notitie over alle burgemeesters uit de vorige eeuw en van de culturele en sportieve prestaties. (DvA)

L'histoire de Lens au XX^e siècle est dans une large mesure également celle de l'essor et du déclin de l'industrie charbonnière dans le nord de la France. Au début du siècle, cette région connaissait la production la plus élevée de tout le bassin minier. Dans les années 70 du XX^e siècle, le dernier charbonnage a fermé ses portes. Ce livre présente également une image de cette ville pendant les deux guerres mondiales, ainsi que de la reconstruction et des modifications importantes qu'a subies Lens au lendemain de la Seconde Guerre mondiale. On y trouve aussi une notice biographique succinte de tous les maires du siècle dernier ainsi qu'un aperçu de tous les exploits culturels et sportifs. (DvA)

J.-L. Decherf, Université Catholique de Lille: 25 ans d'acquisitions pour le fonds patrimonial de la bibliothèque: une rétrospective d'histoire du livre. - Lille: Université Catholique de Lille, 2002. - 108 p.: ill. - Geen ISBN

In 2002 vierde de Université Catholique de Lille haar 125ste verjaardag. Dit gebeurde onder meer met een boekententoonstelling met een selectie uit de 3000 aanwinsten voor de historische collecties van de universiteitsbibliotheek (boeken gedrukt voor 1801) gedurende de voorbije 25 jaar. Daarmee werd aangeknoopt bij de grote tentoonstelling ‘Trésors de la Bibliothèque’ die de universiteitsbibliotheek in 1977, toen de universiteit haar honderdjarig bestaan vierde, opzette. In

En 2002, l'Université Catholique de Lille a célébré son 125^e anniversaire. Elle l'a fait notamment avec une exposition de livres montrant une sélection parmi les 3000 acquisitions pour les collections historiques de la bibliothèque universitaire (livres imprimés avant 1801) faites au cours des 25 dernières années. Cette exposition se référait ainsi à la grande exposition ‘Trésors de la Bibliothèque’ que la bibliothèque universitaire avait mise sur pied en 1977, à l'occasion de la célébration du centenaire de

deze tentoonstellingscatalogus worden de 109 getoonde stukken samengebracht in 21 hoofdstukken en individueel vakkundig beschreven, toegelicht en geïllustreerd. Zo is er een afdeling met zeldzame, regionale drukken en het hoofdstukje ‘Le flamand de France’ toont aan dat er in Frans-Vlaanderen (Sint-Winoksbergen (Bergues), Duinkerke, Belle (Bailleul)) nog volop Nederlandstalig werk werd gedrukt. Indrukwekkend is de complete Bibliothèque latinefrançaise, 130 delen uitgegeven door Charles-Louis Panckoucke, telg uit de bekende Rijselse familie van boekhandelaars-uitgevers. Een bijzonder uitgewerkt register ontsluit deze rijke schat aan lokale en regionale cultuur. (L.V.)

l'université. Le présent catalogue réunit les 109 pièces exposées en 21 chapitres, décrites individuellement par des spécialistes, commentées et illustrées. Ainsi y a-t-il une section relative à des impressions régionales rares, et le petit chapitre ‘Le flamand de France’ démontre que l'on imprimait encore abondamment des ouvrages en langue néerlandaise en Flandre française (Bergues, Dunkerque, Bailleul). La Bibliothèque latine-française complète, en 130 tomes édités par Charles-Louis Panckoucke, descendant d'une célèbre famille lilloise de libraires-éditeurs, est impressionnante. Un registre particulièrement circonstancié rend parfaitement accessible ce riche trésor de culture locale et régionale. (L.V.)

D. Delesalle-Degrave, Mer du Nord. Des chasseurs de baleines aux pêcheuses de crevettes. - Dunkerque, Delda Éditions, 2002. - 150 p.: ill. ISBN 2-9519076

De Noordzee is de drukst bevaren zee ter wereld. De auteur geeft een overzicht van iedereen die op die zee zijn brood verdient. Van walvisen IJslandvaarders, garnaalvissers en visverkoopsters, tot redders, dokwerkers, loodsen, douaniers en zelfs enkele verdwenen activiteiten zoals de oesterkwekerijen van Duinkerke. Verder komen ook aspecten als religie en volkskunde aan bod en ook de vuurtorens en de lichtschepen. Deze publicatie is uitgebreid geïllustreerd met zwartwit foto's. (DvA)

La mer du Nord est la mer la plus fréquentée au monde. L'auteur donne un aperçu de tous ceux qui gagnent leur pain grâce à la mer. Des baleiniers et pêcheurs d'Islande, des crevettiers et poissonnières aux sauveteurs, débardeurs, pilotes, douaniers et même quelques activités disparues telles que les ostréicultures de Dunkerque. D'autres aspects, tels que la religion et le folklore ainsi que les phares et les bateaux-phares, sont abordés. Cette publication est illustrée de nombreuses photos en noir et blanc. (DvA)

A. Derville, Ville de Flandre et d'Artois (900-1500). - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires du Septentrion, 2002. -

(Histoire et civilisations), 178 p. ISBN: 2-85939-718-3

Deze studie bestaat uit twee delen. Het eerste deel begint in 900, de periode waarin heel wat Vlaamse steden ontstonden en het eindigt in 1200 wanneer de Capetingers het rijkste deel van Vlaanderen annexeerden. Het is de periode waarin het kapitalisme triomfeerde en de eerste tekenen waar te nemen zijn van een renaissance van de staat. Het tweede deel gaat van 1200 tot 1500. In deze tijdspanne worden de Vlaamse steden eerder provinciaal. De zuidelijke Nederlanden blijven uiteraard belangrijk, maar het zwaartepunt verhuist naar Antwerpen. De laatste grote ‘Vlaamse’ vorst is Karel V, die in 1540 de privileges van zijn geboortestad Gent afneemt. (DvA)

Cette étude se compose de deux parties. La première commence en 900, période où naissent nombre de villes flamandes, et se termine en 1200, lorsque les Capétiens annexent la partie la plus riche de la Flandre. C'est la période pendant laquelle triomphe le capitalisme et où l'on perçoit les signes annonciateurs d'une renaissance de l'État. La deuxième période couvre les années 1200 à 1500. Dans cette période, les villes flamandes deviennent plutôt provinciales. Les Pays-Bas méridionaux demeurent forcément importants, mais le centre de gravité se déplace à Anvers. Le dernier grand souverain ‘flamand’ est Charles Quint, qui, en 1540, supprime les privilèges de Gand, sa ville natale. (DvA)

F. Dufossé, Wissant. Des origines aux années 1930. - Bazinghen: Association A.M.A., 2002. - 204 p.: ill. - ISBN 2-9514447-6-1

In 35 korte hoofdstukken wordt de geschiedenis van dit kuststadje geschetst, van de prehistorie tot de nadagen van de Eerste Wereldoorlog. Deze badstad was de eerste Gallische nederzetting in de buurt van Boulogne en ze heeft ook een rijke Romeinse geschiedenis. Lange tijd was het een klein haventje dat zich pas in de 20ste eeuw ontwikkelde tot de badplaats die het nu is. Het boek besteedt ook veel aandacht aan de invloed van de zee en het strand waar het naar genoemd is en aan de vissers en de landbouwers die de belangrijkste economische activiteit uitoefenden. (DvA)

L'histoire de cette petite ville côtière depuis la préhistoire jusqu'aux lendemains de la Première Guerre mondiale est évoquée à travers 35 courts chapitres. Cette ville balnéaire était la première implantation gauloise dans les environs de Boulogne, et elle a également connu une riche histoire romaine. Pendant longtemps, il ne s'agissait que d'un petit port, qui a attendu le XX^e siècle pour devenir la ville balnéaire qu'elle est aujourd'hui. Le livre consacre aussi une grande attention à l'influence de la mer et de la plage, qui a donné son nom à la localité, aux pêcheurs et aux cultivateurs, qui y exerçaient la principale activité économique. (DvA)

P. Dufossé, L'autobus des Gueules noires... à la campagne. Ou la vie des mineurs de fond. - Bouvignies: Les Éditions Nord Avril, 2002. - 160 p. - ISBN 2-9513285-4-0

Aan de hand van een reeks anekdotes wordt het leven van de mijnwerkers geëvoceerd. Deze verhalen worden vaak weergegeven in de spreektaal van deze arbeiders. De auteur heeft een hele reeks gepensioneerde kompels geïnterviewd. De rode draad in het boek is de autobus die de mijnwerkers kwam ophalen en waarvan ze afhankelijk waren om op hun werk en weer thuis te komen. Zo is dit een kleine mentaliteitsgeschiedenis over het leven van de Noord-Franse mijnwerker uit de 20de eeuw. (DvA)

La vie des mineurs est évoquée à l'aide d'une série d'anecdotes. Ces récits sont souvent présentés dans le langage parlé des ouvriers. L'auteur a interviewé toute une série de Gueules noires retraitées. L'autobus qui venait ramasser les mineurs et dont ils dépendaient pour se rendre au travail et pour rentrer à la maison sert de fil rouge au livre, qui se présente de la sorte comme une petite histoire des mentalités sur la vie des mineurs dans le nord de la France au XX^e siècle. (DvA)

E. Fechner, Paroles de mineurs. - Paris: Calmann-Lévy, 2001. - 158 p.: ill. - ISBN 2-7021-3229-4

Dit boek geeft een beeld van het leven van de mijnwerkers in Frankrijk. Het gaat dus niet uitsluitend, maar wel in hoofdzaak, om het Noorden. Op dit ogenblik zijn er nog enkele mijnen in werking in Lotharingen en in de Provence. Men voorziet dat ook deze rond 2005 gesloten zullen worden. Het is een zeer uitvoerig geïllustreerde geschiedenis vanaf het prille begin tot het einde van de mijnbouw. Alle aspecten komen aan bod: de organisatie, het harde mijnwerkersleven, waarin ook vrouwen en kinderen deelden, de arbeidsverhoudingen, enz. Ondanks het feit dat het om een hard en gevaarlijk beroep ging, valt toch de nostalgie op waarmee de kompels over hun werk spreken. (DvA)

Ce livre esquisse une image de la vie des mineurs en France. Il ne s'agit donc pas exclusivement, mais bien principalement de la France du Nord. A l'heure actuelle, quelques mines sont encore en activité en Lorraine et en Provence. On prévoit qu'elles aussi fermeront leurs portes vers l'an 2005. Il s'agit d'une histoire abondamment illustrée depuis le tout début de l'exploita-tion charbonnière jusqu'à sa fin. Tous les aspects sont abordés: l'organisation, la vie dure des mineurs, que partageaient également les femmes et les enfants, les relations de travail, etc. Que leur métier fût dur et dangereux n'empêche aucunement que les Gueules noires parlent toujours de leur travail avec une certaine nostalgie. (DvA)

Flandria Maritima. - Coudekerque-Branche: Éditions Galaad, 2002. - 157 p., ill. - ISBN 2-9514-569-3

Dit nieuwe tijdschrift richt zich op de geschiedenis van de Franse en Vlaamse Westhoek en werd opgericht vanuit het grensoverschrijdend Europees programma ‘Mille ans d'histoire, 50 ans de recherches’ binnen Interreg II. Het verschijnt in een Nederlandstalige en Franstalige editie. Deze eerste jaargang bevat zes stevige artikelen, van middeleeuwse geschiedenis tot de hedendaagse maritieme ontwikkelingen. Jacques Thiébaut beschrijft het fenomeen van de hallenkerk in Frans-Vlaanderen, door de inwoners van de regio steevast als karakteristiek voor hun streek ervaren. De auteur beschrijft hoe deze kerken inderdaad een eenheid vormen maar anderzijds in een veel ruimer gebied voorkomen of nagevolgd werden. Over de stedelijke bouwkunst schrijft Johan Termote die aan de hand van de casus Veurne het versteningsproces tijdens de 13de eeuw beschrijft. Ook Jan van Acker richt zich op de middeleeuwse geschiedenis van Veurne in zijn onderzoek naar de vroege kloostergeschiedenis. Stéphane Curveiller bespreekt de relatie stad-platteland, toegepast op enkele kleinere steden (Veurne, Nieuwpoort, Sint-Winoksbergen (Bergues) en Duinkerke) tijdens de Middeleeuwen. Christelle Lagatie brengt gedetailleerd verslag uit over de lokale aardewerkproductie in Hondschote tijdens de 16de en 17de eeuw op basis van een recente archeologische opgraving. Ten slotte plaatst Jean Marc Joan de ontwikkeling en de activiteiten

Cette nouvelle revue est axée sur l'histoire du Westhoek français et flamand et a été créée dans le cadre du programme européen transfrontalier ‘Mille ans d'histoire, 50 ans de recherches’ au sein d'Interreg II. Elle est présentée en version néerlandaise et en version française. Ce premier tome comporte six articles solides, couvrant l'histoire médiévale jusqu'aux développements maritimes contemporains. Jacques Thiébaut décrit le phénomène de l'église-halle en Flandre française, que les habitants considèrent immanquablement comme caractéristique de leur région. L'auteur explique comment ces églises constituent en effet une unité mais n'en sont pas moins présentes ou ont été imitées dans un territoire beaucoup plus vaste. Johan Termote traite de l'architecture urbaine en se penchant sur le processus du passage d'habitations construites en bois à celles construites en pierre à Furnes au XIII^e siècle. Jan van Acker aussi se concentre sur l'histoire médiévale de Furnes dans son étude sur l'histoire des premiers monastères. Stéphane Curveiller examine la relation entre la ville et la cam-pagne pour ce qui est de quelques petites villes (Furnes, Nieuport, Bergues et Dunkerque) au Moyen Age. Christelle Lagatie présente un rapport détaillé sur la production de céramiques à Hondschoote aux XVI^e et XVII^e siècles sur la base de fouilles archéologiques récentes. Enfin, Jean Marc Joan compare l'évolution et les activités des ports

van de zeehavens Duinkerke (Dunkerque) en Zeebrugge tegenover elkaar. (L.V.)

maritimes de Dunkerque et de Zeebrugge. (L.V.)

S. Fleuriel (éd.), 100 Paris-Roubaix. Patrimoine d'un siècle. - Villeneuve d'Ascq: Presses Universitaires du Septentrion, 2002. - 232 p. - ISBN 2-85939-758-2

Dit boek, dat verscheen n.a.v. de honderdste Parijs-Roubaix, bevat tien studies waarin alle aspecten van deze wielerklassieker worden onderzocht. Het behandelt dus niet alleen de geschiedenis van deze wedstrijd, maar ook de sociale en economische repercussies. De auteurs gaan de verschillende manieren na waarop men deze wedstrijd kan ondergaan: als deelnemer, organisator, sponsor, politicus, journalist of gewoon als toeschouwer. Deze sociologische studies worden gegroepeerd in drie grote hoofdstukken: geschiedenis, waarden en uitbeelding en ten slotte is er een hoofdstuk over de promotie en de communicatie. (DvA)

Cet ouvrage, publié à l'occasion de la centième édition de la course cycliste Paris-Roubaix, contient dix études où sont abordés tous les aspects de cette classique. Il ne présente donc pas exclusivement l'histoire de cette course, mais en évoque également les répercussions sur les plans social et économique. Les auteurs examinent les différentes manières dont on peut subir cette course: en tant que participant, organisateur, sponsor, politique, journaliste ou tout simplement comme spectateur. Ces études sociologiques sont groupées en trois grands chapitres: histoire, valeurs et représentation, et enfin il y a un chapitre consacré à la promotion et à la communication. (DvA)

Instants des Forts, Georges Maroniez, photographe. Le long du chenal, il y a un siècle... - Gravelines: Musée de Gravelines, 2002. - 80 p.: ill. - ISBN 2-908566-14-1

Dit is de catalogus van een tentoonstelling in het Museum van Grevelingen (Gravelines) over het werk van de Noord-Franse fotograaf Georges Maroniez (1865-1933). In de mediatheek van Kamerijk (Cambrai) bevindt zich een zeer rijk fonds Maroniez, dat naast een artistieke, ook een grote historische en volkskundige waarde heeft. Maroniez hield bijzonder van de kust en de in dit boek bijeengebrachte foto's hebben dan

Cet ouvrage est le catalogue d'une exposition que le Musée de Gravelines a consacrée à l'oeuvre du photographe du nord de la France Georges Maroniez (1865-1933). La médiathèque de Cambrai possède un très riche fonds Maroniez, qui, outre l'aspect artistique, a également une grande valeur sur le plan historique et folklorique. Maroniez aimait passionnément la côte, et les photos réunies dans cet ouvrage ont dès lors principalement trait à la vie

ook voornamelijk het leven van de vissers als onderwerp. Naast een hele reeks foto's bevat de catalogus ook een korte bijdrage van Alain Deflesselles, die de foto's bestudeerd heeft en de plaatsen zocht waar Maroniez zijn foto's genomen heeft. Hij heeft ook onderzocht welke boten afgebeeld zijn. (DvA)

des pêcheurs. Le catalogue comporte également une contribution succincte d'Alain Deflesselles, qui a étudié les photos et est parti à la recherche des endroits où Maroniez les a prises. Il a également examiné quels bateaux y sont représentés. (DvA)

A. Lottin et E. Buissière (dir.), Deux mille ans du ‘Nord-Pas-de-Calais’: manuel d'histoire régionale. - Lille: La Voix du Nord, 2002. - 2 vol. (238 et 247 p.): ill. - ISBN 2-84393-051-0 et 2-84393-056-1

Een echt handboek voor de geschiedenis voor de Noord-Frankrijk, dat was de doelstelling van de samenstellers van deze boeken. Een handboek veronderstelt dat het boek steeds binnen handbereik gehouden kan worden om overzichtelijk de krachtlijnen van de regionale geschiedenis aan te reiken. De samenstellers en auteurs zijn er volledig in geslaagd deze doelstelling te realiseren. Het laatste historisch overzicht dateert al van 1972 (het door Louis Trénard geleide ‘Histoire des Pays-Bas francais’). De veelbelovende reeks ‘Histoire des provinces françaises du Nord’ strandde na de publicatie van de eerste twee delen (1988/89). In dit nieuw tweedelige handboek wordt een chronologisch verhaal aangeboden in korte hoofdstukken (5 à 10 pagina's), een vijftigtal over beide delen gespreid. Enkele thematische stukken (onder meer over kunst) doorbreken de chronologische ordening. Aan de illustratie werd extra zorg besteed zodat het boek ook als een iconografische schatkamer zijn diensten zal bewijzen. De meeste

Réaliser un véritable manuel pour l'histoire du nord de la France, tel est l'objectif que s'étaient fixé les rédacteurs de ces livres. Un manuel suppose qu'il soit toujours à portée de la main pour retracer de manière claire les lignes de force de l'histoire régionale. Les rédacteurs et auteurs ont atteint cet objectif avec brio. Le dernier aperçu historique (l' ‘Histoire des Pays-Bas français’ réalisée sous la direction de Louis Trénard) remonte déjà à 1972. La série très prometteuse ‘Histoire des provinces françaises du Nord’ s'est arrêtée après la publication des deux premiers volumes (1988/89). Ce nouveau manuel en deux volumes propose un récit chronologique en des chapitres courts (5 à 10 pages), une cinquantaine en tout. Quelques articles thématiques (notamment sur l'art) se greffent sur l'ordre chronologique. Un soin tout particulier a été consacré aux illustrations, de sorte que cet ouvrage rendra aussi service en tant que trésor iconographique. La plupart des articles sont également complétés d'encadrés où une source

hoofdstukjes zijn ook voorzien van kaderartikels waarin een authentieke bron het verhaal ondersteunt (bv. een ooggetuigenverslag van de eerste protestantse hagenpreek in Boeschepe (Boeschèpe), 1562, uit de teksteditie van Edmond de Coussemaker). De breuklijn tussen beide delen is de Franse Revolutie: de respectievelijke ondertitels zijn ‘Des Gaulois à la veille de la Révolution’ en ‘De la Révolution au XXI siècle’. Alain Lottin en, voor het tweede deel, Eric Buissière zijn de samenstellers; zij deden een beroep op 13 coauteurs, overwegend (kunst)historici verbonden aan Noord-Franse universiteiten. Een uiterst selectieve bibliografie wijst de weg aan de lezer die meer wil. Voor de geïnteresseerde in de Franse Nederlanden ontegenzeggelijk een boek om steeds bij de hand te hebben. (L.V.)

authentique vient sous-tendre le récit (par exemple un témoignage oculaire concernant le premier prêche en plein air à Boeschèpe, en 1562, provenant d'une édition de textes due à Edmond de Coussemaker). La Révolution française sert de ligne de rupture entre les deux volumes, comme il ressort des sous-titres: ‘Des Gaulois à la veille de la Révolution’ et ‘De la Révolution au XXI^e siècle’. Alain Lottin et, pour le deuxième volume, Eric Buissière sont les rédacteurs; ils ont fait appel à 13 coauteurs, principalement des historiens (de l'art) attachés aux universités du nord de la France. Une bibliographie extrêmement sélective vient en aide au lecteur qui aimerait en savoir davantage. Pour tous ceux qui s'intéressent aux Pays-Bas français, il s'agit là incontestablement d'un ouvrage à avoir toujours sous la main. (L.V.)

A. Lottin, A. Crepin et J.-M. Guislin (Études réunies par), Intendants et préfets dans le Nord - Pas-de-Calais. - Arras: Artois Presses Université, 2002. - 338 p., ill. - (Coll. ‘Histoire’). - ISBN 2-910663-71-X

Op 17 februari 1800 vaardigde Napoleon Bonaparte de wet uit die het bestuurlijk kader van de departementen wijzigde. Voortaan kwam een prefect, samen met een Conseil Général, aan het hoofd. De tweehonderdste verjaardag van deze gebeurtenis werd door de universiteiten van Atrecht (Arras) en Rijsel (Lille III) aangegrepen om in een colloquium de geschiedenis van deze nieuwe instellingen in de departementen Nord en Pas-de-Calais te onderzoeken. Meteen werd ook de link gelegd naar de

Le 17 février 1800, Napoléon Bonaparte promulgua la loi modifiant le cadre administratif des départements. Dorénavant, ceux-ci auraient à leur tête un préfet, avec un Conseil général. A l'occasion du deuxième centenaire de cet événement, les universités d'Arras et de Lille III ont organisé un colloque pour étudier l'histoire de ces institutions nouvelles dans les départements du Nord et du Pas-de-Calais. D'emblée fut également établi le lien avec les dits intendants à la tête des provinces, prédéces-

zogenaamde intendanten aan het hoofd van de provincies, in het Ancien Régime waren dit tot op zeker hoogte de voorlopers van de prefecten. Vier bijdragen concentreren zich op deze intendanten. Zo tekent Alain Lottin het portret van Michel le Peletier de Souzy, de eerste intendant (1668-1683) van ‘la Flandre’, een provincie gevormd uit de door Lodewijk XIV veroverde gewesten rond het kerngebied Rijsel -Dowaai (Douai)-Orchies. Zijn voornaamste taak was om deze nieuwe provincie te integreren in het Franse centralistische bestuurssysteem. Vanzelfsprekend gaat in deze bundel de meeste aandacht (14 bijdragen) naar de prefecten in de 19de en 20ste eeuw. Een aantal prefecten worden in biografische notities belicht; in andere bijdragen komen het bestuurlijk kader en de relatie met andere bestuursniveaus aan de orde. (L.V.)

seurs des préfets, jusqu'à un certain point, sous l'Ancien Régime. Quatre contributions se concentrent sur ces intendants. Ainsi Alain Lottin esquisse le portrait de Michel le Peletier de Souzy, le premier intendant (1668-1683) de ‘la Flandre’, province constituée par les régions conquises par Louis XIV autour de la région-noyau de Lille-Douai-Orchies. Il avait pour mission principale d'intégrer cette nouvelle province au système administratif centraliste français. Il est évident que, dans ce recueil, l'attention se porte surtout (14 articles) sur les préfets aux XIX^e et XX^e siècles. Un certain nombre de préfets sont présentés dans une notice biographique; d'autres contributions abordent le cadre administratif et la relation avec d'autres niveaux d'administration. (L.V.)

M. Maillet-Chassagne, Une dynastie de peintres lillois, les Van Blarenberghe. - Paris: Bernard Giovanangeli, 2001. - 222 p., ill. - ISBN 2-909034-26-7

In deze kunsthistorische monografie worden het leven en het werk van drie generaties Rijselse kunstenaars doorgelicht. Het betreft de familie Van Blarenberghe. De verre wortels liggen in Lier. Op het einde van de 16de eeuw (1580-1585) verhuisde de familie naar Belle (Bailleul) waar Hendrik en zijn 12 broers en zussen opgroeiden. Het is deze Hendrik die in het midden van de 17de eeuw naar Rijsel verhuisde en de stamvader is van drie generaties schilders: Jacques-Guillaume (1691-1742), Louis Nicolas (1716-1794) en Henri-Désiré (1734-1812),

Cette monographie présente la vie et l'oeuvre de trois générations d'artistes lillois. Il s'agit de la famille Van Blarenberghe. Leurs racines lointaines se situent à Lierre. A la fin du XVI^e siècle (1580-1585), la famille s'installa à Bailleul, où ont grandi Henri et ses 12 frères et soeurs. C'est ce Henri qui déménagea à Lille vers le milieu du XVII^e siècle et devint l'aïeul de trois générations de peintres: Jacques-Guillaume (1691-1742), Louis Nicolas (1716-1794) et Henri-Désiré (1734-1812), et Henri-Joseph (1750-1826). Ils excellaient

en Henri-Joseph (1750-1826). Ze muntten uit in het afbeelden van het dagelijkse leven zowel van plattelandsmensen als van de aristocratie. Alle genres werden door hen aangepakt. Vooral voor het miniatuurschilderen op tabaksdozen en luxejuwelen ontvingen ze opdrachten uit alle hoeken van Europa. De Van Blarenberghes zijn met hun werk vertegenwoordigd in vele grote musea.

à représenter la vie quotidienne aussi bien des campagnards que de l'aristocratie. Ils s'attaquaient à tous les genres. De tous les coins de l'Europe leur parvenaient des commandes pour des peintures miniaturées sur des tabatières et des bijoux. Les Van Blarenberghe sont présents avec leurs oeuvres dans nombre de musées importants.

Toch ontbrak een allesomvattende monografie. Met deze studie - de bewerking van een proefschrift aan de universiteit Lille III onder leiding van François Robichon - wordt daar aan tegemoetgekomen. Er zijn drie grote delen: de biografieën van de vier schilders, een reconstructie van het oeuvre op basis van archiefonderzoek, dateringen en stilistische kenmerken, en een indeling van het oeuvre naar genre. Uit dit laatste onderdeel blijkt hun veelzijdigheid: genrestukjes, landschappen, portretten, eigentijdse geschiedenis, militaire taferelen, enz. Een aantal van deze genres werden reeds diepgaand bestudeerd. Aan andere, zoals militaire taferelen (o.a. een beleg van Ieper, 1783) en landschappen, werd nauwelijks aandacht besteed. Deze studie vangt dit nu op. De kracht ligt vooral in haar encyclopedisch karakter en de overvloedige illustratie. (L.V.)

Pourtant, il manquai à ce jour une monographie globale. La présente étude - qui se fonde sur une thèse de doctorat présentée à l'université de Lille III sous la direction de François Robichon - comble cette lacune. Elle comporte trois parties importantes: les biographies des quatre peintres, une reconstitution de l'oeuvre sur la base de l'étude d'archives, de datations et de caractéristiques stylistiques, et une répartition de l'oeuvre selon les genres. Cette dernière partie montre leur éclectisme: tableaux de genre, paysages, portraits, histoire contemporaine, scènes militaires, etc. Un certain nombre de ces genres avaient déjà fait l'objet d'études approfondies. D'autres, tels que les scènes militaires (notamment un siège d'Ypres, 1783) et les paysages, avaient à peine retenu l'attention jusqu'à présent. Cette étude remédie à cet état de choses. Sa valeur réside surtout dans son caractère encyclopédique et dans les illustrations abondantes. (L.V.)

J.-M. Moeglin, Les bourgeois de Calais: essai sur un mythe historique. - Paris: Albin Michel, 2002. - 462 p.: ill. - Coll. L'Évolution de l'Humanité. - ISBN 2-226-13284-8

Deze boeiende studie werpt een volledig nieuw licht op één van de

Cette étude passionnante jette une lumière totalement nouvelle sur l'un

grote heroïsche gebeurtenissen van de Franse geschiedenis. In 1347 gaf de stad Calais zich over aan de Engelse belegeraars onder leiding van koning Edward III. Om de stad voor een genadeloze repressie te behoeden, boden zes burgers zich vrijwillig aan om terechtgesteld te worden. De Engelse koningin verleende ze genade. Dit klassieke verhaal gaat terug op de kroniekschrijver Jean Froissart en werd door Auguste Rodin vereeuwigd. In dit boek wordt aangetoond dat dit gebeuren alles te maken heeft met een klassiek ritueel van overgave, nauwelijks met een daad van heldenmoed. In het eerste hoofdstuk reconstrueert de auteur wat er echt is gebeurd. Hij beroept zich daarvoor op ‘vergeten’ bronnen, zowel Franse en Engelse kronieken als neutrale verslagen (Giovanni Villani, het relaas van een burger van Valenciennes, de anonymus van Sint-Omaars (Saint-Omer)). In het middenluik geeft hij een chronologisch overzicht van de politieke recuperatie van deze ‘mythe’ vanaf de 16de eeuw. De bijlagen bevatten overigens een lijst van literatuur, muziek, drama enz. waarin het verhaal van de zes burgers is verwerkt. In het laatste deel wordt het ritueel van het genadeverzoek belicht vanuit een brede geschiedenis van de ‘amende honorable’ tijdens de Middeleeuwen. (L.V.)

des grands événements héroïques de l'histoire de France. En 1347, la ville de Calais se rendit aux assiégeants anglais que dirigeait le roi Édouard III. Pour préserver la ville d'une répression, six bourgeois se portèrent volontaires pour être exécutés. La reine d'Angleterre leur accorda la grâce. Ce récit classique nous est parvenu grâce au chroniqueur Jean Froissart et a été immortalisé par Auguste Rodin. Il est démontré, dans cet ouvrage, que cet événement doit être interprété à la lumière d' un rituel classique de reddition, et n'a rien à voir avec un acte d'héroïsme. Dans le premier chapitre, l'auteur retrace les faits tels qu'ils se sont réellement passés. Il se réfère, à cet égard, à des sources ‘oubliées’, aussi bien des chroniques françaises et anglaises que des comptes rendus neutres (Giovanni Villani, le récit d'un bourgeois de Valenciennes, l'anonyme de Saint-Omer. Dans le volet central, il donne un aperçu chronologique de la récupération politique de ce ‘mythe’ à partir du XVI^e siècle. Dans les annexes, on trouve par ailleurs une liste d'oeuvres littéraires, musicales, dramatiques, etc. dans lesquelles a été incorporée l'histoire des six bourgeois. Dans la dernière partie, le rituel de la demande de grâce est expliquée dans la perspective d'une histoire plus vaste de l' ‘amende honorable’ pendant le Moyen Age. (L.V.)

Notre-Dame de la Treille. Du rêve à la réalité. Histoire de la cathédrale de Lille, f. vienne (sous la dir. de) - Lille: Éditions Yris, 2002. - 312 p.: ill. - sans ISBN

Notre-Dame de la Treille was lange tijd de enige kathedraal die in de

Notre-Dame de la Treille fut pendant très longtemps l'unique

20ste eeuw in Frankrijk gebouwd werd. Voordat het een kathedraal werd, was het een pelgrimskerk. Deze kerk was een essentiële stap in de bekendmaking en appreciatie van de neogotiek in Frankrijk. Het boek geeft niet alleen de geschiedenis van deze kerk, maar ook van het geloofsleven tijdens deze periode en van de architectuur. Het bevat ook een kleine biografie van de architect Charles Leroy die uiteindelijk de opdracht kreeg. Het laatste deel bevat een reeks biografische notities over de juryleden, de architecten die een project indienden en verschillende personen die aan de realisatie van de kerk meegewerkt hebben. Daaruit blijkt dat een zeer internationaal georiënteerde groep aan deze kerk gebouwd heeft. (DvA)

cathédrale à avoir été construite en France pendant le XX^e siècle. Avant qu'elle devienne une cathédrale, il s'agissait d'une église de pèlerinage. Cette église représentait un pas essentiel dans la propagation et l'appréciation du néogothique en France. Cet ouvrage présente non seulement l'histoire de l'église, mais également de la vie spirituelle pendant cette période, ainsi que de l'architecture. Il contient également une biographie succincte de l'architecte Charles Leroy, qui a finalement été chargé de la construction. La dernière partie comporte une série de notices biographiques ayant trait aux membres du jury, aux architectes ayant introduit un projet, à plusieurs personnes ayant collaboré à la réalisation de l'église. Il en ressort que cette église a été construite par un groupe à l'orientation très internationale. (DvA)

P. Oddone, G. Bataille et D. Macaigne, Le journal du viceamiral Friedrich Frislus, commandant de la ‘Forteresse’ de Dunkerque, 3 septembre 1944-9 mai 1945. - Wimille: Punch Éditions, 2002. - 160 p. - (Mémoires de Flandres et d'Artois). - ISBN 2-913132-45-6

Dit boek biedt de Franse vertaling van de persoonlijke dagboeken bijgehouden door de Duitse viceadmiraal Friedrich Frisius, van 3 september 1944 tot 9 mei 1945 (pp. 45-159). De uitgevers gaven de voorkeur aan een parallelle editie: de rechterkolom is de originele tekst, de linkerkolom de Franse vertaling door Dominique Macaigne. Frisius stond tijdens de bezetting aan het hoofd van het havenbestuur van Boulogne-sur-Mer, was havencommandant van

Ce livre présente la traduction française des journaux personnels qu'a tenus le vice-amiral allemand Friedrich Frisius du 3 septembre 1944 au 9 mai 1945 (pp. 45-159). Le choix des éditeurs s'est porté sur une édition parallèle: le texte original dans la colonne de droite, la traduction française due à Dominique Macaigne dans la colonne de gauche. Pendant l'Occupation, Frisius se trouvait à la tête de l'administration portuaire de Boulogne-sur-Mer, était comman-

Pas-de-Calais en vervolgens, van september 1944 tot mei 1945, commandant van de ‘versterking’ van Duinkerke. Het dagboek over deze laatste periode liet Frisius na de overgave van Duinkerke aldaar achter. Via allerlei omwegen belandde het in het Legerarchief in Vincennes. Frisius zelf overleed in 1970.

dant des ports du Pas-de-Calais, puis, de septembre 1944 au mois de mai 1945, commandant de ‘renforcement’ de Dunkerque. Après la reddition de Dunkerque, Frisius y abandonna le journal portant sur cette dernière période. Après toutes sortes de détours, celui-ci a finalement abouti aux Archives de l'armée à Vincennes. Frisius lui-même mourut en 1970.

Frisius begon zijn dagboek toen hij in Duinkerke aankwam, vanuit het gevoel dat mogelijk zijn laatste dagen waren aangebroken. Hij hield het heel gedisciplineerd bij, zonder een dag over te slaan. Dit maakt het dagboek tot een rijke bron over het einde van de bezettingstijd, gezien vanuit de ogen van de bezetter. In deze teksteditie wordt de figuur van Frisius toegelicht in twee inleidende hoofdstukken. Guy Bataille heeft het over zijn periode in Boulogne (vanaf 1940); Patrick Oddone over de Duinkerkse tijd. Bovendien bevat dit boek schitterend fotomateriaal over deze periode. (L.V.)

Frisius a commencé son journal lors de son arrivée à Dunkerque, ayant le sentiment que ses jours étaient comptés. Il l'a tenu de manière très disciplinée, sans sauter une journée. C'est ce qui en fait une source très riche sur la fin de la période d'occupation, vue par les yeux de l'occupant. Dans cette édition de texte, la figure de Frisius est élucidée dans deux chapitres préliminaires: Guy Bataille traite de la période que Frisius a passée à Boulogne (à partir de 1940); Patrick Oddone, de celle passée à Dunkerque. Ce livre contient en outre d'excellentes photos se rapportant à cette période. (L.V.)

D. Paladilhe, La bataille d'Azincourt, 1415. - Paris: Perrin, 2002. - 193 p.: ill. - (Pour l'histoire). - ISBN 2-262-01493-0

De meest dramatische veldslag voor Frankrijk tijdens de Honderdjarige Oorlog blijft tot de verbeelding spreken. In deze veldslag nabij het Artesische dorp Azincourt bracht het kleine Engelse invasieleger onder leiding van koning Hendrik een zware nederlaag toe aan het zwaar bewapende Franse ridderleger. Daarop bezetten de Engelsen grote delen van het Franse grondgebied. In dit boek verhaalt de auteur breedvoerig over de slag en de context. Hij begint zijn relaas

La bataille la plus dramatique pour la France lors de la guerre de Cent Ans frappe toujours l'imagination. Dans cette bataille livrée à proximité du village artésien d'Azincourt, la petite armée d'invasion anglaise dirigée par le roi d'Angleterre Henri V infligea une grande défaite à l'armée des chevaliers français lourdement armés. Par la suite, les Anglais occupèrent d'importantes parties du territoire français. Dans cet ouvrage, l'auteur raconte la bataille par le menu en la situant

met een bezoek aan de velden rond het dorp Maisoncelle, nabij Azincourt, waar de veldslag echt plaats vond. Vervolgens schetst hij het verloop van de Honderdjarige Oorlog, belicht hij de figuur van de Engelse koning en belicht hij de Engelse inname van Harfleur. Vanzelfsprekend wordt het verloop van de veldslag ruim gebracht. In het laatste hoofdstuk wordt een eretribuut gebracht aan de talrijke ridders uit het Franse leger die bij Azincourt sneuvelden. Opvallend zijn de vele edellieden afkomstig uit Vlaanderen en Artesië. Het boek sluit af met een genealogie, een register en een beknopte bibliografie. De vlotte vertelstijl is de kracht van dit boek; eerder publiceerde de auteur over andere populaire, historische thema's zoals de tempeliers, de pausen van Avignon en de Katharen. (L.V.)

dans son contexte historique. Il commence son récit par une visite des champs autour du village de Maisoncelle, près d'Azincourt, où la bataille a vraiment eu lieu. Puis il esquisse le déroulement de la guerre de Cent Ans, présente la figure du roi d'Angleterre et raconte la prise de Harfleur par les Anglais. Il est évident que la bataille même est racontée de manière circonstanciée. Le dernier chapitre rend hommage aux nombreux chevaliers de l'armée française tombés près d'Azincourt. Il est frappant que nombre de ces nobles sont originaires de la Flandre et de l'Artois. Le livre se clôt par une généalogie, un registre et une bibliographie succincte. La force de ce livre réside dans le style de la narration très fluide; l'auteur a déjà publié des livres sur d'autres thèmes historiques populaires tels que les Templiers, les papes d'Avignon et les Cathares. (L.V.)

M. Pastoureau et M. Popoff, Grand armorial équestre de la Toison d'Or. - Saint-Jorioz: Éditions de Guy, 2002. - 2 vol.: ill.. - ISBN 2-9517417-0-7

Hier wordt een geslaagde facsimileeditie aangeboden van de bekende ‘Grand armorial équestre de la Toison d'Or’. Van alle bekende armorialen staat dit Parijse handschrift (Bibliothèque de l'Arsenal, ms. 4790) bekend als het verrassendste en meest verzorgde. Het telt 79 ridderfiguren over de hele bladzijde en 950 wapenschilden uit alle streken van de Bourgondische gewesten, alles schitterend ingekleurd. Het eerste deel situeert het ontstaan van het wapenboek. Tevens worden de 1072 wapens geïdentificeerd, beschreven en voorzien van biografische gegevens

Ce livre nous présente une édition en fac-similé réussie du célèbre ‘Grand armorial équestre de la Toison d'Or’. De tous les recueils d'armoiries connus, ce manuscrit parisien (Bibliothèque de l'Arsenal, ms. 4790) est réputé étant le plus surprenant et le plus soigné. Il compte 79 figures de chevalier de pleine page et 950 blasons de tous les coins des régions bourguignonnes, le tout somptueusement colorié. Le premier volume explique la naissance de l'armorial. De plus, les 1072 armoiries sont identifiées, décrites et assorties d'éléments biographiques des titulaires. Un

van de bezitters. Een uitgebreid register ontsluit al deze informatie. De auteurs wijzen Jean Lefèvre de Saint-Rémy uit Abbeville als samensteller aan. Hij was in het midden van de 15de eeuw wapenkoning van de Orde van het Gulden Vlies en begon zijn carrière wellicht in Atrecht (Arras). Het tweede volume bevat de facsimileeditie. De aristocratie uit het Franse Noorden is uitgebreid aanwezig met bekende en minder bekende figuren zoals Jan de Roubaix, heer van Herzeele (nr. 1040) en Jan II van Gistel, heer van Ekelsbeke (Esquelbecq) (nr. 557). (L.V.)

vaste registre rend toute cette information parfaitement accessible. Les auteurs avancent comme rédacteur Jean Lefèvre de Saint-Rémy d'Abbeville. Celui-ci était héraut d'armes de l'Ordre de la Toison d'Or vers le milieu du XV^e siècle et entama probablement ce travail à Arras. Le deuxième volume comprend l'édition en facsimilé. L'aristocratie du nord de la France est largement représentée avec des figures connues et moins connues telles que Jean de Roubaix, seigneur d'Herzeele (n^o 1040), et Jean II de Ghistel, seigneur d'Esquelbecq (n^o 557). (L.V.)

A. Petit, Vivre dans le bassin minier du Nord-Pas-de-Calais sous l'Occupation, 1939-1945. - Lille: Lille III, Université Charles de Gaulle, 2001. - (Revue du Nord, Hors-série. Collection Histoire, 16). - ISSN 0983-2327

Hoe zijn de mijnwerkers en hun familie de Tweede Wereldoorlog doorgekomen? Dat is de vraag die in deze historische studie wordt uitgewerkt. De auteur staat stil bij de omstandigheden van het werk én het dagelijkse leven in het Noord-Franse mijnbekken tussen 1939 en 1945. Dit boek is de bewerking van een licentiaatsverhandeling. Etienne Dejonghe schreef het voorwoord. Tijdens de oorlog stond de Noord-Franse mijnbouw in voor tweederde van de landelijke voorziening aan steenkool. De patronale reactie die zich na 1936 aftekende, had ook de mijnstreek in haar ban. Tegenover de grote productie stonden weinig aantrekkelijke werkomstandigheden. Langere werktijden impliceerden meer werkdagen, werk op zondag en minder vakantie. De inbreng van minder gekwalificeerd

Comment les mineurs et leur famille ont-ils survécu pendant la Seconde Guerre mondiale? Telle est la question que se pose cette étude historique. L'auteur s'attarde sur les conditions de travail et sur la vie quotidienne dans le bassin houiller du nord de la France entre 1939 et 1945. Ce livre est l'adaptation d'un mémoire de licence. Etienne Dejonghe en a écrit l'avant-propos. Pendant la guerre, l'exploitation charbonnière dans le nord de la France fournissa les deux tiers de la consommation de charbon au niveau national. La réaction patronale qui se manifestait après 1936 se faisait également valoir dans la région minière. La grande production s'effectuait dans des conditions de travail peu attrayantes. Des durées de travail plus longues impliquaient plus de

personeel uit onder meer Oekraïne verhoogde het risico. De mijnwerkers lieten dit alles niet zomaar over zich heen gaan: de auteur onderzoekt het hoge absenteïsme, de oorzaken van de daling van het rendement en het wegvluchten van het werk. Bij het onderzoek naar het dagelijks leven staat de ravitaillering en de ondermaatse voeding van de mijnwerkers en hun gezin centraal. Verder heeft de auteur aandacht voor de positie van de vrouw, de jongeren, de Poolse gemeenschap, de verhouding met vreemde arbeidskrachten (uit Oost-Europa) en het ontspanningsleven. (L.V.)

journées de travail, du travail dominical et moins de congés. L'importation de personnel moins qualifié, notamment en provenance de l'Ukraine, augmentait les risques. Les mineurs ne se laissaient pas faire sans plus: l'auteur examine le taux d'absentéisme élevé, les causes de la baisse de rendement et la désertion. Le ravitaillement et la nourriture insuffisante pour les mineurs et leur famille occupent la place centrale dans l'étude portant sur la vie quotidienne. L'auteur s'intéresse également au statut de la femme, aux jeunes, à la communauté polonaise, aux relations avec la main-d'oeuvre étrangère (provenant de l'Europe orientale) et aux loisirs. (L.V.)

D. Potter, Un homme de guerre au temps de la Renaissance: la vie et les lettres d'Oudart du Biez, Maréchal de France, gouverneur de Boulogne et de Picardie (vers 1475-1553) - Arras: Artois Presses Universités, 2001. - 326 p. - (Coll. ‘Histoire’). - ISBN 2-910663-68-X

David Potter, docent geschiedenis aan de University of Kent in Cambridge, heeft een grote belangstelling voor Frankrijk en de Frans-Engelse relaties tijdens de 16de eeuw. In 1993 verscheen zijn grote studie ‘War and Government in the French Provinces: Picardy 1470-1560’ (Cambridge, 1993). Van één van de militaire figuren die hij toen ontmoette, Oudart du Biez, kwam hij ca. 300 brieven op het spoor en een omstandig procesdossier. In deze publicatie worden deze brieven uitgegeven; ze zijn chronologisch gerangschikt en geannoteerd. In een uitvoerige inleiding wordt de figuur

David Potter, maître de conférences d'histoire à l'université de Kent à Cambridge, nourrit un grand intérêt pour la France et les relations franco-anglaises au XVI^e siècle. En 1993 parut sa grande étude ‘War and Government in the French Provinces: Picardy 1470-1560’ (Cambridge, 1993). Il a retrouvé quelque 300 lettres ainsi qu'un dossier de procès circonstancié de l'une des figures militaires qu'il y avait rencontrées: Oudart du Biez. Ces lettres sont publiées dans cette publication; elles sont classées dans l'ordre chronologique et annotées. La figure d'Oudart est

van Oudart geschetst. Afkomstig uit de kleine adel van de streek rond Boulogne-Hesdin werkte hij zich door cliëntelisme aan het koninklijk hof op tot gouverneur van Picardië (1542). Zo was hij verantwoordelijk voor de grensversterkingen op een ogenblik (1544) dat keizer Karel en de Engelse koning Hendrik VIII gezamenlijk de oorlog aan Frankrijk verklaarden. Hij leverde Boulogne uit aan de Engelse bezetter, viel daardoor in ongenade en werd ter dood veroordeeld. Nadat hij genade had gekregen, leidde hij verder een teruggetrokken leven. In de uitvoerige bijlagen worden omvangrijke uittreksels uit zijn proces gepubliceerd en een lijst samengesteld (met biografische notities) van de militairen die al die jaren (1523-1554) deel uitmaakten van zijn compagnie. Dit alles levert een wat stroef bronnenboek op over een geschiedenis die toch boeit. (L.V.)

esquissée dans une introduction détaillée. Originaire des milieux de la petite noblesse de la région autour de Boulogne-Hesdin, il sut se hisser à la fonction de gouverneur de la Picardie (1542) grâce au clientélisme à la cour royale. Ainsi il était responsable des renforcements de la frontière au moment où Charles Quint et le roi d'Angleterre Henri VIII déclarèrent ensemble la guerre à la France (1544). Il livra Boulogne à l'occupant anglais, ce qui le fit tomber en disgrâce, et il fut condamné à mort. Après avoir été gracié, il mena une vie retirée. Les annexes détaillées présentent de larges extraits de son procès ainsi qu'une liste des militaires (avec des notices biographiques) ayant fait partie de sa compagnie pendant toutes ces années (1523-1554). Tout cela fait de cet ouvrage un livre de sources quelque peu fastidieux sur une histoire néanmoins passionnante. (L.V.)

Revue du Nord. Histoire Nord de la France, Belgique, Pays-Bas. - Villeneuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle-Lille III. - Tome 83 (2001), n^o 342 - tome 84 (2002) n^o 346

De laatste aflevering 2001 (n^o 343) opent met een bijzonder sterke bijdrage van Brigitte Meyns over de splitsing van de Sint-Bertijnsabdij (kanunniken en monniken) door abt Fridogise in de eerste helft van de 9de eeuw. Het relaas van Folcuinus (ca. 962) plaatste deze gebeurtenis voor eeuwen in een slecht daglicht. Uit het vernieuwd onderzoek blijkt hoe abt Fridogise loyaal handelde in overeenstemming van het Concilie van Aken.

La dernière livraison de l'année 2001 (n^o 343) s'ouvre sur une contribution particulièrement intéressante de Brigitte Meyns sur la scission de l'abbaye Saint-Bertin (chanoines et moines) par l'abbé Fridogise dans la première moitié du IX^e siècle. Dans le récit qu'il en a fait, Folcuin (vers 962) a présenté cet événement sous un jour défavorable pour les siècles à venir. Il ressort de nouvelles recherches que l'abbé Fridogise a agi de

Verder bevat dit nummer ook bijdragen over onder meer de garnizoenen die de Noord-Franse steden en kastelen verdedigden tijdens de late Middeleeuwen, de revolutionaire terreur in Dowaai (Douai) (1793-'94), de verkiezingen in Pas-de-Calais in 1945 die een vernieuwing van de politieke klasse inluidden en links aan de macht brachten; en ten slotte de excessen van de ‘SS Totenkopf’ divisie in de regio Arras-Béthune tijdens de Duitse opmars (mei-juni 1940).

manière loyale conformément au concile d'Aix-la-Chapelle. Par ailleurs, cette livraison contient également des articles consacrés notamment aux garnisons qui défendaient les villes et châteaux du nord de la France au Moyen Age tardif, sous la terreur révolutionnaire qui a sévi à Douai (1793-'94), aux élections dans le Pas-de-Calais en 1945 qui ont inauguré un renouvellement de la classe politique et ont porté la gauche au pouvoir et, enfin, aux excès commis par la division ‘SS Totenkopf’ dans la région d'Arras-Béthune lors de l'invasion de l'armée allemande (mai-juin 1940).

Ook de eerste aflevering 2002 (n^o 344) zorgt voor een gevarieerd aanbod. Gérard Sivéry biedt een fraai stukje sociale topografie van Rijsel in het begin van de 14de eeuw. Grote huizen stonden vooral in de buurt van de Grote Markt - een hoog gelegen krijthoudend plateau - terwijl in de richting van de haven aan de Deule de huizen hoe langer hoe armtieriger werden. Het havengebied was immers een drassig gebied waar vooral minder gefortuneerden een toevlucht zochten. Verder is er aandacht voor Wallerant Vaillant, schilder in Holland tijdens de Gouden Eeuw maar geboren in Rijsel, de omvorming van de Vaubanvestingen in een modern maar kwetsbaar verdedigingssysteem op het einde van de 18de eeuw, de rol van het hypothecair krediet in de huisvesting rond 1900, toegespitst op twee gemeenten in het arrondissement, en op de kantonnale verkiezingen in Pas-de-Calais in 1949. Afleveringen 345-346, een dubbelnummer, bevatten tien studies die afkomstig zijn uit een seminarie geleid door Bertrand Schnerb en Walter Paravicini aan het Institut Historique Allemand in Parijs. Aan de orde zijn buitenlanders aan het hof

La première livraison de l'année 2002 (n^o 344) présente également un large éventail de sujets. Gérard Sivéry esquisse une topographie sociale tout à fait passionnante de Lille au début du XIV^e siècle. De grandes maisons se trouvaient surtout du côté de la Grand-Place - un plateau crayeux élevé -, tandis qu'en direction du port sur la Deule les maisons étaient de plus en plus misérables. La zone portuaire était en effet une zone bourbeuse où cherchaient surtout refuge des moins fortunés. D'autres articles sont consacrés à Wallerant Vaillant, qui peignait en Hollande au Siècle d'or mais était né à Lille, à la transformation des forteresses de Vauban en un système de défense moderne mais vulnérable à la fin du XVIII^e siècle, au rôle qu'a joué le crédit hypothécaire dans le logement vers 1900 dans deux communes de l'arrondissement, ainsi qu'aux élections cantonales dans le Pas-de-Calais en 1949. Les livraisons 345-346 constituent un double volume contenant dix études résultant d'un séminaire

van de Bourgondische hertogen (14de-15de eeuw).

dirigé par Bertrand Schnerb et Walter Paravicini à l'Institut historique allemand à Paris. Elles portent sur les étrangers à la cour des ducs de Bourgogne (XIV^e-XV^e siècles).

Verder zijn er steeds de vaste rubrieken van korte berichten en boekbesprekingen. Het overzicht van de proefschriften, verdedigd aan de Noord-Franse universiteiten, toont opnieuw aan hoe krachtig de opleiding geschiedenis aldaar is geworteld en dat veel studenten zich nog steeds op lokale en regionale onderwerpen toeleggen. (L.V.)

Comme dans chaque numéro, il y a toujours les rubriques classiques des chroniques et des comptes rendus de livres. L'aperçu des thèses de doctorat soutenues aux universités du nord de la France illustre à nouveau à quel point la formation dans le secteur de l'histoire y est profondément ancrée et démontre que nombre d'étudiants s'appliquent toujours à des sujets locaux et régionaux. (L.V.)

A. Turffreau, L'Acheuléen dans a vallée de la Somme au Paléolithique moyen dans le Nord de la France: données récentes. - Lille: Université des Sciences et Technologies - Centre d'Études et de Recherches Préhistoriques, 2001. - 237 p.: ill., cartes - (Publications du CERP) - ISSN 0989-6309

Het Acheuléen is de bekendste en meest verspreide prehistorische cultuur uit de oude steentijd of paleolithicum. Kenmerkend voor deze cultuur zijn grote vuistbijlen uit vuursteen. Een multidisciplinair onderzoekscentrum, het Laboratoire de Préhistoire et Quaternaire de l'Université des Sciences et Technologies de Lille, verricht al jaren onderzoek op een interessante locatie voor deze cultuur, de samenvloeiing tussen Somme en Aisne. De eerste opgravingen dateren van 1977, een amateuristische noodopgraving in de oude steengroeve van Cagny. Nu, na een kleine kwarteeuw, worden de resultaten in deze bundel naar

L'acheuléen est la culture préhistorique la plus connue et la plus répandue du paléolithique. Les grands bifaces de silex, sont caractéristiques de cette culture. Un centre de recherche multidisciplinaire, le Laboratoire de Préhistoire et Quaternaire de l'Université des Sciences et Technologies de Lille, procède depuis des années à des recherches concernant un site intéressant de cette culture: le confluent de la Somme et de l'Aisne. Les premières fouilles remontent à l'année 1977; il s'agissait de fouilles d'urgence amateuristes dans l'ancienne carrière de Cagny. Près d'un quart de siècle après, les résultats sont publiés dans ce recueil. Il

buiten gebracht. Het betreft nog geen monografie - de onderzoekers vinden dat er nog te veel met hypothesen wordt gewerkt - maar 23 korte bijdragen over de meest verschillende aspecten van het onderzoek: over de stratigrafie en landschappelijke ontwikkeling, over de geologische ontwikkeling van de Somme, over de productie van stenen voorwerpen vergeleken met andere Europese vondsten, enz. Hier zijn duidelijk specialisten aan het woord over een wel heel specialistische materie. De samenvattingen (Engels-Frans) die de meeste artikelen voorafgaan, geven de krachtlijnen weer en zijn bijzonder nuttig om de grote lijnen van dit boeiende verhaal te volgen. (L.V.)

ne s'agit pas encore d'une monographie à proprement parler - les chercheurs estiment que l'on se fonde encore trop sur des hypothèses -, mais de 23 courtes contributions portant sur les aspects les plus divers de la recherche: la stratigraphie et l'évolution du paysage, l'évolution géologique de la Somme, la production d'objets en pierre comparativement à d'autres objets trouvés en Europe, etc. Les auteurs sont manifestement des spécialistes traitant d'une matière extrêmement spécialisée. Les résumés (anglais-français) précédant la plupart des articles indiquent les lignes de force et sont très utiles pour suivre les grandes lignes de cette histoire passionnante. (L.V.)

L. Wiart (éd.), Enluminures arrageoises: le scriptorium de l'abbaye Saint-Vaast d'Arras des origines au XII^e siècle. - Arras: Médiathèque, 2002. - 95 p., ill. - ISBN 2-907420-91-7

Deze kleine maar bijzonder fraaie catalogus begeleidde een handschriftententoonstelling (20 september-20 oktober 2002) die de stadsbibliotheek van Atrecht (Arras) opzette in het kader van de ‘Mois du patrimoine écrit’. Vijf andere bibliotheken in Frankrijk pakten toen eveneens met hun middeleeuwse schatten uit. Atrecht (Arras) koos er terecht voor om een keuze uit de rijke bibliotheek van de Sint-Vaastabdij te tonen. Deze handschriften worden overwegend in de lokale stadsbibliotheek bewaard. Het catalogusgedeelte beschrijft de 29 tentoongestelde manuscripten. Tussendoor wordt in enkele notities ingezoomd op het uitzonderlijke ‘Liber evange-

Ce magnifique catalogue petit accompagnait une exposition de manuscrits (20 septembre- 20 octobre 2002) que la bibliothèque municipale d'Arras a mise sur pied dans le cadre du ‘Mois du patrimoine écrit’. A cette occasion, cinq autres bibliothèques en France ont également exhibé leurs trésors médiévaux. Arras opta à juste titre pour un choix de manuscrits provenant de la riche bibliothèque de Saint-Vaast. La plupart de ces manuscrits sont conservés dans la bibliothèque municipale locale. La partie catalogue décrit les 29 manuscrits exposés. Quelques notices fournissent des informations plus circonstanciées sur l'exceptionnel

liorum’ uit de 9de eeuw (ms. 1045), op twee handschriften waarin boekenlijsten voorkomen (boeken gegeven door abt Sewoldus aan de Sint-Vaastabdij in de 11de eeuw, en een eerste echte bibliotheekcatalogus uit de 12de eeuw) en op de nota's die kopiisten in hun werk nalieten. Het geheel word ingeleid door drie helder geschreven opstellen die achtereenvolgens handelen over de vroege abdijgeschiedenis, het scriptorium en de driedelige, grote bijbel van Sint-Vaast uit de 11de eeuw (ms. 559). Dit keurig en fraai geïllustreerde boekje doet zijn inhoud alle eer aan. (L.V.)	‘Liber evangeliorum’ du IX^e siècle (ms. 1045), sur deux manuscrits dans lesquels figurent des listes de livres (livres dont l'abbé Sewold a fait cadeau à l'abbaye Saint-Vaast au XI^e siècle, et un véritable premier catalogue de bibliothèque du XII^e siècle) ainsi que sur les remarques notées par des copistes en marge de leur travail. Le tout est précédé de trois essais introductifs d'une écriture très claire traitant respectivement de l'histoire des premières abbayes, du scriptorium et de la grande bible en trois parties de Saint-Vaast datant du XI^e siècle (ms. 559). Ce petit ouvrage soigné et joliment illustré fait parfaitement honneur au contenu. (L.V.)

	(Traduit du néerlandais par Willy Devos)

Vorige Volgende

Bibliografie Bibliographie 2002 Ludo Vandamme