| |
| |
| |
1. ‘De Hemelvaart van Christus’ geïllustreerde aanvangsletter uit Psalterium, Sint-Bertijns, ca. 1000 - Boulogne, Bibliothèque municipale, ms. 20, fol. 122v.
| |
| |
| |
Zeven eeuwen miniatuurkunst in Frans-Vlaanderen
Prof. dr. M. Smeyers
Studiecentrum Vlaamse Miniaturisten Leuven (B)
Van de Karolingische periode tot de late Middeleeuwen bekleedde de miniatuurkunst in Frans-Vlaanderen een vooraanstaande plaats. Nu eens op het voorplan, dan weer als een waardig medespeler zou ze zich zeven eeuwen handhaven.
| |
1. Een allegorische beeldtaal: preromaans en romaans
Het huidige Noord-Frankrijk was een gezegende streek voor vroege benedictijnse kloostercultuur. De monastieke scriptoria waren er sedert de Karolingische periode zeer actief in het kopiëren en verluchten van handschriften. In de oudste codices, van ca. 850 tot ca. 880, zijn de aanvangsletters en de omlijstingen opgesmukt met ingewikkeld vlechtwerk. Het betreft een louter decoratieve kunst, bedoeld om de verheven waarde van de inhoud der boeken te benadrukken. Deze versiering ontleent talrijke motieven aan de Anglo-Ierse kunst van de Britse eilanden. Men treft ze voor het eerst aan in manuscripten uit de abdij van Sint-Amands-aan-de-Schelde. Het mooiste voorbeeld biedt de Bijbel van Karel de Kale, gerealiseerd tussen 871 en 877 en door genoemd vorst naderhand gelegeerd aan de abdij van Saint-Denis (Parijs, Bibl. nat., ms. lat. 2). De decoratie werd ook toegepast in de ateliers van de abdijen van Sint-Bertijns te Sint-Omaars en van Sint-Vaast te Atrecht. Er ging zo'n kracht van uit dat ze tot in het begin der 13de eeuw haar sporen naliet.
| |
| |
2. ‘De H. Amandus in het paradijs’, illustratie uit ‘Vita et miracula Sancti Amandi’, Sint-Amands, ca. 1150 - Valenciennes, Bibliothèque municipale, ms. 501, fol. 31.
| |
| |
Een geheel andere opvatting vertoont een Apocalyps uit het eerste kwart van de 9de eeuw. De gekleurde pentekeningen vormen een der meest omvangrijke cycli bij een dergelijke tekst (Trier, Stadtbibl., Hs. 31). Het boek is de oudst bewaarde kopie van een verloren voorbeeld uit de 5de eeuw. De sfeer doet dan ook laatantiek aan, maar kledij, wapens en gerei zijn gemoderniseerd. Over de plaats van ontstaan wordt geredetwist. Vroeger opteerde men voor Tours of de invloedsfeer van die stad, maar thans wordt het boek gesitueerd in Noord-Frankrijk, mogelijk te Kamerijk. In elk geval was het handschrift een eeuw later aanwezig in een Noord-Frans scriptorium, waar het als model diende voor een nieuw afschrift.
De inval der Noormannen omstreeks 880 leidde tot een inzinking op cultureel gebied die zou aanhouden tot het einde van de 10de eeuw. Elke belangrijke abdij beschikte van dan af over een eigen scriptorium waarvan sommige, gestimuleerd door de overste of de bibliothecaris, uitblonken door een uitgebreide en verzorgde productie. Het is merkwaardig dat die aanvankelijk ook weer werd gekenmerkt door invloed van de Britse eilanden...
De intellectuele en artistieke uitwisseling tussen de gewesten aan beide zijden van de Noordzee was in die tijd opmerkelijk. Voor de herinrichting van kloosterbibliotheken in Engeland, waar de ravage der Noormannen groter was geweest dan op het vasteland, werden Karolingische handschriften uit Noord-Franse abdijen als model overgebracht. Ook hielpen monniken van hier ginds mee aan de aanmaak van nieuwe boeken. Mede op basis hiervan vormde zich ca. 950 de stijl van Winchester, gekenmerkt door levendige tekeningen in inkt van een of meer kleuren, al dan niet gehoogd met enkele kleurtoetsen.
Met name die Winchesterstijl kwam op zijn beurt in Noord-Frankrijk de lokale kunst verrijken. Abt Odbert van Sint-Bertijns (968-1007) liet Engelse monniken overkomen voor verluchtingswerk. Een voorbeeld biedt een somptueus verlucht Evangeliarium waarvan de illustratie is uitgevoerd in de zuiverste Winchesterstijl (Boulogne, Bibl. mun., ms. 11).
Odbert zelf was verluchter en heeft een twintigtal manuscripten nagelaten. Zowel iconografisch als decoratief geeft zijn werk blijk
| |
| |
3. ‘De H. Lucas’ illustratie uit het Evangeliarium van Hénin-Liétard, Sint-Bertijns, eerste helft 12de-eeuw - Boulogne, Bibliothèque municipale, ms. 14, fol. 5.
| |
| |
van grote inventiviteit. Zijn meesterwerk is ongetwijfeld een Psalter met glossen (Boulogne, Bibl. mun., ms. 20). Een gedicht vooraan bevestigt dat Odbert de decoratie verzorgde. Aan het begin vindt men voorstellingen van de musicerende koning David als auteur der psalmen, of van scènes uit zijn leven. De psalmen worden ingeleid door initialen, getrokken met de pen in rode inkt en vaak verlevendigd met kleur. Ze zijn versierd met vlechtwerk, bloem- en diermotieven. Een aantal letters is in het oog geïllustreerd met onderwerpen uit het leven van Christus. Hieruit blijkt dat men de oudtestamentische psalmen beschouwde als profetische uitspraken over Christus (afb. 1). De personages dragen gewaden met een gestileerde plooienval, die hen echter door zijn vloeiende karakter een grote levendigheid geeft. Het is duidelijk dat Odbert de invloed van de Winchesterstijl op zeer persoonlijke wijze heeft verwerkt. Zijn stijl zou geruime tijd in die abdij voortleven.
Terwijl in Sint-Bertijns de boekverluchting het stempel droeg van één man, was in de Sint-Vaastabdij een groep kunstenaars actief, wier werk een zwierig, maar tegelijk vreemd en composiet karakter vertoont. Naast Karolingische en Engelse invloed constateert men zelfs verwijzingen naar de laat-antieke kunst. Men heeft de indruk dat er leiding ontbrak om het heterogene karakter en een aantal onhandigheden weg te werken. Toch zijn die boeken hoogst origineel. Een bijbel in drie delen van groot formaat uit het tweede kwart van de 11de eeuw (Atrecht, Bibl. mun., ms. 435) neemt een centrale plaats in. Composities die een hele bladzijde beslaan aan het begin van elk der boeken wijzen op een zeer ambitieus en inventief programma. Ze bevatten meestal een sterk decoratief uitgewerkt tekstbegin, gecombineerd met illustraties of met fantastische voorstellingen die op allegorische wijze naar de inhoud van de boeken verwijzen. Deze miniaturen zijn uitgevoerd in zwarte en rode inkt en opgesmukt met een beperkt kleurengamma.
Een aparte stijl vindt men terug in een Leven van Sint-Omaars, uitgevoerd ca. 1100 in de aan deze heilige gewijde abdij (St.-Omaar, Bibl. mun., ms. 698). De zeer kleurrijke illustraties met fel gesticulerende personages, gehuld in gewaden waarvan het onderste
| |
| |
4. ‘Initiaal I met de zeven scheppingsdagen en de Kruisiging van Christus’ verluchte bladzijde uit bijbel, Rijsel, 1264 - Rijsel, Bibliothèque municipale, ms. 1, fol. 8.
| |
| |
gedeelte zich met talrijke plooien waaiervormig openspreidt, wekken een dramatische indruk. De herkomst van die stijl is onzeker. Er is verwantschap met wandschilderijen te Vicq (Indre) en met miniaturen uit Moissac. Het is niet onmogelijk dat het om werk van ambulante artiesten gaat. In ieder geval getuigt dit handschrift van de artistieke uitwisselingen die toen mogelijk waren.
Op het gebied van het luxeboek kenden de 12de-eeuwse kloosterwerkplaatsen een activiteit zonder weerga. Opvallend in die periode is de inbreng - vaak via het Maas- en Rijnland - van laatantieke en Byzantijnse modellen. De strenge stilering van de gewaden die rond de lichamen kleven en er de vormen van accentueren, betekende een adaptatie van de Byzantijnse manier om lichamen te articuleren. De Byzantijnse inspiratie leidde tot het gebruik van rijke en warme kleuren, en breidde ook het repertorium van decoratieve formules aanzienlijk uit. Die ontleningen waren in de gewijde boeken bijzonder geschikt om de bovenaardse realiteit op te roepen.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit codices uit de abdij van Sint-Bertijns. Hier werden Byzantijnse en Maaslandse repertoria van decoratieve en illustratieve schemata met elkaar verbonden. Een Evangeliarium bestemd voor de abdij van Hénin-Liétard (Boulogne, Bibl. mun., ms. 14) representeert zeer goed de stijl van Sint-Bertijns (afb. 3). Ronde, glimlachende aangezichten en verlengde en gemaniëreerde personages met een streng gestileerde drapering verraden de Byzantijnse invloed. Het invoegen van halve medaillons in de taferelen met evangelistenportretten verwijst daarentegen naar de miniatuur- en emailkunst van het Maasland. Deze stijl blijft kenmerkend voor enkele laat 12de-eeuwse handschriften uit die abdij, waarin behalve grote initialen met vlecht- en bladwerk, fabelwezens en menselijke en dierlijke voorstellingen, ook enkele illustraties voorkomen die rechtstreeks teruggaan op Byzantijnse modellen.
De abdijen in de Scarpevallei, nl. Sint-Amands, Marchiennes en Anchin zorgden voor een hoogtepunt tijdens het tweede kwart van de 12de eeuw. Het eerstgenoemde convent domineerde door de kwantiteit én de kwaliteit van de productie. Hier bouwde men een der voornaamste bibliotheken van Noord-Frankrijk uit. Monnik
| |
| |
5. Verluchte bladzijden uit de ‘Rothschild Canticles’, Noord-Frankrijk, ca. 1300 - New Haven, Yale University, Beinecke Rare Books and Manuscripts Library, ms. 404, fol. 105v-106.
Sawalo heeft hiertoe omstreeks het midden der eeuw sterk bijgedragen. Deze markante artiest versierde met veel fantasie een veertigtal codices. Het pronkstuk vormt een bijbel waarvan elk der vijf volumen opent met een door hem gesigneerde sierbladzijde met de sterk vergrote beginletters van de tekst (Valenciennes, Bibl. mun., ms. 1-5). De achtergrond is gevuld met overvloedig krullend rankwerk waarin kleine en beweeglijke personages huizen. Invloed van Moorse ivoren is niet onmogelijk, ofschoon de verwerking van rankwerk in een bladvullend geheel en de combinatie met het tekstbegin een eigen vinding was van Sawalo.
In die tijd bestond grote belangstelling voor de levens en mirakelen van de heiligen. Dit was een gevolg van de groeiende heiligen- en reliekenverering. De rijk verluchte handschriften werden niet alleen gebruikt in de liturgie, maar droegen bovendien bij tot het verspreiden van de faam van de lokale heiligen en van de onder hun bescherming staande abdijen. Zo zagen bijvoorbeeld levens
| |
| |
van Sint-Kwinten of van de H. Winnocus in Noord-Franse ateliers het licht. De stijlevolutie van Sint-Amands is bijzonder goed te volgen in diverse exemplaren van het leven van de abdijpatroon. De eerste Amandus-vita dagtekent nog uit de tweede helft van de 11de eeuw (Valenciennes, Bibl. mun., ms. 502). Tweeënveertig taferelen illustreren dit exemplaar. De kunstenaar heeft een uitgesproken zin om mens en natuur in beweging uit te beelden, waardoor de scènes een ongewoon hoge epische kracht uitstralen. Dit manuscript diende als model voor de beide volgende. Een leven van ca. 1150 is een onbetwistbaar meesterwerk (Valenciennes, Bibl. mun., ms. 501) (afb. 2). Hoofdkwaliteit is de decoratieve harmonie der effen en zuivere kleuren die de figuren doen bewegen in een solemnele maar irreële wereld.
De laatste vita werd nog begonnen door Sawalo, maar door een andere artiest afgewerkt (Valenciennes, Bibl. mun., ms. 500). Door de opvallende plasticiteit en soepele beweging van de personages, die daardoor uitdrukking geven aan hun inwendige bezieling, luidde die een nieuwe tendens in. Zonder twijfel is dit fenomeen te danken aan de lessen van de Italo-Byzantijnse kunst, waarvan niet louter de techniek maar ook de geest door deze verluchter was begrepen.
In de zusterabdijen Marchiennes en Anchin werden ongeveer gelijktijdig dezelfde teksten overgeschreven en versierd, waartoe zelfs kopiisten en verluchters werden uitgewisseld. Men vindt in beide kloosters dan ook een zelfde stijl. Zeer karakteristiek zijn de vergrote aanvangsletters waarin vegetale en zoömorfe elementen, en ook menselijke wezens een grote rol spelen.
Zo ontstond tijdens het tweede kwart van de 12de eeuw in beide conventen een bijbel (Dowaai, Bibl. mun., ms. 1 en 2). De aanvang van de Genesis is telkens gemonumentaliseerd door de uitvergrote eerste woorden (In principio) te verbinden met scheppingstaferelen. Omstreeks 1150 bereikte de kunst in die abdijen een hoogtepunt.
In die periode flakkerde de Engelse invloed voor het laatst op. Rond 1150 ontstond in de abdij van Liessies een Evangelieboek waarvan slechts twee evangelistenportretten overblijven (Avesnes,
| |
| |
6. ‘De hel’, illustratie uit Guillaume de Deguileville, ‘Pèlerinage de la vie humaine’, Artesië, ca. 1400-1410 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, ms. 10176-78, fol. 149.
Musée de la Soc. archéol.). Op een ervan vult Sint-Jan als een reus een bladzijde. De omlijsting is onderbroken door medaillons. In een ervan reikt de toenmalige abt Wedricus - een minuscule figuur - de inktpot aan de auteur van het evangelie aan. Zulke hiërarchisch geconstrueerde taferelen zijn typisch voor de romaanse kunst. In deze miniaturen herkent men dezelfde hand als in de beroemde Bijbel van Lambeth Palace te Londen (Ms. 3), in Canterbury ontstaan. Dit betekent dat de artiest van het Evangelieboek uit Engeland kwam.
Aparte vermelding verdient het Liber Floridus - samengesteld ca. 1120 door Lambert, kanunnik te Sint-Omaars - waarvan de autograaf bewaard bleef (Gent, Univ. bibl., ms. 92). Dit compilatiewerk groeide uit tot een ‘bloeiende struik’ die al het wetenswaardige bevat in verband met theologie, natuurwetenschappen, geografie, de kunsten, de macro- en microcosmos... In aantekeningen van historische aard geeft de auteur Vlaanderen en zelfs Sint-Omaars een plaats in de wereldgeschiedenis. Het werk is overvloedig geïllustreerd. Het auteurschap van deze miniaturen staat niet vast. Zijn ze van Lambert zelf of van Petrus Pictor, een tijdgenoot aldaar die ook gedichten schreef? Deze codex werd nog tot in de 16de eeuw gekopieerd, wat het universele karakter van de inhoud onderstreept.
Wat voorafgaat illustreert dat men in deze Noord-Franse ateliers niet over één enkele traditie kan spreken. Zelfs binnen één abdij
| |
| |
treft men vaak verschillende stromingen aan die niet zozeer het gevolg waren van een chronologische evolutie, maar wel van verschillende invloeden. Dit maakt er de rijkdom van uit. Toch was de bedoeling van de illustratie en versiering dezelfde: de verheven betekenis van de geschriften beklemtonen.
| |
2. Gotische stilering: 13de en 14de eeuw
Tijdens de voorgaande periode was boekkunst een monastieke aangelegenheid. Door de opkomst en ontwikkeling van de steden en van het patriciaat dat ook intellectuele ambities koesterde, steeg de vraag naar handschriften. Vanaf omstreeks 1200 werden dan ook de kloosterateliers verdrongen door lekenwerkplaatsen. Dankzij de uitgesproken stedelijke cultuur nam vooral tussen 1250 en 1350 een aantal Noord-Franse ateliers een hoge vlucht. Hoewel ze zich aanvankelijk spiegelden aan de Parijse boekkunst van die tijd maakten de kunstenaars zich hiervan toch geleidelijk los. De geabstraheerde personages van de romaanse kunst werden vervangen door meer menselijke figuren, ook al waren ze erg gestileerd. De gouden of eenkleurige achtergronden en het overheersende blauw en rood gaven de taferelen een feestelijk karakter...
In Rijsel kopieerde en verluchtte men zowel religieuze als profane werken, zoals bv. de Histoire ancienne jusqu'à César, de oudste Franse wereldkroniek, die trouwens in opdracht van de kastelein van Rijsel was opgesteld. De rijkversierde Marquettebijbel in groot formaat van omstreeks 1260-'70 biedt een goed voorbeeld van de lokale kunst (Malibu, J.P. Getty Museum, Ms. Ludwig 1/8). De overvloedige decoratie wijst erop dat die codex was besteld door een hooggeplaatst persoon, wellicht Margaretha van Vlaanderen. Het is niet uitgesloten dat zij het boek aan het door haar in 1273 gestichte dominicanessenklooster van Onze-Lieve-Vrouw van Abiette te Rijsel heeft geschonken. Pas later kwam het in bezit van het cisterciënzerinnenklooster Marquette nabij dezelfde stad. Het boek bevat een zeer rijk compendium van bijbelse thema's. De krachtig gebouwde en plastische figuren getuigen van de gotische opvatting.
Verwant met dit boek is een bijbel uit het cisterciënzerklooster
| |
| |
7. ‘Episodes uit het leven van koning Filips-August’, illustratie uit Jean Mansel, ‘La fleur des histoires’, dl. 2, Simon Marmion, 1455-69. - Brussel, Koninklijke bibliotheek, ms. 9232, fol 375.
Loos bij Rijsel (Lille, Bibl. mun., ms. 1-2). De colofon vermeldt dat hij in 1264 werd geschreven door Willem van Sens en gecorrigeerd door Michael de Novirella, prior van de dominicanen in genoemde stad, raadsheer van de Vlaamse graaf en kapelaan van paus Urbanus IV. In de aanvangsletter I ( In principio) zijn in
| |
| |
medaillons de zeven scheppingsdagen voorgesteld, aangevuld met een Calvarie waardoor de zondeval van het eerste mensenpaar dadelijk gekoppeld wordt aan het Verlossingswerk (afb. 4). Deze combinatie is typisch voor Noord-Franse bijbels. De beweeglijke figuren in de gehistorieerde initialen zijn scherp afgebakend door zwarte omtreklijnen. De stijl verraadt invloed van het Ile-de-France. Het raddecor daarentegen bevat een wondere en toekomstgerichte vinding. De sierlijke ranken worden namelijk verlevendigd met drolerieën, d.w.z. fantastische figuren of scènes uit het dagelijkse leven met een vaak humoristisch karakter. Ze staan geheel los van de tekst. Dit is de meest eigen bijdrage van de Noord-Franse boekkunst uit de tweede helft van de 13de eeuw. Drolerieën zullen naderhand in de West-Europese boekkunst gemeengoed worden.
De dominicanen te Rijsel bezaten omstreeks 1250 een rijke bibliotheek, mogelijk met een eigen scriptorium. Het is echter weinig waarschijnlijk dat ze zich met verluchtingswerk bezighielden. Dit was de taak van de stedelijke ateliers. Rijsel ontplooide zich toen, samen met Atrecht, tot een voornaam handelscentrum in boeken. De Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre bv. liet hier handschriften aankopen.
Een eenheid vormen de handschriften die met het Philomenaatelier in verband worden gebracht. Het wordt zo genoemd naar de scriptor Johannes Philomena, die ca. 1249-'72 onder meer voor Nicolaas III van Fontaines, bisschop van Kamerijk, werkte. Hij kopieerde tal van liturgische en gebedenboeken die naderhand rijkelijk werden geïllustreerd. Waar deze werkplaats moet worden gelokaliseerd, is niet zeker. Vooral wegens het belangrijke aandeel van de bisschop van Kamerijk in de bestellingen kan aan die stad worden gedacht. Het is opmerkelijk dat de vormgeving loskomt van de toen nog toonaangevende Parijse boekkunst en een eigen karakter vertoont.
Als centrum voor de lakenproductie was Atrecht een der rijkste en grootste steden van Noord-Frankrijk. De intellectuele aspiraties van de burgerij leidden in de 13de eeuw tot het ontstaan van een
| |
| |
8. Verluchte bladzijde uit ‘Histoire des amours du chastellain de Coucy et de la dame de Fayel’, Meester van Wavrin, 3de kwart 15de eeuw - Rijsel, Bibliothèque municipale, ms. Godefroy 50 (134), fol 57.
letterkunde in de volkstaal. Het was eveneens een stad van vele dichters. Daardoor speelde ze ook een rol in de productie van verluchte handschriften. Het ging om liturgische boeken en Franse romans en chansonniers. In 1308 bv. liet gravin Mahaut d'Artois in die stad exemplaren vervaardigen van een roman van Troje en van Parsifal. Twee jaar later kocht ze hier een geschiedenis van Tristan aan.
De stad kende omstreeks 1250 tal van verluchtersateliers. Van hier ging invloed uit op werkplaatsen te Kamerijk, Doornik en Rijsel. Voor de vroege fase is het Neuville-Vitasse-psalter toonaangevend (New York, Pierpont Morgan Libr., Ms. M. 730). Dit populaire gebedenboek was gemaakt in opdracht van Jean de Neuville-Vitasse en Ghuiluys de Boisleux, gehuwd in 1246 en woonachtig ten zuiden van Atrecht. Men treft er meer dan honderd groepen aan van telkens vier taferelen waarin de link gelegd wordt tussen het Oude en Nieuwe Testament.
Omstreeks 1250 ontstonden te Atrecht talrijke prachtbijbels voor opdrachtgevers in een wijde kring. Hier ligt ook het ‘atelier van 1274’. Het betreft een lekenwerkplaats die boeken met zeer uit- | |
| |
eenlopende inhoud voortbracht. Naast religieuze werken vindt men hier bijvoorbeeld de geschiedenis van Merlijn, de Graal en de Kruistochten. Andere codices bevatten een kopie van het Livre du trésor, een encyclopedie die ca. 1265 geschreven was door de Florentijn Brunetto Latini. Stilistisch vormen deze boeken een eenheid. Uitgangspunt vormt een Lancelot du Lac, gedateerd 1274. Dit exemplaar is opgesmukt met 95 kleine miniaturen (Parijs, Bibl. nat., ms. fr. 342). Ze zijn in de breedte uitgewerkt waardoor de avontuurlijke Arthurverhalen goed tot hun recht komen. De scènes zijn geplaatst tegen een gouden achtergrond onder een bogenconstructie. Het atelier werkte ook voor de Sint-Vaastabdij en voor opdrachtgevers in andere steden, zoals Dowaai.
In verband met de Lancelot du Lac mag niet onvermeld blijven dat er omstreeks 1280-1320 in Noord-Frankrijk grote belangstelling bestond voor de Arthur-literatuur. Daarvan getuigt een aanzienlijke groep Lancelot-codices met een rijk iconografisch programma. Waar ze precies ontstonden, is onzeker. Het ging blijkbaar om gespecialiseerde ateliers en het aantal exemplaren bewijst dat die teksten de toenmalige lezer erg aanspraken.
Omstreeks 1300 waren de Atrechtse werkplaatsen nog in volle bloei. Ze vervaardigden handschriften van diverse inhoud, zoals brevieren, psalter-getijdenboeken, codices met morele en religieuze gedichten van eigentijdse auteurs en romans, zoals de Roman du chevalier au Cygne in Picardisch dialect. Alle zijn ze opgesmukt met geïllustreerde initialen en tekstillustraties onder architecturale omlijsting en met drolerieën. De personages zijn plastisch getekend en acteren energiek. De stijl leeft voort tot het midden van de 14de eeuw.
Terwaan en Sint-Omaars bekleden eveneens een plaats in de geschiedenis van de boekproductie. In een van beide steden zag de beroemde La Noble Chevalerie de Judas Machabée, gedateerd 1285, het licht. Het boek is gemaakt voor Willem van Dendermonde, zoon van Gwijde van Dampierre (Parijs, Bibl. nat., ms. fr. 15104). De tafereeltjes met brede en zware omtreklijnen doen denken aan gehistorieerde glasramen. Andere boeken, bestemd voor opdrachtgevers uit Sint-Omaars, sluiten hierbij aan. Een Histoire du Graal van Robert de Boron ontstond zeer waarschijnlijk in Terwaan (Parijs, Bibl. nat., ms. fr. 95). De illustratie en de margever- | |
| |
siering met fantastische wezens maken dit boek uiterst aantrekkelijk.
Een uitzonderlijk boekje van kleine afmetingen, de Rothschild Canticles, is een soort florilegium waarvan de unieke inhoud zich als instrument voor meditatie richt tot mystieke vrouwen (New Haven, Yale Univ., Beinecke Rare Books and Mss. Libr., 404). De ongebruikelijke hoeveelheid taferelen in een zeer originele iconografie bewijst hoezeer de beeldvoorstelling een plaats innam in de monastieke spiritualiteit. De allegorische voorstellingen sluiten aan bij beschouwingen met betrekking tot de bruidsmystiek of het mysterie van de Triniteit. Bij deze moeilijk in beeld te brengen teksten kozen de artiesten voor visionaire, haast abstracte miniaturen met cirkels, stralingen en vuur. Dit vormt een schrille tegenstelling met de zeer spitsvondige drolerieën: hybriede wezens met hoofden op lange halzen, figuren op stelten, beesten die elkaar achtervolgen en bevechten, kinderen die met apen stoeien... (afb. 5). De stijl, het koloriet en de marginalia zijn nauw verwant met rijk gedecoreerde psalters en getijdenboeken, romans en theologische traktaten, waarvan sommige duidelijk verwijzen naar Sint-Omaars. Dit wil echter niet zeggen dat ze alle in hetzelfde centrum ontstonden. Blijkbaar waren verwante formules in een wijdere regio bekend.
In de Noord-Franse steden manifesteerde zich op het gebied van de boekkunst een breuk omstreeks 1337. Dit was het gevolg van de onzekere toestand na het uitbreken van de Honderdjarige Oorlog. De ateliers verdwenen niet geheel, wel evolueerde de stijl. De gestileerde en geïdealiseerde vormen ruimden geleidelijk plaats voor meer realistische.
Rijsel won vanaf het einde van de 14de eeuw weer aan belang dankzij de vestiging van het administratief centrum van de Bourgondische hertogen. Dit werkte de artistieke activiteit in de hand.
De bibliotheek van het kapittel van Sint-Pieters was in 1379 een der rijkste van de Bourgondische steden. Wellicht waren tal van deze codices in Rijsel zelf ontstaan. De archieven van deze kerk bevatten trouwens heel wat aanwijzingen over de vervaardiging van boeken. Sommige Rijselse verluchters vestigden zich elders.
| |
| |
Dit was bijvoorbeeld het geval met Jean de Lille, die in dienst trad van het huis van Savoye.
In Dowaai blijkt het boekenbezit uit de testamenten van ingezetenen van de stad. Documenten uit de late 14de eeuw met betrekking tot de collegiale verwijzen naar enkele verluchters. In 1375-'76 bijvoorbeeld betaalde de kerkfabriek magister Johannes de Duaco voor het herstellen, binden en verluchten van 26 grote handschriften. Ook de kathedraalrekeningen van Kamerijk bevatten analoge gegevens. Uit al die documenten kan men afleiden dat er, wellicht ten gevolge van een verminderde vraag, geen echte specialisering was. Men merkt immers dat dezelfde ambachtsman zich met diverse facetten van de boekvervaardiging bezighield.
Dat groot talent zich in Noord-Frankrijk kon ontwikkelen, bewijst André Beauneveu (ca. 1337-voor 1401-'03), afkomstig uit Valenciennes. Als beeldhouwer én miniaturist oefende hij een aanzienlijke invloed uit op de toenmalige kunst. Behalve in zijn geboortestad werkte hij op vele plaatsen in Vlaanderen en Brabant. Sedert 1364 arbeidde hij te Parijs voor Karel V en in 1386 trad hij in dienst van Jan van Berry. Ook Jacquemart de Hesdin, een Artesiër, werd in 1384 door laatstgenoemde hertog in dienst genomen.
Jacquemart was ongetwijfeld in Artesië zelf opgeleid. Het niveau van de miniatuurkunst in die streek kan worden afgeleid uit een markant exemplaar van een Pèlerinage de la vie humaine van Guillaume de Deguileville van ca. 1400. Zeer creatieve artiesten schiepen realistische scènes met de omzwervingen van de menselijke ziel (Brussel, Kon. Bibl., ms. 10176-78; afb. 6). De miniaturen zijn uitgevoerd met rake penseelstreken. De zin voor actie en de weergave van de emoties zijn aangrijpend. Het handschrift werd gemaakt voor een benedictijn van de familie de Guines in Artesië. Of dit en verwante boeken het licht zagen te Atrecht, dat in die tijd als tapijtcentrum bekendheid genoot, is niet zeker.
In Sint-Omaars penseelde een miniaturist ca. 1400 een uitgebreide beeldkroniek van de abten van de Sint-Bertinusabdij (Sint-Omaars, Bibl. mun., ms. 755). Met een krachtige hand biedt hij een levendige en realistische schildering van evenementen uit de kloostergeschiedenis.
De boekkunst kende in het begin van de 15de eeuw geen echte bloei. Hierin zou spoedig verandering komen.
| |
| |
| |
3. Een realistische kunst: de tijd van Filips de Goede
Na de Vrede van Atrecht in 1435 kwam Picardië weer in bezit van Filips de Goede (+1467). Toen brak een periode van vrede aan. De stimulerende kracht die uitging van de hertog als bibliofiel leidde ertoe dat de adel, de hogere geestelijkheid en de kapitaalkrachtige burgerij verluchte boeken aanschafte. De voornaamste centra waren Atrecht, Hesdin, Rijsel en Valenciennes. Het realisme dat zich reeds had aangekondigd, manifesteerde zich nu krachtig.
In de bibliofiele geschiedenis van Filips de Goede bekleedt Jean Miélot een voorname plaats. Hij was geboren nabij Ponthieu. Als secretaris van Filips was hij sedert 1449 onmisbaar in verband met het maken van vertalingen en compilaties, meestal van spirituele werken. Als dank voor zijn diensten werd Miélot door Filips' bemiddeling in 1453 aangesteld tot kanunnik van de Sint-Pieterskerk te Rijsel en sinds die tijd was hij daar woonachtig. De miniaturist Dreux Jean uit Brussel kreeg in 1653-'54 van Filips een vergoeding voor lange verblijven te Rijsel in verband met de versiering van boeken die Miélot voor Filips in voorbereiding had.
De stad Hesdin, waar Filips de Goede een kasteel bezat, speelde eveneens een rol in de geschiedenis van de miniatuurkunst. Hier kreeg Loyset Liédet opdrachten van de hertog voor hij zich in 1469 in Brugge vestigde.
Jean Mansel, ontvanger van Filips de Goede, schreef ca. 1446 de Fleur des histoires, een wereldgeschiedenis. Hiervan bleven verscheidene afschriften bewaard. Het rijkst verluchte exemplaar is afkomstig uit de librije van de hertog (Brussel, Kon. Bibl., ms. 9231-32). De anonieme artiest, naar de auteur Manselmeester genoemd, illustreerde het grootste deel van het eerste volume. De werkplaats van de kunstenaar is niet met zekerheid gelokaliseerd: werkte hij te Hesdin, Rijsel, Doornik of Amiens? De Fleur des histoires geeft een goed voorbeeld van de vernieuwing die hij beoogde. De in zachte kleuren geschilderde taferelen zijn opgedeeld in talrijke nevenscènes, die elk in een eigen architecturale ruimte of deel van het landschap zijn gesitueerd. De personages acteren spontaan en levendig. De taferelen doen qua compositie denken aan de Atrechtse tapijten.
| |
| |
De Manselmeester illustreerde ook getijdenboeken. Bovendien was hij betrokken bij een Franse versie van de Decamerone die in bezit kwam van Filips de Goede (Parijs, Bibl. de l'Arsenal, ms. 5070). Het boek bevat 100 miniaturen van ongeveer een halve bladzijde, één per verhaal. De composities zijn minder overbevolkt dan in de Fleur des histoires. De horizon is lager en de personages groter. Hij werkte hier samen met de eveneens anonieme Meester van Guillebert de Mets. Deze artiest, werkzaam tussen 1410 en 1440, verluchtte een Cité de Dieu voor Gui Guilbaut, raadgever en schatbewaarder van de hertog te Rijsel (Brussel, Kon. Bibl., ms. 9005-06).
Jean de Lannoy (1410-1493), in dienst van Filips de Goede als diplomaat en gouverneur, volgde het bibliofiele voorbeeld van de hertog. Hij was woonachtig in de buurt van Rijsel. In opdracht van hem ontstond onder meer een Dits moraux des philosophes in vertaling van Guillaume de Thignonville (Lille, Bibl. mun., ms. 614). Men treft er talrijke, erg gevarieerde portretten aan van schrijvende, lezende of docerende filosofen. De stijl doet denken aan de Meester van Guillebert de Mets. De Lannoy liet ook een Missaal vervaardigen dat aan de Meester van de Privilegiën van Gent wordt toegeschreven. In een paar van de talrijke gehistorieerde initialen is de opdrachtgever zelf geportretteerd (Lille, Bibl. mun., ms. 626). De werkwijze van deze verluchter is verwant aan die van de Guillebertmeester. Het is niet uitgesloten dat beiden een tijdje in Rijsel hebben gewerkt voordat ze zich te Gent vestigden.
Jean V de Créquy (+1475) uit Artesië was raadslid en kamerling van Filips de Goede. Als bibliofiel interesseerde hij zich vooral voor historische werken. Hij richtte zich tussen 1440 en 1450 tot de anonieme Noord-Franse Meester van Créquy, die in stijl, kleur en verteltrant aan de Manselmeester verwant is. Voor Jean de Créquy verluchtte de anonieme Meester van Terwaan rond 1455-'60 een exemplaar van de Histoire des nobles princes de Hainaut, uit het Latijn vertaald door Jacques de Guise (Boulogne, Bibl. mun., ms. 149). Ook die artiest onderging invloed van de Manselmester en werkte voor bepaalde opdrachten trouwens met hem samen. Hij dankt zijn naam aan het feit dat hij voor David van Bourgondië (1425-'96), in 1451 bisschop van Terwaan, een Pontificale illustreerde met voorstellingen van diverse wijdingen (Haarlem, Tey- | |
| |
lers Museum, ms. 77). Zijn figuren vallen op door de grote hoofden met hoekige trekken, brede wangen en zware ogen. De lichten schaduwwerking zorgt voor een realistische ruimteschepping. Het is niet zeker dat de Meester van Terwaan, ondanks zijn naam, werkzaam was in die stad. Sommigen denken aan Artesië of Amiens. Hij oefende invloed uit op Simon Marmion.
Deze artiest, geboren te Amiens ca. 1425, arbeidde aanvankelijk in zijn geboortestad. In 1454 werkte hij te Rijsel mee aan de versiering van het Banket van de Fazant, waar Filips zijn kruistochtplan aankondigde. Van 1458 tot aan zijn dood in 1489 verbleef hij te Valenciennes. Hij was de belangrijkste kunstenaar van zijn tijd. De humanist Jean Lemaire de Belges looft hem in 1503 in zijn Couronne Margaritique als prince d'enluminures. Op zijn poëtisch epitaaf door Jean Molinet (+1507), kroniekschrijver van Filips de Stoute, wordt hij geprezen om zijn natuurobservatie en de weergave van het reële leven.
Marmion was niet alleen miniaturist maar ook schilder. Aan hem worden de zijluiken toegeschreven van een retabel, dat omstreeks 1459 door Guillaume Fillastre, abt van Sint-Bertijns, was besteld. Ze bevatten scènes uit het leven van de abdijpatroon. De miniaturen op Marmions naam vormen een geheel van uitzonderlijke kwaliteit. Fillastre was ook de opdrachtgever van de Grandes chroniques de France, een der grootste van de Bourgondische verluchte handschriften en Marmions meesterwerk. Het was zeer waarschijnlijk bestemd als nieuwjaarsgeschenk voor Filips de Goede. Meerdere andere handschriften van de werkplaats zijn overigens in bezit geweest van de hertog. Het is duidelijk dat de verluchter in relatie stond met de hoogste kringen.
De vermelde Grandes chroniques van ca. 1455 vormen een goed voorbeeld van zijn talent (Sint-Petersburg, Nat. Bibl., Erm. 88). De miniaturen nemen de vertelprincipes van de Manselmeester over. Diverse episoden zijn geplaatst tegen een hoge horizon, in gebouwen of in het open landschap. Er is een sterke decoratieve schikking met een poëtisch evenwicht. De personages zijn gracieus; de natuur is erg gedetailleerd weergegeven. De artiest schildert zeer diepe panoramische landschappen met een uniforme helderheid. Het koloriet is ongewoon rijk en zacht. Marmion werkte ook mee aan het tweede volume van de reeds besproken
| |
| |
Fleur des histoires, samen met de Manselmeester en de Meester van Terwaan (Brussel, Kon. Bibl., ms. 9232) (afb. 7). Nog meer dan in de Grandes chroniques vormen de taferelen een grote coherentie met een dichterlijke sfeer.
De artiest werkte na 1470 samen met verluchters uit Gent en Brugge, waardoor hij sterke invloed op hen uitoefende. Door zijn aandacht voor mens en natuur bereidde hij trouwens de laatste, meest realistische fase van de Vlaamse miniatuurkunst voor.
Een specialiteit van Noord-Frankrijk waren de handschriften op papier met gekleurde tekeningen. En al was deze techniek aanvankelijk bedoeld om sneller en goedkoper te kunnen werken, dan erkende men toch gauw de esthetische waarde ervan. Rijsel was een belangrijk centrum voor dit soort boeken.
De voornaamste verluchter in die trant is de Wavrinmeester, genoemd naar Jean de Wavrin, heer van Forestel (Artesië), woonachtig te Rijsel. Deze laatste volgde een militaire en diplomatieke loopbaan in dienst van Filips de Goede. Toch vond hij de tijd voor het schrijven van kronieken en ridderromans. In de tussen 1455 en 1465 ontstane afschriften is de traditionele drager, het perkament, vervangen door papier. Daardoor moest ook de illustratietechniek worden aangepast. De Meester van Wavrin koos voor in lichte kleuren gewassen pentekeningen. Ondanks het schetsmatige karakter zijn die tekeningen door de levendige uitdrukkingen van de personages origineel, boeiend en amusant (afb. 8). Het oeuvre van de Wavrinmeester doet verrassend modern aan, ook wegens de kritisch-spottende houding tegenover de ouderwetse ridderromans, die echter in die tijd bij vorsten, edelen en zelfs bij de burgerij bijzonder in de smaak vielen. Niet alleen Wavrin zelf, maar ook Filips de Goede en anderen deden een beroep op hem. Hij kende in Rijsel veel navolging.
Door politieke omstandigheden, met name door de campagnes van de Franse vorst Lodewijk XI ten tijde van Karel de Stoute, was in Frans-Vlaanderen de gouden tijd van de miniatuurkunst voorbij. Ateliers bleven actief, maar hun werk vormde slechts een echo van de toen toonaangevende Gentse en Brugse werkplaatsen. Niettemin moet de bijdrage van Frans-Vlaanderen tot de minia- | |
| |
tuurkunst hoog worden gewaardeerd. Drie hoogtepunten tekenen zich af. De romaanse kloosterateliers profiteerden van de contacten met andere gewesten en ontwikkelden vakkundig een rijke iconografie. Door de brede culturele belangstelling van de hogere kringen kwamen aan het einde van de 13de en het begin van de 14de eeuw de stedelijke ateliers tot hoge bloei. Tijdens de regering van Filips de Goede beantwoordden de Noord-Franse ateliers aan de wensen van een veeleisend publiek dat het bibliofiele voorbeeld van de hertog probeerde na te volgen.
| |
Résumé:
De l'époque carolingienne à la fin du Moyen Age, l'art de la miniature occupa une place prépondérante en Flandre française. Dès le IXe siècle, des ateliers monastiques le pratiquaient, mais l'attaque normande des environs de 880 ralentit leur activité. Vers l'an mil, chaque abbaye importante disposait à nouveau de son propre scriptorium. On constate au début une influence du style de Winchester. Ce style, où l'apport français avait sa part, fut réintroduit en France par des artistes notamment recrutés par Odbert de Saint-Bertin (968-1007). Odbert était lui-même un enlumineur inventif. Il pratiqua le style de Winchester à sa manière propre.
A l'abbaye Saint-Vaast travaillait un groupe d'artistes dont l'oeuvre manifeste les influences les plus diverses. Certains ouvrages témoignent de la possibilité d'échanges artistiques entre des régions très distantes.
Dans le domaine du livre de luxe, les ateliers monastiques du XIIe siècle connaissaient une activité sans égale. L'influence des modèles mosans et byzantins agissait comme un enrichissement, ainsi qu'il appert de codices de l'abbaye de Saint-Bertin.
Les abbayes de la vallée de la Scarpe, à savoir Saint-Amand, Marchiennes et Anchin, connurent leur apogée au cours du deuxième quart du XIIe siècle. La première nommée constitua une des plus importantes bibliothèques du nord de la France, grâce au moine Sawalo. Cet artiste de premier plan décora quelque quarante codices. On peut facilement suivre l'évolution stylistique de Saint-Amand dans des exemplaires de la vie du saint patron de l'abbaye, genre littéraire alors en vogue.
Lambert, chanoine de Saint-Omer, composa son Liber floridus vers 1120. Cette encyclopédie est abondamment illustrée. On la copia jusqu'en plein XVIe siècle. Bref, on peut affirmer qu'on ne peut pas parler d'une tradition unique dans les ateliers du Nord de la France, même pas au sein d'une seule et même abbaye. C'est cette diversité qui fait la richesse de cet art.
Comme l'essor du patriciat augmentait la demande de manuscrits, les ateliers laïques évincèrent les ateliers monastiques vers 1200. C'est surtout entre 1250 et
| |
| |
1350 qu'ils connurent une véritable floraison dans le Nord de la France. L'‘humanisme’ gothique remplaça l'abstraction de l'art roman.
Lille était un des grands centres de vente de livres. On y copiait aussi bien des oeuvres religieuses que des oeuvres profanes, sur commande des monastères, des nobles et des membres de la haute bourgeoisie. Celles-ci sont souvent surabondamment illustrées. Les drôleries dans les marges, figures fantastiques ou scènes de la vie quotidienne, sont une invention du cru. Elles devinrent monnaie courante dans l'art du livre manuscrit d'Europe occidentale.
Arras connut au XIIIe siècle une remarquable floraison littéraire, ce qui stimula la production de manuscrits enluminés. Il est du reste frappant de noter le grand intérêt du Nord de la France pour la littérature arthurienne, témoin un lot considérable de manuscrits du cycle de Lancelot, enrichis d'un large programme iconographique...
C'est dans la région de Thérouanne-Saint-Omer que se situent les Rothschild Canticles, un exceptionnel florilège de textes mystiques à l'illustration originale. Le style s'apparente étroitement aux livres d'heures et aux romans richement décorés à l'intention des amateurs de livres de Saint-Omer.
Dans les villes du Nord de la France, la guerre de Cent Ans signifia dès 1337 une cassure dans l'art du livre.
Lille, mais aussi d'autres villes, reprirent de l'importance à partir de la fin du XIVe siècle. De grands talents purent s'épanouir dans le Nord de la France, témoin André Beauneveu, originaire de Valenciennes, et l'Artésien Jacquemart de Hesdin. Tous deux furent recrutés par le duc de Berry dans les années 1380.
La Paix d'Arras (1435) fut suivie d'une courte floraison. Philippe le Bon, en bibliophile qu'il était, exerça une influence stimulante. Les principaux centres étaient Arras, Hesdin, Lille et Valenciennes. Jean Miélot, originaire des environs du Ponthieu et plus tard chanoine de Lille, était étroitement impliqué dans la réalisation de livres pour le duc.
Nombre de personnages au service de Philippe méritent une place dans l'histoire de l'art du livre. Ce fut le cas de Jean Mansel qui était lui-même écrivain, de Jean de Lannoy (1410-93), des environs de Lille, et de l'Artésien Jean V de Créquy (+1475). Des artistes éminents travaillent pour lui. L'un des principaux est l'artiste anonyme qu'on appelle le Maître de Mansel. Son style narratif est tout à fait nouveau. Sa manière inspira Simon Marmion, lequel oeuvra de 1458 à 1489 à Valenciennes, déjà comblé de louanges par ses contemporains. Il obtint des commandes de Guillaume Fillastre, abbé de Saint-Bertin et travailla également pour Philippe le Bon. Il exerça une grande influence par son intérêt pour l'homme et la nature.
Le Maître de Wavrin, ainsi nommé d'après Jean de Wavrin de Lille, auteur de chroniques et de romans de chevalerie, lança un nouveau style au cours du dernier quart du XVe siècle: il réalisait des dessins relevés de lavis de couleurs légères à l'allure étonnamment moderne. On l'imita beaucoup à Lille.
Les vicissitudes politiques mirent un terme à l'âge d'or de l'art du livre après Philippe le Bon. Il n'empêche que l'apport de cette contrée à l'art de la miniature mérite d'être tenu en haute estime.
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
|