De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Een tempelridder in krijgskledij (Uit de Atlas Goetghebeur in het Stadsarchief te Gent).
| |
[pagina 49]
| |
A. Ter inleidingDe orde van de tempeliers was een geestelijke ridderorde die haar oorsprong vond in Palestina, tussen de eerste en de tweede kruistocht. Heel wat westerse pelgrims begaven zich op weg om de pas veroverde heilige plaatsen te bezoeken, maar werden daarbij voortdurend lastig gevallen door Turkse stammen. Een kleine groep ridders rond de Franse edelman Hugues de Payns wilde de bescherming van de argeloze bedevaarders op zich nemen, ging een gemeenschap vormen en kreeg van koning Boudewijn II een gedeelte van zijn kasteel waar zich vroeger de tempel van Salomon zou hebben bevonden: vandaar de naam tempelheren of tempeliers. Als geestelijke ridderorde - een combinatie dus van een religieuze en een militaire orde - werden ze geïnstitutionaliseerd op het concilie van Troyes, in 1128, door toedoen van Bernard van Clairvaux. Daarbij aansluitend werd, ook in de Franse Nederlanden, een propagandatocht georganiseerd met de bedoeling leden te ronselen voor de nieuwe orde. Het enthousiasme was zó groot, dat de tempeliers met schenkingen werden overladen: huizen, tienden, renten, cijnzen enz. Weldra had de orde zowel in onze contreien als in de oriënt vaste grond onder de voeten: hier werd ingestaan voor de recrutering van nieuwe leden en de logistieke ondersteuning - vooral financieel - van de krijgsverrichtingen in het oosten.Ga naar eindnoot(1.) | |
[pagina 50]
| |
Kaart met vestigingen van de tempeliers in de Franse Nederlanden (ontwerp P. Chevalier).
| |
B. De mondelinge overleveringNiettegenstaande de orde van de tempeliers in 1312 werd afgeschaft, blijft haar geschiedenis nog steeds tot de verbeelding spreken. Dit wordt ten overvloede bewezen door de talrijke legenden die met haar in verband worden gebracht, ook in de Franse Nederlanden of de reminescenties die men terugvindt in de namen van hoeven of straten. Uiteraard moeten al deze gegevens met de grootste omzichtigheid worden behandeld en in veel gevallen kunnen ze nauwelijks de toets met de historische realiteit doorstaan.Ga naar eindnoot(2.) | |
C. Algemeen historisch overzichtNa het concilie van Troyes hebben de tempeliers zeer spoedig een machtige positie ingenomen: op geestelijk gebied waren ze vanaf 1139 alleen nog aan de paus ondergeschikt, zodat ze zelf hun normen en organisatie konden bepalen; op wereldlijk gebied genoten ze van verschillende immuniteiten en hadden ze belangrijke inkom- | |
[pagina 51]
| |
stenbronnen. Door deze middelen op een efficiënte manier te benutten, zijn ze uitgegroeid tot een machtig financieel orgaan. In de dertiende eeuw telde de tempelorde ongeveer 28.000 leden en bezat ze zowat 9.000 tempelhuizen. Met wisselend succes bleef de orde haar strijd tegen de moslims vervolgen, maar haar nederzettingen in onze contreien wonnen alsmaar aan belang. Zeker na de val van Akko, in 1291, toen de orde het H. Land moest verlaten, hebben de tempeliers zich praktisch uitsluitend aan financieel-economische activiteiten gewijd. Dit was een doorn in het oog van een groot aantal belagers van de orde, aangevoerd door de Franse koning Filips de Schone, die de bedoeling had haar af te schaffen. Alle verdachtmakingen (ketterij, afgodendienst, seksuele uitspattingen) waren goed om de orde in een slecht daglicht te plaatsen en zo de paus voor zijn plannen te winnen. Uiteindelijk slaagde dit snode plan: door de bul ‘Vox in excelso’ van 3 april 1312 werd de orde van de tempeliers opgeheven; haar erfgoed werd overgedragen aan de orde van St.-Jan van Jeruzalem, beter bekend onder de naam Orde van Malta. | |
D. De Franse Nederlanden als voedingsbodem van de ordeVan het begin af aan is de inbreng van de Franse Nederlanden in de orde van de tempeliers aanzienlijk geweest. Drie ridders uit deze streek afkomstig maakten in 1119 deel uit van de kleine groep rond Hugues de Payns: Archambaud de St.-Amand, Payen de Montdidier en Godfried van St.-Omaars.Ga naar eindnoot(3.) Deze Vlaamse ridders waren gewezen kruisvaarders en hebben aanvankelijk vermoedelijk deel uitgemaakt van het gevolg van Eustaas van Bonen, de broer van Godfried van Bouillon.Ga naar eindnoot(4.) Godfried van St.-Omaars behoorde tot het burggrafelijk huis van St.-Omaars, dat ook later nog een grote rol binnen de orde zou vervullen. De herkomst van deze drie ridders verklaart ongetwijfeld méé het enthousiasme waarmee de orde hier na het concilie van Troyes werd begroet. De basis voor haar financiële macht in onze gewesten werd reeds in 1127 gelegd, wanneer ze het verheffingsrecht - een soort successierecht - kreeg op alle grafelijke lenen in Vlaanderen, eerst van Willem Clito, later, in een akte van 13 september 1128, van Diederik van de Elzas.Ga naar eindnoot(5.) Laatstgenoemde schenking | |
[pagina 52]
| |
vond plaats tijdens een plechtigheid in de St.-Pieterskerk te Cassel, waarbij ook Godfried van St.-Omaars aanwezig was. Dit voorbeeld werkte aanstekelijk op een aantal edelen, die eveneens de verheffingsrechten op hun lenen aan de tempeliers afstonden; voor de Franse Nederlanden vermelden we Boudewijn, burggraaf van Lens; Hugo Campus de Avena, graaf van St.-Pol; Rogier II, burggraaf van Rijsel; Hendrik I, burggraaf van Broekburg en Gerard, burggraaf van Cassel. De inbreng van de Franse Nederlanden in de tempelorde was zonder meer belangrijk. | |
E. Vestigingen van de orde in de Franse NederlandenHeel vlug hebben de tempeliers zich over grote delen van onze contreien verspreid en merkt men de eerste organisatorische contouren. Toch heeft de organisatie van de orde pas in de loop van de dertiende eeuw min of meer vaste vormen aangenomen: aan de basis vond men tempelhuizen en commanderijen, binnen een bepaald gebied gestructureerd in een baljuwschap of balije; provincies, afgebakend volgens taalkundige criteria, overkoepelden de balijen. De algemene leiding van de orde berustte in handen van de grootmeester.
De vestigingen van de orde in de Franse Nederlanden, tempelhuizen en commanderijen, behoorden tot de provincie Frankrijk. Gaan we echter op zoek naar de afbakening van de balijen, dan liggen de zaken heel wat moeilijker: ze werden voortdurend herschikt en hun grenzen vielen zeker niet samen met de politiek-administratieve entiteiten. Zowel de balijen Vlaanderen, Henegouwen als Artesië hadden huizen of commanderijen in de Franse Nederlanden, maar als strikt ordeningscriterium zijn ze weinig of niet bruikbaar. We geven daarom een louter alfabetisch overzicht van de plaatsen waar de tempeliers zich hadden gevestigd: Agnez-les-DuisansGa naar eindnoot(6.); Atrecht (Arras)Ga naar eindnoot(7.); Avesnes-le-SecGa naar eindnoot(8.); BlairvilleGa naar eindnoot(9.); BorreGa naar eindnoot(10.); CaestreGa naar eindnoot(11.); Campagnes-lès-BoulonnaisGa naar eindnoot(12.); CobrieuxGa naar eindnoot(13.); Conchil-le-TempleGa naar eindnoot(14.); Dowaai (Douai)Ga naar eindnoot(15.); FrencqGa naar eindnoot(16.); GombermontGa naar eindnoot(17.); Le Grand-MaisnilGa naar eindnoot(18.); La HaieGa naar eindnoot(19.); Hénin-LiétardGa naar eindnoot(20.); Izel-les-HameauxGa naar eindnoot(21.); Loison-sur-CréquoiseGa naar eindnoot(22.); Merck-Saint-LiévinGa naar eindnoot(23.); MontreuilGa naar eindnoot(24.); PérenchiesGa naar eindnoot(25.); Saint-AubinGa naar eindnoot(26.); | |
[pagina 53]
| |
In de Rue des Wez te Dowaai (Douai) staat het tempeliershuis, met de typische ingangspoort.
Sint-Omaars (Saint-Omer)Ga naar eindnoot(27.); Saint-VenantGa naar eindnoot(28.); Valencijn (Valenciennes)Ga naar eindnoot(29.); Valenciennes-BeaulieuGa naar eindnoot(30.); WabenGa naar eindnoot(31.); WinnezeleGa naar eindnoot(32.); Witzand (Wissant)Ga naar eindnoot(33.); WormhoudtGa naar eindnoot(34.). Uiteraard verschilden al deze vestigingen in grootte en belang; bovendien is voor sommige huizen redelijk wat archiefmateriaal bewaard, voor andere weinig of nietsGa naar eindnoot(35.). De huizen en commanderijen op het platteland, het grootst in aantal, kunnen we ons het best voorstellen als landbouwbedrijven, deels door ordeleden zelf bewerkt en deels in pacht of cijns gegeven; aan een aantal huizen was een kapel verbonden, waar de tempeliers hun religieuze verplichtingen konden vervullen. De opbrengst van de landbouwexploitaties diende niet alleen voor het eigen onderhoud, maar werd ook in de handel gebracht; geweven of ongeweven wol werd op de jaarmarkten aangeboden, terwijl er ook aanduidingen zijn dat de tempeliers - die als stevige drinkers de geschiedenis zijn ingegaan - wijn verhandelden. In de steden lagen de activiteiten van de ordeleden ongetwijfeld meer op het financieel-economische vlak (bankactiviteiten); in een aantal gevallen hadden ze binnen de stadsmuren ook een ‘refugehuis’ waar ze in noodsituaties terecht konden. | |
[pagina 54]
| |
Tot de belangrijkste commanderijen in de Franse Nederlanden behoorden die van Atrecht (Arras) en Dowaai (Douai). Op eerstgenoemde plaats waren de tempeliers reeds omstreeks 1140 bedrijvig; er zijn aanwijzingen, dat ze daar toen een huis bouwden en er ook een kapel mochten houden, mits de abt van de St.-Vaastabdij het toeliet. Spoedig zouden de tempeliers op gespannen voet leven met de abdij; wat zich op talrijke plaatsen voordeed, manifesteerde zich ook hier: ruzie en gestook tussen een gewone kloosterorde en een geestelijke ridderorde, waarbij uiteindelijk in 1160, de paus als scheidsrechter moest optreden. Materiële belangen waren meestal de inzet van jarenlange vetes, want van enige affiniteit op geestelijk gebied tussen de tempeliers en andere orden was absoluut geen sprake. De commanderij van Atrecht (Arras) bezat huizen die in cijns werden gegeven en afhankelijkheden te Agnez en Blairville. Haar grote materiële bloei dankte de orde hier aan de talrijke schenkingen die haar te beurt vielen (gronden en renten, tienden, begrafenisrechten enz.)Ga naar eindnoot(36.).
Het tempelhof te Dowaai (Douai) wordt voor het eerst vermeld in een akte van 1167. Ook dit huis bezat talrijke renten, cijnzen en inkomsten o.a. te CoutichesGa naar eindnoot(37.) en te NoyelleGa naar eindnoot(38.). Te Dowaai (Douai) zelf had de orde een versterkte woonplaats in de rue des Wez en beschikte ze over een kerk. De tempeliers maakten hier ook aanspraak op juridische bevoegdheden, waarvoor ze in 1290-'91 overigens in conflict zijn gekomen met de schepenen en de stadGa naar eindnoot(39.).
Andere commanderijen in de Franse Nederlanden, zoals Caestre, speelden aanvankelijk slechts een bescheiden rol, maar zouden tot volle bloei komen onder de Orde van Malta. | |
F. Weldoeners in de Franse NederlandenUit wat vooraf gaat, moet duidelijk zijn dat de tempeliers ook de in de Franse Nederlanden een aanzienlijk erfgoed hebben uitgebouwd. Financiële hulp voor de krijgsverrichtingen in de oriënt - hoofddoel van hun vestiging in onze gewesten - kon op grote | |
[pagina 55]
| |
schaal van hieruit worden betrokken. Uiteraard was dit niet mogelijk zonder een aantal maecenassen die hen begunstigden, zoals reeds bleek bij de schenking van de verheffingsrechten. Heel speciaal kunnen hierbij een aantal edelen uit de Franse Nederlanden worden vermeld. Tot de belangrijkste weldoeners van de orde behoorden de burggraven van Rijsel en Sint-Omaars: in de jaren 1224-1227 deed Rogier IV, burggraaf van Rijsel, aanzienlijke schenkingen aan de tempeliersGa naar eindnoot(40.), waarschijnlijk uit sympathie voor zijn broer Robrecht die in 1217 tot de orde was toegetreden; voor het burggrafelijk huis van Sint-Omaars dient vooral Willem II te worden vermeld, wiens zoon Hosto tot de orde zou toetredenGa naar eindnoot(41.). Bij de edelen uit de streek die de tempeliers gunstig gezind waren kunnen o.a. ook nog Bernard van Belle en Filips van Broekburg, heer van Verlinghem worden vermeld. | |
G. Ordeleden uit de Franse NederlandenHet blijkt dus dat toetredingen tot de orde veelal aan de basis lagen van schenkingen aan de tempeliers. Heel wat ordeleden uit de streek afkomstig zijn inderdaad bij naam bekend. De drie ridders die mede aan de basis van de orde stonden, werden hierboven reeds vermeld, maar daarnaast hebben ook anderen een aanzienlijke rol gespeeld: Ode de St.-Amand werd grootmeester van de orde; Hosto van St.-Omaars werd magister in Engeland, maar was daarnaast ook actief in Frankrijk, in Catalonië en het OostenGa naar eindnoot(42.); Guillaume de Lambersart, praeceptor van de orde in Vlaanderen; Hendrik van Rijsel, praeceptor van de orde in Brabant; Bernard van Caestre, praeceptor in Vlaanderen; Hendrik van Atrecht, die in Vlaanderen eveneens een vooraanstaande rol speelde en tenslotte Eustaas Canis, die hoofd werd van de Franse tempelorde en commandeur van het huis te ParijsGa naar eindnoot(43.).
Tempeliers uit de Franse Nederlanden afkomstig hebben dus binnen de orde een aanzienlijke rol gespeeld. Vele anderen zijn anoniem gebleven of bekleedden een meer bescheiden plaats, zoals Amalrik van Cobrieux, die de orde begunstigde bij zijn intrede, maar verder geen sporen nalietGa naar eindnoot(44.). | |
[pagina 56]
| |
H. De afschaffing van de orde in de Franse NederlandenDe afschaffing van de orde ging op talrijke plaatsen gepaard met aanhoudingen en veroordelingen van tempeliers. Voor de Franse Nederlanden zijn evenwel weinig of geen concrete gegevens bekend. Enkel schijnt vast te staan dat te Atrecht (Arras) gewelddaden werden gepleegd op ordeledenGa naar eindnoot(45.); andere tempeliers daarentegen, zoals Bernard van Caestre, zouden onderdak hebben gevonden bij de hospitaalriddersGa naar eindnoot(46.). Filips de Schone kon bij zijn machinaties tegen de orde alvast niet rekenen op de medewerking van de graaf van Vlaanderen, maar wel op die van vertegenwoordigers uit de steden Aire, Béthune, Dowaai (Douai), Rijsel en Terwaan (Thérouanne)Ga naar eindnoot(47.) waar hij zijn macht stevig gevestigd had. | |
I. Materiële restenBitter weinig materiële resten herinneren vandaag de dag nog aan de aanwezigheid van de tempeliers in de Franse Nederlanden: het tempelhof te Caestre, waarvan de oudste delen echter dateren van 1570 tot 1746; het tempelhuis te Dowaai (Douai) met typische poort uit de dertiende eeuw; de cense du Temple te Saint-Aubin, overblijfsel van een burcht uit het einde van de twaalfde eeuw. | |
[pagina 58]
| |
Résumé:Bien que l'ordre des Templiers ait été supprimé dès 1312, son histoire continue à parler à l'imagination. Nombre de légendes et de toponymes l'évoquent, mais la réalité historique n'est pas toujours facile à saisir. L'ordre naquit en Palestine entre la première et la seconde croisade du souci de protéger les pèlerins occidentaux contre des agresseurs turcs. Au départ, ils n'étaient qu'une poignée de chevaliers autour du gentilhomme français Hugues de Payns: trois chevaliers originaires des Pays-Bas français faisaient partie de ce premier groupe (Archambaud de Saint-Amand, Payen de Montdidier et Godfried (Godefroi) de Saint-Omer). Après leur constitution en ordre en 1128, ils vinrent également s'établir dans nos contrées, dans l'intention de recruter des membres et d'apporter un soutien logistique aux opérations militaires orientales. L'enthousiasme de leur accueil ici fut très grand et s'exprima dans de nombreuses donations de terrains, de rentes, d'accises etc. Dans le courant des XIIe et XIIIe siècles apparurent dans les Pays-Bas français un grand nombre d'établissements de Templiers, appelés temples ou commanderies, où ils s'adonnaient au commerce ou à l'agriculture (à la campagne) ou à des activités financières et économiques (dans les villes). Parmi les plus importantes commanderies des Pays-Bas français on compte celles d'Arras et de Douai. Dans la région, l'ordre disposait d'illustres bienfaiteurs, parmi lesquels il convient de mentionner les burgraves de Lille et de Saint-Omer. Mais nombre de membres de l'ordre originaires de la région sont eux aussi nommément connus et ont joué un rôle important (par exemple Hosto de Saint-Omer, Eustache Canis...). On ne sait pas grand-chose sur la suppression de l'ordre dans les Pays-Bas français et même les vestiges matériels y sont minimes (Caestre, Douai, Saint-Aubin).
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut) |
|