|
| |
| |
| |
Uit de briefwisseling Looten-Lemire
M. Nuyttens
Archivaris bij het Rijksarchief te Gent Kortrijk(B)
| |
Inleiding
De briefwisseling tussen Camille Looten (1855-1941), voorzitter van het Comité flamand de France en later ere-voorzitter van het Vlaams Verbond van Frankrijk, en priester-volksvertegenwoordiger Jules Lemire (1853-1928) wordt bewaard te Parijs, in de Ligue du Coin de Terre et du Foyer. Na de dood van Lemire werd zijn omvangrijke archief in de mate van het mogelijke hier samengebracht. Deze poging tot centralisatie was uiteraard lovenswaardig, omdat anders ongetwijfeld heel wat stukken verloren zouden zijn gegaan. Anderzijds kunnen we de Ligue nauwelijks beschouwen als een echt studie- en documentatiecentrum dat grote bekendheid geniet bij de onderzoekers en gedetailleerde inventarissen of andere werkinstrumenten aan hen ter beschikking zou stellen. Ook de materiële omstandigheden waaronder de documenten daar worden bewaard, zijn verre van ideaal. Na verloop van tijd konden wel een aantal interessante dossiers door ons worden gefotocopieerd; die berusten thans in de bibliotheek de Franse Nederlanden te Kortrijk (universitaire campus).
Mede door de vooraanstaande rol die beide figuren hebben gespeeld, leek het zinvol om via deze publikatie een aantal brieven te bezorgen van Camille Looten, gericht aan zijn vriend Lemire. Uit de bijna 300 brieven werden er een tiental geselecteerd die verband houden met de regionalistische beweging in de Franse Nederlanden. Twee belangrijke zaken vallen daarbij op:
1. De regionalistische beweging werd in hooguit 10% van deze brieven aangestipt; dit was dus zeker niet de bindende factor in de vriendschap tussen beide priesters.
2. Dit thema komt voornamelijk aan bod vanaf 1920; het is een bevestiging van het feit dat pas vanaf dat jaar kan worden gesproken van een echte doorbraak van het regionalisme in de Franse Nederlanden en van de invloedrijke positie die Looten op dat ogenblik had verworven.
| |
| |
| |
Brief 1, 31 oktober 1889
Bien cher,
J'ai visité la bibliothèque du Comité flamand et suis revenu bredouille ou peu s'en faut, attendu que les manuscrits se trouvent à Dunkerque, sous la tutelle de Mr. Bonvarlet qui les fait cataloguer. Le reste ne vaut guère ni sou ni maille, sauf quelques collections de Revues, que l'on peut d'ailleurs trouver partout. Mr. Cortyl, charmant suivant sa coutume, devait dîner à Hazebrouck; il a regretté que vous ne l'ayez point prévenu, et surtout que vous n'ayez pu m'accompagner. A une prochaine expédition nous serons plus heureux, je l'espère, et à l'abri d'une surprise. Il doit y avoir une réunion du Comité à l'hôtel du Maisniel le 13 prochain. Ne viendrez-vous pas? Il faudrait que cette réunion, la première qui se fait à Lille dans un local public, vaille la peine d'être mentionnée. Je tâche de réchauffer le zèle de mes amis. C'est ainsi que M. Salembier nous donnera un travail sur Meyer, l'annaliste célèbre de la Flandre, originaire de Flêtre. Votre étude sur l'enseignement à Hazebrouck est ensuite à l'ordre du jour. Je lirai peut-être quelques notes philologiques, premier résultat de mes recherches sur les origines de la langue. Faites un effort ou à tout le moins envoyez nous des Hazebrouckois, les Degroote et cie p.e....
... Le premier numéro de la Revue de Lille est tiré et sera lancé dès les premiers jours de Novembre. La Commission m'a demandé des articles sur le Flamand: origines - comparaison avec les dialectes du même groupe - état actuel. J'ai promis de les fournir un peu plus tard, et aussi de donner quelque chose sur la littérature des Flamands de France, en utilisant de Coussemaker. Me voilà donc dans l'écrivaillerie de nouveau: je m'en console, puisque c'est le seul moyen qui me soit donné d'être utile! ...
Het Comité flamand de France, opgericht te Duinkerke in 1853, verkeerde na de dood van zijn eerste voorzitter, Edmond de Coussemaker (in 1876) in een crisisperiode. Zijn opvolger, Alexander Bonvarlet, leek niet de geknipte figuur om de beweging nieuw leven in te blazen. Camille Looten werd lid van het Comité in 1885 en zou op 4 maart 1890 ondervoorzitter van de vereniging worden. Uit deze brief blijkt dat hij daarvoor al een van de actiefste leden moet zijn geweest: hij verricht onderzoek in de bibliotheek en spant zich in voor het welslagen van een vergadering. Hij heeft belangstelling voor de oorsprong van de Vlaamse taal, en sluit daardoor aan bij een traditie die in de beginperiode van het Comité flamand leefde bij haar twee belangrijkste steunpilaren: voorzitter De Coussemaker en Lodewijk de Baecker. De eerste resultaten van dit onderzoek zou hij publiceren in de pas verschenen ‘Revue de Lille’, een tijdschrift dat was opgericht binnen de kring van de ‘Facultés Catholiques’, waar hij in 1890 de leerstoel buitenlandse letterkunde aangeboden zou krijgen.
| |
Brief 2, 2 juni 1890
Mon cher,
Il faudrait que nous ayons une bonne et longue conversation pour que je
| |
| |
puisse vous rendre un compte suffisant de mon voyage à Paris, qui a été de tous points excellent. Peut être l'occasion s'en présentera-t-elle bientôt. Le Comité flamand se réunira à Dunkerque dans quelques jours. J'ai fait demander à M. Bonvarlet par l'intermédiaire de M. Cortyl que la séance soit fixée au Mercredi 11 Juin. Tâchez d'y venir, et nous causerons. J'y fais d'ailleurs une communication qui intéressera votre patriotisme. M. Léopold Delisle m'a fait connaître à la Bibliothèque nationale le seul exemplaire existant à Paris des oeuvres de Louis de Berquin. C'est la traduction française d'un opuscule d'Erasme, précédé en guise de préface d'une lettre du même humaniste. Bien que nous n'ayons pas affaire avec une oeuvre originale, il y a là de quoi éclaircir indirectement l'obscur problème des rigueurs de la Sorbonne envers notre compatriote, et de soulever un peu le coin du voil, puisqu'il n'y a pas moyen d'aller au fond des choses, les manuscrits ayant été brulés en place de Grèse avec leur auteur. J'ai trouvé aussi dans un répertoire intitulé, la France Protestante, quelques documents qui ne manquent pas d'intérêt, et qui sont fort peu entrés dans le domaine de la publicité... Venez donc, à moins que vous ne soyez noyé dans M. Dehaene jusqu'au point d'y faire naufrage.
Maintenant que vous dire du Congrès? J'en ai rapporté cette conviction que ce qu'il y a de bon dans notre Comité est largement au niveau de ce qui se fait dans les autres sociétés savantes de province. Si nous continuons à faire des recrues, si surtout nous arrivons à nous assurer la collaboration de quelques hommes sérieux, nous n'aurons pas à rougir de figurer dans l'assemblée des Dieux. Quant aux travaux en eux mêmes, je ne puis pas en parler d'une façon très compétente, attendu que j'ai péché pas mal de réunions. Mais l'ensemble m'a paru fort disparate. A côté de communications qui n'ont pas la moindre valeur, il y en a d'autres qui ont du prix et qu'il faudrait vulgariser. Le bon M. Cortyl - qui est entre parenthèses un charmant compagnon de voyage et un parfait galant homme - donnera un aperçu de ce qu'il y a de plus intéressant, à la prochaine séance.
A un autre point de vue, il est agréable de se trouver là en fraternité avec les Léopold Delisle, les Leon Gautier, les Gaston Paris et autres fines fleurs du panier Parisien. C'est à mon sens quelque chose de précieux pour les recherches que l'on peut avoir à faire à Paris: une recommandation des ces MM. ouvre toutes les portes et fait tomber devant vous tous les obstacles ...
Vanaf juni 1890 was Looten duidelijk de drijvende kracht achter het Comité flamand; hij was toen slechts enkele maanden ondervoorzitter. Hij regelt de agenda voor de vergaderingen, en sluit ook op ander gebied opnieuw aan bij de beginperiode van het Comité flamand: hij vertegenwoordigt met name de vereniging op het jaarlijkse congres van de ‘Sociétés savantes’. Het lijkt hem erg nuttig contacten te leggen met een aantal vooraanstaande wetenschapsmensen, en het stelt hem in staat de werkzaamheden van het Comité te evalueren en de prioriteiten daarvan vast te leggen. Het Comité moet op de allereerste plaats op een hoger wetenschappelijk peil worden gebracht, en bij het werven van nieuwe leden diende daar rekening mee gehouden te worden. De studie van het verleden van de eigen regio stond daarbij voorop en de activi- | |
| |
teiten van de vereniging waren meteen duidelijk afgebakend; buiten haar opdracht als studiegenootschap waren voor het Comité flamand geen andere taken weggelegd.
| |
Brief 3, 13 maart 1911
... Une paix (boîteuse et mal assise) est conclue entre moi et les Bailleulois et notre Bureau sera reconstitué ou peu s'en faut comme devant. M. Tible sera remplacé par M. Verschave et M. De Coussemaker qui veut aussi démissionner restera, je l'espère, en fonction durant l'année présente. L'ennui est que nous n'avons absolument personne à Bailleul pour s'occuper (au moins de nous) de notre Bibliothèque. Quand le Comité aura-t-il un local à lui, et ne sera-t-il plus forcé d'être l'hôte de Pierre, Paul et Jacques? Je crains que ce ne soit pas de sitôt, car nos finances sont loin d'être brillantes et elles sont le nerf de la guerre et de la paix! ...
Op de ideeënevolutie van priester-volksvertegenwoordiger Lemire kan binnen dit bestek niet verder worden ingegaan. Wel kan worden opgemerkt dat hij was uitgegroeid tot een controversiële figuur en dat hij regelrecht afstevende op een zwaar conflict met de kerkelijke overheid. Door zijn trouw aan de ‘linkse’ Lemire, zou Looten zich ook persoonlijk een aantal moeilijkheden op de hals halen. En onvermijdelijk moest deze controverse uiteindelijk ook tot uiting komen binnen de kring van het Comité flamand. Bij de oprichting in 1853 was de conservatieve, legitimistische burgerij de vereniging gunstig gezind, maar ook in 1911 was deze richting blijkbaar nog sterk vertegenwoordigd. De toekomst van de vereniging zag er op het ogenblik niet bepaald rooskleurig uit: innerlijk verdeeld, geen vast lokaal, financiële moeilijkheden. Waarschijnlijk heeft Looten hier, mede onder invloed van de omstandigheden, toch een wat overtrokken beeld geschetst. Meningsverschillen tussen Looten en Cortyl - die Gantois later uiteraard zou interpreteren als conflicten tussen een ‘flamingant’ en een ‘franskiljon’ - waren klaarblijkelijk van politieke aard.
| |
Brief 4, 18 december 1920
... Je vous ai envoyé un Tisje sur le Congrès régionaliste dont vous ferez tel usage que vous voudrez. J'ai essayé d'exprimer en Flamand des idées auxquelles notre langue se prête mal. Vous verrez. Ai-je affranchi suffisamment? J'ai un scrupule rétrospectif à cet égard: Si je suis en faute, excusez-moi. J'ai lu avec intérêt dans le Cri votre projet sur les sous-préfets. L'organisme de remplacement que vous proposez serait parfait: puisse la Chambre faire bon accueil à votre initiative qui entre tout à fait dans le cadre des régionalistes réunis à Lille récemment.
Ce premier essai de Congrès a eu un succès convenable. Les journalistes et les journaux ont fait grise mine parce que M. Martin Mauny était l'un des promoteurs: jalousies de métier! D'autres, surtout les fonctionnaires, ont vu ou feint de voir je ne sais quelle réaction embusquée derrière nous. Je crois que ce sont des retardataires ou des timorés, adorateurs aveugles de l'Etat et de sa
| |
| |
routine. Malgré cette opposition il est venu du monde, surtout au second jour où nous avons eu salle pleine et presque débordante. J'ai présidé la séance du matin de ce second jour. De très bons rapports ont été lus par MM. Champier, P. Turpin, E. Gavelle. Il s'agissait de mieux ordonner l'enseignement des arts et métiers, du dessin dans les écoles etc. Dans mon allocution d'ouverture j'avais insisté sur la nécessité de vulgariser l'art et la littérature de la région, et d'établir un lien entre les différents organismes qui aujourd'hui travaillent parallèlement sans se connaître et qui gagneraient tout à être associés p.e. les écoles techniques, les Musées, les sociétés savantes; quelle force si tout cela se compénétrait en vue de l'action. Ensuite j'ai parlé de la nécessité de formenter et favoriser les vocations d'artistes et ouvriers d'art, disant que ce doit être un des buts principaux de la Fédération régionaliste future, qui à cet effet créerait des bourses, distribuerait des allocations. Le soir, je devenais rapporteur de la question Flamande sous la présidence de M. Lyon qui fut ma foi très ouvert, beaucoup plus que je ne l'espérais. Ce qui m'a le plus intéressé c'est que l'auditoire très nouveau pour moi, très étranger à la cause que je plaidais, c'est montré très attentif et sympathique à un degré qui m'a surpris. Je pense que j'ai eu au moins le mérite d'avoir posé devant l'opinion un problème qui commence à être engoissant. Mon rapport sera imprimé in extenso dans le Beffroi des Flandres ...
Na de Eerste Wereldoorlog kwam in de Franse Nederlanden een regionalistisch reveil tot stand, waarvan nieuwe tijdschriften en verenigingen blijk gaven. Op 6 en 7 december 1920 werd onder impuls van de journalist Martin Mauny een regionalistisch congres van het Noorderdepartement en Pas-de-Calais gehouden te Rijsel, waar o.a. ook Camille Looten als spreker zou optreden. Deze toespraak zou later nog van invloed zijn en zelfs vermeld worden als startsein van de nieuwe beweging in de Franse Nederlanden. Tijdens dit forum drukte Looten o.m. de wens uit dat een commissie, binnen een op te richten ‘Fédération régionaliste’, een onderzoek zou instellen naar de middelen die noodzakelijk waren voor het behoud van de volkstaal; het Vlaams moest in de onderwijsprogramma's hetzelfde aandeel krijgen als de andere levende talen. In deze brief brengt hij Lemire uitgebreid verslag uit over dit congres. Hij was ervan overtuigd dat Lemire oor zou hebben voor deze problematiek, temeer omdat hij op dat ogenblik bezig was met een voorstel tot hervorming van de onderprefecturen.
Looten was tevreden dat hij het probleem in het openbaar naar voren had kunnen brengen - o.a. in aanwezigheid van rector Lyon van de Academie te Rijsel -, maar kon nog geen concrete stappen ondernemen om tot de actie over te gaan.
| |
Brief 5, 19 maart 1925
... La cause de la Bibliothèque du Comité a été appelée aujourd'hui. M. Codron visiblement favorable dans son rapport; le procureur Ier assesseur, attitude plutôt hostile, sans doute à cause de la thèse de l'agent adminis- | |
| |
tratif plaidant notre non-recevabilité p.c.q. nous ne sommes pas conformes à la loi de 1901.
M. Verschave, qui nous défendait, a fait observer que si la loi de 1901 est formelle pour les associations d'utilité publique, elle est muette ou incomplète pour les autres; 2o qu'en fait l'autorité préfectorale nous a toujours traités comme société reconnue, puisqu'elle n'a jamais annulé les subsides accordés depuis 50 ans par les municipalités de la région. Argument pas très fort mais juste.
Le tribunal peut d'ailleurs nous réhabiliter s'il le juge nécessaire. Il a remis sa décision à huitaine. Je crois que si vous aviez l'occasion de dire un mot au procureur en notre faveur, nous aurions lieu de nous en féliciter. M. Le Friec ne siégeait malheureusement pas: sans quoi la cause était gagnée! ...Donc si le procureur est avec nous le succès est assuré. Tâchez de le voir sans trop de retard ...
Hoewel Looten zijn volle steun gaf aan de Vlaamse studiekringen, die zouden uitgroeien tot het Vlaams Verbond van Frankrijk, bleef hij met evenveel energie de belangen van het Comité flamand verdedigen; hij zag hierin geen werkelijk antagonisme. Zo zou hij zich heel wat inspanningen getroosten om een schadevergoeding te krijgen voor de bibliotheek van het Comité, die nogal wat te lijden had gehad door de oorlogsomstandigheden. Dit liep niet van een leien dakje, vooral omdat er juridische problemen waren. In die omstandigheden aarzelde Looten niet om aan te kloppen bij zijn vriend-volksvertegenwoordiger.
| |
Brief 6, 15 december 1925
... Voici que la Chambre va examiner le budget de l'Instruction publique, et je serais bien heureux que vous et vos amis reveniez sur la question des dialectes, comme sous le ministère Bérard. Pas n'est besoin de longs discours pour établir le bien fondé de nos réclamations qui servent la cause du Français luimême. Si l'Alsace est dans une situation spéciale, cela ne doit point nuire aux autres provinces. Un mot de vous en faveur du Flamand sera bien accueilli de tous car on vous reproche, vous le savez, de ne plus vous occuper des intérêts généraux du pays ...
Op 11 december 1921 verklaarde minister Léon Bérard in de Franse Kamer dat alle dialecten recht van bestaan hadden. Het was een uitspraak waar regionalisten later gretig naar hebben verwezen, net als Looten in deze brief. Nooit tevoren heeft hij op een dergelijke nadrukkelijke manier Lemire aangespoord de belangen van de volkstaal te verdedigen. Waarschijnlijk was Looten er zich onvoldoende van bewust dat hij aan de verkeerde deur aan klopte: Lemire was inderdaad niet de meest geschikte pleitbezorger in deze aangelegenheid.
| |
| |
| |
Brief 7, 13 juli 1926
... Je compte venir à Hazebrouck vers le milieu de la semaine prochaine pour présider le vendredi 23 la réunion des Cercles Flamands. C'est la répétition du petit Congrès de l'année dernière et la revue des travaux de l'année courante. L'évêque de Lille reste très favorable à ce mouvement qui contenu dans de justes bornes peut être fécond pour la réhabilitation du Flamand. Avez-vous su que le Conseil supérieur de l'Instruction publique a accepté le Hollandais comme seconde langue au baccalauréat? Espérons que la Belgique aura son tour: il n'y a que le premier pas qui coûte, dit le proverbe.
Vanaf 1919 ontstonden in de Franse Nederlanden een aantal Vlaamse studiekringen, aanvankelijk louter bestemd voor jonge priesters en seminaristen. In 1924 ontstond, als overkoepelend orgaan, de ‘Union des Cercles Flamands de France’; Jean-Marie Gantois werd voorzitter en Camille Looten erevoorzitter. In deze brief kondigt Looten het derde jaarlijks congres van de vereniging aan, dat zou plaatsvinden in Hazebroek. Tegenover een sceptische Lemire houdt hij zich wat op de vlakte: uiteraard moet de beweging legitiem blijven, en in die zin is het belangrijk de steun te genieten van de bisschop. Lemire wordt ook niet langer aangesproken om de volkstalen te verdedigen; als louter ‘fait divers’ wordt hem meegedeeld dat het Nederlands was aanvaard als tweede taal bij de mondelinge proeven tot het verkrijgen van het baccalaureaat.
| |
Brief 8, 8 november 1926
... La rentrée se complique pour moi de l'organisation des cours de Flamand, et de l'installation de la Faculté des lettres dans ses nouveaux locaux ... M. Despicht donnera sa première leçon le 18 Novembre prochain. Ne voudriez-vous pas le signaler dans le Cri, et appuyer sur l'opportunité au point de vue régionaliste et maintien du vieux dialecte local - suivant la thèse de M. Poincaré dans sa lettre aux Alsaciens, et les vues du Conseil Supérieur de l'Instruction Publique qui vient d'autoriser les aspirants au baccalauréat latin-langues et sciences-langues à présenter le Néerlandais (i.e. le Flamand classique) comme deuxième langue à l'examen?
Le moment est-il arrivé de s'aboucher avec votre Conseil municipal pour la location de la salle qui servira à usage de bibliothèque? Je mets sous ce pli à tout hasard une lettre officielle dont vous ferez tel usage que vous voudrez ...
De grootste verdienste die Camille Looten als Frans-Vlaams regionalist kan worden toegeschreven, was ongetwijfeld de oprichting van een leerstoel Nederlands aan de ‘Facultés Catholiques’ te Rijsel eind 1926. René Despicht werd aangesteld als docent; Looten zou als decaan van de faculteit de eerste les inleiden op 18 november 1926. Hier vraagt hij aan Lemire een aankondiging van deze voor hem zo belangrijke gebeurtenis in diens blad de ‘Cri des Flandres’, met verwijzing naar een brief van Poincaré aan de Elzassers (eigenlijk aan rector Charlity) van 14 oktober 1926, en naar het aanvaarden van het Nederlands bij baccalaureaatsproeven. Uit dezelfde brief kunnen we
| |
| |
afleiden dat Lemire zich inzette om de bibliotheek van het Comité flamand, onder te brengen, maar daarover lezen we ook elders.
| |
Brief 9, 7 juli 1927
... Je suis allé à Gand vers la fin de juin à la réunion solennelle de l'Académie Flamande, où j'ai fait une conférence sur Shakespeare et sa foi religieuse. J'avais devant moi tout un monde officiel, l'évêque - très aimable -, le gouverneur, le bourgmestre, etc. et un auditoire qui a voulu manifester sa sympathie envers un Flamand de France. Ce qui m'a le plus frappé, c'est le progrès accompli dans le sens de la culture intellectuelle, dans ce milieu jadis très en retard. J'ai entendu avec un vrai plaisir le directeur en fonction de cette Académie le sénateur (socialiste!) Vermeylen lire un très beau rapport sur l'état actuel de la littérature néo-Flamande d'après guerre. Haute pensée, jugement serein et impartial, inspiré par un idéal qui n'est pas le nôtre, mais qui ne manque pas de grandeur. J'ai passé avec ces MM. des heures très agréables, et j'ai profité de cette occasion pour leur exposer la situation présente de notre modeste mouvement, afin de dissiper des préjugés, et au risque de détruire certaines illusions sur son importance réelle. Je crois avoir fait une besogne utile. Leurs discussions politiques ne perdent rien de leur acuité, le gros problème de l'amnistie les avive; c'est un nouveau brandon de discorde ajouté à tous les autres! Hélas! les gens ne se gouvernent nulle part avec facilité.
Op 26 juni 1927 zou Looten optreden als feestredenaar tijdens de jaarlijkse algemene vergadering van de Koninklijke Vlaamse Academie te Gent; in deze brief brengt hij daarover verslag uit aan Lemire. Hij had van de gelegenheid gebruik gemaakt om aan een aantal vooraanstaande flaminganten de huidige stand van de regionalistische beweging uiteen te zetten; het kwam er daarbij vooral op aan eventuele valse voorstellingen de kop in te drukken. Het getuigt van een zeker sceptiscisme, dat na de Frans-Duitse oorlog van 1870 inherent was aan de regionalistische beweging, maar fel werd aangewakkerd na de Eerste Wereldoorlog door het activisme. Buitenlandse inmenging in de Frans-Vlaamse problematiek werd niet wenselijk geacht. Het is wel opmerkelijk dat in diezelfde tijd in kringen van het A.N.V. stemmen opgingen om aan Looten een hoge wetenschappelijke onderscheiding toe te kennen.
| |
Brief 10, 11 december 1927
...Je vous suis très reconnaissant des démarches que vous avez bien voulu faire en faveur de notre Bibliothèque. Puisse le Conseiller d'Etat qui va prononcer son arrêt, s'inspirer de l'équité et non du summum jus!
Quant à l'installation matérielle à Hazebrouck de ce qui reste de nos livres, si la ville voulait poser un rayonnage, nous pourrions nous acquitter envers elle au cours de 1928 des frais qu'occasionnera ce travail. De même nous paierons le concierge pour le travail de nettoyage qu'il a fait pendant ces dernières semaines ...
La Ville a-t-elle souscrit au livre de M. Bruchet qui vient de paraître? Elle
| |
| |
bénéficiera jusqu'au Ier Janvier du prix de faveur accordé aux membres du C.F.F., 150 fr. au lieu de 175. Ne tardez pas à donner l'ordre si ce n'est déjà fait: car l'édition s'enlève rapidement. Je suis content d'avoir entrepris cette grosse affaire et d'y avoir intéressé les magnats de l'industrie: c'est d'un bon exemple.
Nous avons eu hier soir une réunion du Bureau du CFF. Mes collègues ont approuvé l'idée de fêter à Hazebrouck fin Septembre 1928 le 75e anniversaire de notre Société. J'espère que MM. Biebuyck et Plancke s'occupent de la représentation projetée, dont il ne serait pas mauvais que les entr'actes fussent remplis par quelques chansons du recueil de De Coussemaker.
Dit is een van de laatste brieven aan Lemire, die overleed op 7 maart 1928. Als burgemeester van Hazebroek had hij uiteindelijk een gunstige regeling kunnen treffen, waardoor de bibliotheek van het Comité flamand werd ondergebracht in het gerestaureerde college van de Augustijnen. Ook voor het probleem van de uitbetaling van schadevergoeding, had Looten herhaaldelijk een beroep op Lemire gedaan, maar op dat ogenblik had deze zaak haar beslag nog niet gekregen. Looten, die als jongeman een wankele gezondheid had, zou zijn vriend dertien jaar overleven, en tot op hoge leeftijd een bruisende activiteit aan de dag leggen; ook uit deze brief blijkt weer zijn niet aflatende inzet voor de verzorging van de publikaties en voor het welslagen van de vergaderingen van het comité flamand.
| |
| |
| |
Résumé:
Une solide amitié a lié le chanoine Camille Looten (1855-1941) et le prêtre député Jules Lemire (1853-1928), comme en témoigne une vaste correspondance conservée par la Ligue du Coin de Terre et du Foyer à Paris, oeuvre créée par Lemire. Le présent article attire l'attention sur des extraits d'une dizaine des quelque 300 lettres adressées par Looten à Lemire. Il convient de souligner que le mouvement régionaliste dans les Pays-Bas français n'est abordé que dans 10% de ces lettres, et ce principalement après 1920, quand le régionalisme connut sa véritable percée dans cette région.
Devenu membre du Comité flamand de France en 1885, Looten s'affirme d'emblée comme l'un de ses membres les plus actifs; il s'intéresse particulièrement aux origines de la langue flamande (lettre 1). Vice-président à partir de juin 1890, il en devient le véritable moteur, établit des contacts avec d'éminents savants, insiste sur la nécessité d'un niveau scientifique plus élevé dans l'étude du passé de la région (lettre 2). L'évolution de Lemire - élu député en 1893 - vers une sorte de républicanisme catholique en faisait une figure controversée vers 1905, ce qui provoque des dissensions d'ordre idéologique et des problèmes concrets au sein du comité (lettre 3), dont il était membre depuis 1889 et dont Looten - qui lui demeurait fidèle - était devenu le président en 1899.
Au premier Congrès régionaliste des départements du Nord et du Pas-de-Calais, après la première guerre mondiale, Looten prône le maintien et la défense de la langue populaire et sollicite l'intérêt de Lemire, qui s'occupait de la réforme des sous-préfectures (lettre 4). Tout en soutenant les cercles d'étude flamands du nouveau Vlaams Verbond van Frankrijk (Ligue des Flamands de France), il s'efforce d'obtenir des dédommagements pour la bibliothèque du comité, qui avait beaucoup souffert de la guerre (lettre 5). Il demande aussi l'appui de Lemire pour la défense, au niveau politique national, des intérêts de la langue populaire (lettre 6), dont le député n'était cependant pas l'avocat le plus indiqué. Il annonce sa venue à Hazebrouck - dont Lemire était le maire depuis 1914 - pour le troisième congrès de la ligue (lettre 7); quelques informations sur le ton neutre visent indubitablement le scepticisme de Lemire.
En 1926, Looten réussit à créer une chaire de néerlandais aux Facultés catholiques de Lille et demande à Lemire de s'en faire l'écho dans son organe Le Cri des Flandres (lettre 8). Il rend compte de la conférence qu'il a donnée lors de la réunion solennelle de l'Académie royale flamande de langue et de littérature à Gand, le 26 juin 1927, et de son travail d'information sur le mouvement régionaliste (lettre 9). Peu avant la mort de Lemire, Looten le remercie encore d'avoir enfin trouvé une solution au problème de la bibliothèque du comité en l'accueillant au collège restauré des augustins d'Hazebrouck (lettre 10).
Looten survécut treize ans à son ami et se consacra corps et âme aux réunions et aux publications du Comité flamand de France jusqu'à la fin de ses jours.
(Résumé par Willy Devos)
|
|
Auteursrechtelijk beschermd