De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
De Franse Nederlanden in Nederlandstalige periodieken (tot 1918) (Deel II)
| |
[pagina 202]
| |
laatste geldt eveneens voor het tijdschrift De Goedendag, dat in 1891 werd opgericht, en bestemd was voor de Vlaamse leerlingen van het middelbaar rijksonderwijs, hoewel na 1894 herhaaldelijk de wens zou worden geuit om aansluiting te vinden bij de katholieke studenten.Ga naar eind(105) Dat van hieruit enige belangstelling ontstond voor de Franse Nederlanden, was ongetwijfeld te danken aan de figuur van Maurits Sabbe, die aanvankelijk de redactie van het blad waarnam in Brugge.Ga naar eind(106) De Goedendag had o.m. aandacht voor een pleidooi van priester-volksvertegenwoordiger Lemire voor de gewesttaalGa naar eind(107) en voor de perikelen rond de Vlaamse catechismus in Frans-Vlaanderen, die omstreeks 1901 hoogtij vierden.Ga naar eind(108) Eveneens verrassend is de constatering dat - voor zover kon worden nagegaan - erg weinig aandacht aan de Franse Nederlanden werd besteed in een blad als De Nieuwe Tijd. Dit weekblad werd tussen 1896 en 1901 uitgegeven in Roeselare, met Hugo Verriest als voornaamste initiatiefnemer.Ga naar eind(109) Misschien is deze afwezigheid te verklaren door de ruime aandacht voor het gebied in de belangrijkste ‘vlaggeschepen’ van de Westvlaamse particularisten, Rond den Heerd, Loquelae en Biekorf. De Frans-Vlaamse problematiek werd in De Nieuwe Tijd alleen even aangestipt in een artikel van Johan Winkler en in een bijdrage over diens boek Oud Nederland.Ga naar eind(110) Sporadisch kreeg het gebied ook enige aandacht in de rubriek Boekennieuws van Dietsche Warande en Belfort, het blad dat in 1900 was ontstaan door samenvoeging van Dietsche Warande en Het Belfort en een zo breed mogelijke informatie wilde verstrekken vanuit een katholieke levensbeschouwingGa naar eind(111): zo werd melding gemaakt van het werk van Gaillard over de Keure van HazebroekGa naar eind(112) en van een studie van André Mabille de Poncheville over de kantnijverheid in de streek van Belle.Ga naar eind(113) Een even sporadische aandacht kregen de Franse Nederlanden toebedeeld in De Vlaamsche Strijd, een onafhankelijk Vlaams weekblad dat tussen 1897 en 1914 verscheen in Gent, en vanaf 1902 verscheen als ‘maandschrift van het Algemeen Nederlandsch Verbond, Vereeniging tot handhaving en verbreiding van de Nederlandsche Taal’. Het blad inspireerde ook andere bladen, zoals De Taalstrijd hier enGa naar eind(114) | |
[pagina 203]
| |
elders, dat in april 1901 een bijdrage uit De Vlaamse Strijd overnam. Interessant is een artikel onder de titel Onze verdrukte taalbroeders in Fransch-Vlaanderen, dat in september 1902 verscheen n.a.v. het XXVIIe Nederlandse taal- en letterkundig congres te Kortrijk.Ga naar eind(115) Hierbij werd ingespeeld op het conflict rond de Vlaamse catechismus in Frans-Vlaanderen, dat toen in alle hevigheid woedde. De bijdrage besloot met een oproep tot het Algemeen Nederlands Verbond, om daadwerkelijk te gaan optreden ten behoeve van de verdrukte broeders in Frankrijk. Evenmin werden deze ‘broeders’ in de steek gelaten door Hooger Leven, een blad dat tussen november 1906 en augustus 1914 in Leuven verscheen, met E. Vliebergh als hoofdredacteur, en zich richtte tot ontwikkelde katholieke Vlamingen.Ga naar eind(116) In het nummer van 25 januari 1908 werd het Comité flamand de France voorgesteld, en werd de wens herhaald dat de volkstaal nieuwe kansen zou krijgen in het gebied door de scheiding van Kerk en Staat: dit wijst erop dat de stelling die voorzitter Camille Looten voorstond, in Vlaanderen evenzeer krediet genoot in het katholieke als in het liberale kamp. Daarop voortbouwend verschenen in de periode 1908-1910 regelmatig allerhande bijdragen over het gebied: een reisverslag, met nadruk op de Vlaamse aspecten; een aanklacht tegen de verfransing; een brief van een Frans-Vlaming, die aantoonde dat het Vlaams nog niet was uitgestorven; het gebruik van het Vlaams in de kerk enz. Op 1 juli 1911 werd het Comité flamand opnieuw voorgesteld, waarbij twee groepen leden werden onderscheiden: zij die geen Vlaams meer kennen en zich voornamelijk toeleggen op de geschiedenis; zij die de taal nog wel kennen, en nieuwsgierig zijn naar Vlaanderen. Op 3 augustus 1912 publiceerde Hooger Leven een oproep opdat de Vlamingen - voornamelijk de studenten - het Vlaams in Noord-Frankrijk niet verloren zouden laten gaan; dat deze oproep werd overgenomen door Het Volksbelang wijst er weer op dat katholieken en liberalen t.a.v. de Franse Nederlanden grotendeels eenzelfde houding aannamen, enkele irredentische uitschieters niet te na gesproken. Deze oproep kaderde overigens in de verhevigde belangstelling die kort voor W.O.I. voor het gebied was ontstaan. Andere uitingen daarvan in | |
[pagina 204]
| |
Hooger Leven waren: de ruime aandacht die in de jaren 1912-1913 werd besteed aan het optreden van Pro Westlandia; de samenvatting van een artikelenreeks van W.J.L. van Es, die was verschenen in NeerlandiaGa naar eind(117); de overname van een artikel uit de Journal de Bergues over de actuele taaltoestand in Frans-VlaanderenGa naar eind(118); en een bijdrage over de taalstrijd aldaar, waarin de gewezen burgemeester van Duinkerke, Dumont, aan het woord werd gelaten.Ga naar eind(119) Binnen eenzelfde interessesfeer voor het gebied vóór W.O.I. kunnen ook enkele bijdragen geplaatst worden die verschenen in Ons Recht, een katholiek, Vlaamsgezind en progressief weekblad dat tussen 1899 en 1914 in Antwerpen verscheen.Ga naar eind(120) Er werd aandacht besteed aan Pro Westlandia; maar daarnaast werd ook een reisverslag opgenomen en werd gewezen op een Vlaamse toespraak die priester-volksvertegenwoordiger Lemire in Parijs had gehouden, n.a.v. een bezoek van het Belgische vorstenpaar.Ga naar eind(121) Op dezelfde golflengte zat ook Carolus, een strijdbaar Vlaamsgezind weekblad dat tussen 1911 en 1914 eveneens in Antwerpen verscheen.Ga naar eind(122) Op 2 maart 1911 werd hierin een brief afgedrukt van een Frans-Vlaming, waarin de hoop werd uitgedrukt dat het tijdschrift veel zou bijdragen tot de groei en bloei van de moedertaal. Allicht meende Carolus dat de volkstaal in Frans-Vlaanderen nieuwe kansen zou krijgen door de oprichting van een eigen Vlaams bisdom, na de verdeling van de bisdommen Atrecht en Kamerijk, die toen inderdaad werd voorbereid.Ga naar eind(123) Op 9 april 1914 publiceerde het blad nog een korte bijdrage over onze taal in Duinkerke. Uiteraard moet binnen dit kader nog worden gewezen op de belangstelling die de Franse Nederlanden kregen toebedeeld in Ons Volk Ontwaakt, een in 1911 opgericht weekblad, waarvan de leiding berustte bij Alfons Van de Perre en Arnold Hendrix, die het Katholiek Vlaams Secretariaat erbij betrokken; Frans Van Cauwelaert schreef het hoofdartikel van het eerste nummer.Ga naar eind(124) Dit blad besteedde op de eerste plaats aandacht aan de activiteiten van Pro Westlandia: de rondreizen, of de voordrachten van Marcel Provence.Ga naar eind(125) Dit gebeurde ongetwijfeld onder impuls van Hilaire Allaeys, die aan de wieg had gestaan van Pro Westlandia, en op een vergadering van 26 sep- | |
[pagina 205]
| |
tember 1911 persoonlijk het nieuwe tijdschrift had voorgesteld aan de leden van het Comité flamand de France.Ga naar eind(126) Het was een niet alledaagse procedure, die enerzijds kan wijzen op een zekere opdringerigheid, maar anderzijds aantoont dat het Comité flamand een bepaalde openheid vertoonde t.a.v. de verhevigde belangstelling die de Franse Nederlanden op dat ogenblik in Vlaanderen kregen. Tot een positieve samenwerking tussen het Comité flamand en de kring rond Pro Westlandia, zou het echter niet komen, integendeel zelfs. Daarvan getuigt o.a. een bijdrage van Hilaire Allaeys die op 1 november 1913 in Ons Volk Ontwaakt verscheen onder de titel: ‘De taal- en rasstrijden in Frankrijk’. Hierin wees de auteur op de zwakheid van het Comité flamand, daar tegenover stelde hij de energieke aanpak van Pro Westlandia; hij hoopte op de tot stand koming in Frans-Vlaanderen van een ‘werkdadig Vlaamsch taal- en letterlievend Genootschap’ tot handhaving van de moedertaal, en riep op tot behulpzaamheid aan de Vlaamse broeders in Frankrijk. Opgemerkt moet ook worden dat het optreden van Pro Westlandia eveneens aanleiding gaf tot publikaties in bladen als De Vlaamsche Gazet, Het Handelsblad, Het Laatste Nieuws, De Poperinghenaar, De Ieperse Bode, De Meenenaar, 't Land van Oudenaarde, De Nieuwe Rotterdamse Courant, Het Algemeen Handelsblad en De witte kaproen.Ga naar eind(127) | |
III. Vernieuwde belangstelling via het A.N.V.Uiteraard werd aan het optreden van Pro Westlandia ook de nodige aandacht besteed in het tijdschrift Neerlandia. Overigens ontstond grotendeels onder impuls van het Algemeen Nederlands Verbond omstreeks de eeuwwisseling een vernieuwde belangstelling voor de Franse Nederlanden; vandaar dat het verantwoord leek aparte aandacht te besteden aan de bijdragen die over het gebied verschenen in Neerlandia, dat als maandblad was opgericht door Hip. Meert, en waarvan het eerste nummer verscheen op 11 juli 1896.Ga naar eind(128) In 1897 reeds werden de lezers van Neerlandia uitvoerig over het gebied ingelicht door een paar bijdragen van Paul Fredericq, die op | |
[pagina 206]
| |
dat ogenblik zijn bekende tochten ondernam en zijn plan opstelde tot herleving van de moedertaal in Frans-Vlaanderen.Ga naar eind(129) Toch had het A.N.V. aanvankelijk geen enkele vertegenwoordiger die in Frans-Vlaanderen woonachtig was; en hoewel het gebied klaarblijkelijk ressorteerde onder het ‘groepsbestuur B’, vindt men aanvankelijk in de verslagen geen enkele activiteit terug die daarop betrekking had.Ga naar eind(130) Een volgende substantiële bijdrage verscheen pas in Neerlandia in november 1902 onder de titel Het Vlaamsch in Fransch-Vlaanderen: het sloot o.a. aan bij de perikelen rond de Vlaamse catechismus die toen de gemoederen verhitten; verder werd hierin melding gemaakt van een studie van prof. Fischer, aardrijkskundige te Marburg, die het aantal Vlaamssprekenden in de Franse Westhoek op 300.000 schatte. In het nummer van juni-juli 1904 werd aandacht besteed aan de taalgrensproblematiek, en vinden we ook nieuwe bijdragen over Frans-Vlaanderen terug van de hand van Paul Fredericq; hierin probeerde hij zijn plan tot herleving van de moedertaal te actualiseren, en riep hij het A.N.V. op de Franse Westhoek niet langer aan zijn lot over te laten. Nadat in het nummer van april 1905 nog even aandacht was besteed aan Tisje Tasje's Almanak, uitgegeven door het Comité flamand, vinden we in Neerlandia van november 1906 het eerste van een aantal belangrijke reisverslagen terug, geschreven door E. Besse, een Nederlander, die een van de belangrijkste medewerkers aan het tijdschrift zou worden. Tijdens zijn fietstocht had E. Besse voornamelijk interesse aan de dag gelegd voor het taalgebruik; hij was tot de conclusie gekomen dat men in Frans-Vlaanderen een zuiverder Vlaams sprak dan in Belgisch-Vlaanderen, en dat deze taal er nog volop leefde. In het volgende nummer verscheen een reactie op deze bijdrage van lezer C. Plokhooy uit 's-Gravenhage; hij beweerde in 1901 met groot succes in Duinkerke en in Hazebroek lezingen te hebben gehouden in het Nederlands over de Zuidafrikaanse boerenoorlog. Intussen voerde het A.N.V. vermoedelijk ook een zekere recruteringspolitiek in Noord-Frankrijk; op de lijst van nieuwe leden, verschenen in Neerlandia van juni 1907, stonden drie inwoners uit Rijsel vermeld. | |
[pagina 207]
| |
In september 1907 verscheen een nieuw reisverslag, ditmaal van de hand van A.B. Cohen Stuart uit 's-Gravenhage. Uit dit verslag sprak nog meer enthousiasme als uit dat van E. Besse. A.B. Cohen Stuart verzekerde dat er in Frans-Vlaanderen een vernieuwde belangstelling was ontstaan voor de Nederlandse taal en letteren, die hij toeschreef aan de Zuidafrikaanse boerenoorlog en aan de groeiende Vlaamse Beweging. In het spoor van Paul Fredericq hield hij een pleidooi voor het oprichten van bibliotheken en het organiseren van lezingen door het A.N.V. In Neerlandia van september 1909 kwam het gebied nogmaals in de belangstelling te staan. Dit gebeurde naar aanleiding van een bijdrage die was verschenen in het Franse blad ‘Gil Blas’, waarin de aandacht van de ‘Alliance Française’ werd gevestigd op de toenemende vermindering van het gebruik van de Franse taal in Noord-Frankijk; als voorbeelden werden Halewijn en Wervik-Zuid aangehaald. De ‘Alliance Française’ slaakte daarop een noodkreet, om het Vlaams in Frans-Vlaanderen uit te roeien; daartegenover stond dan weer een bijdrage in het ‘Handelsblad van Antwerpen’, dat een oproep deed tot het Davidsfonds en het Willemsfonds om de Vlamingen in Frans-Vlaanderen van ‘Vlaams geestesbrood’ te voorzien. Neerlandia zou uitvoerig op deze kwestie terugkomen in november 1909. Hierin werd o.a. melding gemaakt van een reis die Pol De Mont naar het gebied had ondernomen, en van lezingen die hij daarover had gehouden in Antwerpen en Brussel. In de voorstellen die hij in het verlengde daarvan had geformuleerd, kan duidelijk een aanzet worden gezien tot de latere activiteiten van Pro Westlandia.Ga naar eind(131) Neerlandia riep op tot een ‘kieskeurige’ actie om het Vlaams weer leven in te blazen in Frans-Vlaanderen, o.a. door het verspreiden van liedboeken en populaire literatuur, en door het organiseren van lees- en zangbijeenkomsten door het A.N.V., het Willemsfonds of het Davidsfonds. Dat daarop werd ingespeeld, bewijst de oprichting van een commissie binnen de kring van het A.N.V., die vernieuwde betrekkingen zou aanknopen met Frans-Vlaanderen, en zorg zou dragen voor het verzenden van boeken.Ga naar eind(132) | |
[pagina 208]
| |
Spoedig bleek dat het A.N.V. bij zijn contacten met de Franse Nederlanden ook gebruik maakte van plaatselijke protestantse gemeenten. Dit kwam o.a. tot uiting in een bijdrage geschreven door F.G. Beekman over de Hollandse kerk in Roubaix, verschenen in Neerlandia in juli 1910; dominee Beekman zou later actief samenwerken met Pro Westlandia.Ga naar eind(133) De contacten konden echter het best worden bestendigd door het aanstellen van een plaatselijk vertegenwoordiger van het A.N.V.; dit gebeurde eveneens in 1910, in de persoon van pastoor Descamps uit ZerkelGa naar eind(134); Descamps was o.a. als vertegenwoordiger van Frans-Vlaanderen opgetreden op het eerste Vlaams filologencongres, dat van 17 tot 19 september 1910 plaatsvond in Antwerpen.Ga naar eind(135) In het voorjaar van 1911 werden in huize Descamps de eerste kisten afgezet met boeken - de pastoor had om ‘Roomse’ werken gevraagd - bestemd voor de Frans-Vlamingen.Ga naar eind(136) In het nummer van september 1911 werd aandacht besteed aan uitvoeringen van zangers, die kunnen worden beschouwd als eigenlijke aanloop tot de activiteiten van Pro Westlandia, en vinden we weer een belangrijk reisverslag terug; ditmaal gold het een verkenningstocht van drie Leidse studenten, A. Loosjes, A.L. van Blommestein en W.J.L. van Es, die optrad als verslaggever; ook in de nummers van oktober en november 1911 werd daaraan nog aandacht besteed. Nieuw was, dat deze jongeren in contact probeerden te komen met vooraanstaande figuren uit het regionalisme, door bemiddeling van Hip. Meert en Dr. Van den Bulcke uit Veurne. Heel interessante informatie bieden de gesprekken die de jeugdige reizigers hadden met pastoor Descamps, de plaatselijke vertegenwoordiger van het A.N.V., en met priester-volksvertegenwoordiger Lemire. Het was voornamelijk Van Es die zich naderhand zou ontpoppen tot een van de actiefste ijveraars voor de ‘Frans-Vlaamse zaak’. De tekenen van Vlaams leven die hij tijdens die eerste verkenningstocht had bespeurd, waren voor hem ongetwijfeld onvoldoende krachtdadig, ook al schreef hij het niet met zoveel woorden; en allicht nam hij zijn wensen voor werkelijkheid, toen hij wees op het bestaan van plannen om naast het Comité flamand een eigen verbond van Vlaamsgezinden op | |
[pagina 209]
| |
te richten, waarin het verlangen tot opbeuring van het Vlaamse volk meer tot uiting zou komen. Heel braafjes waren de voorstellen die Van Es aanvankelijk formuleerde: zo suggereerde hij het organiseren van wedstrijden door het A.N.V. om de rederijkerskamers nieuw leven in te blazen; daarnaast moest een ruildienst worden ingericht voor de publikaties van het A.N.V. en het Comité flamand. (137) Van Es werkte actief mee aan de activiteiten van Pro Westlandia, en maakte in diezelfde periode een radicaliseringsproces door, dat al duidelijk tot uiting kwam in een bijdrage ‘Toestand en toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk’, verschenen in Neerlandia in januari, februari en maart 1913; die ontwikkeling zou vooral tot volle ontplooiing komen tijdens de oorlogsjaren. Wijzen we er o.a. op dat Van Es al in 1913 het ontvolkte noorden van Frankrijk beschouwde als een mogelijk afzetgebied voor overtollige Nederlandse werkkrachten, een idee die later gretig gehoor zou vinden bij activistische kringen in Vlaanderen. Daarnaast was het vermoedelijk mede onder invloed van de (vrijzinnige) protestant Van Es, dat de boekencommissie van het A.N.V. nieuwe contactpunten had gevonden in Frans-Vlaanderen, o.a. het zeemanshuis te Duinkerke.Ga naar eind(138) Volledigheidshalve moet vermeld worden dat Neerlandia in januari 1914 ook nog aandacht besteedde aan de uitgave van de reisimpressies van Abraham Hans.Ga naar eind(139) In mei 1914 meldde Neerlandia dat het A.N.V. zijn activiteiten m.b.t. de Franse Nederlanden had gedelegeerd naar de vereniging Pro Westlandia, die in dat opzicht zelfstandig zou werken. De eerste Wereldoorlog stond toen voor de deur. | |
IV. W.O.I en de Flandria irredenta-ideeBijzonder duidelijk blijkt, dat de activiteiten van Pro Westlandia en de geradicaliseerde ideeën van W.J.L. Van Es een beslissende invloed hebben uitgeoefend op de beginselverklaring van 27 oktober 1914, uitgegeven door de groep Jong Vlaanderen, die Frans-Vlaanderen beschouwde als een ‘terra irredenta’.Ga naar eind(140) Hier werd letterlijk en figuurlijk met vuur gespeeld; daarvan kunnen we ook in de periodieken een aantal signalen | |
[pagina 210]
| |
opvangen. De radicale optie waar Jong Vlaanderen voor had gekozen, werd zeker niet door iedereen gedeeld. De aarzeling en twijfels komen o.a. naar voren in Neerlandia, dat in zijn uitgave van februari 1915 gewag maakte van bezwaren die door een aantal ANV-ers werden geuit tegen het hoofd- en groepsbestuur, n.a.v. van de aarzelende houding t.o.v de Franse Nederlanden. In oktober 1915 zou het blad verslag uitbrengen over de vergadering van het hoofdbestuur, de maand daarvoor gehouden in Dordrecht: de voorzitter deelde toen mee dat hij van de minister van Buitenlandse Zaken een verzoek om inlichtingen had ontvangen over een vermeende inmenging van een afdeling van het A.N.V. in de buitenlandse politiek; aan de hand van het verbondsarchief werd de kwestie Frans-Vlaanderen daarop nog eens grondig bekeken. De voorzitter kwam daarbij tot de slotsom dat de bemoeiingen eigenlijk nooit verder waren gegaan dan het toekennen van een bescheiden financiële steun voor het herdrukken van oude Vlaamse liederen en het levendig houden van volks- en geschiedkundige herinneringen. Naar aanleiding van deze ministeriële vraag was ook de verhouding tussen taalkwesties en politieke kwesties aan de orde geweest. Voor W.J.L. Van Es was dit verband zonder meer duidelijk, zoals blijkt uit een reactie die hij liet verschijnen in Neerlandia in november 1915. Het is ongetwijfeld overdreven te spreken van een breuk die zich op dat punt aan het voltrekken was tussen Van Es en het A.N.V. Neerlandia besteedde verder aandacht aan zijn activiteiten, o.a. aan een voordracht die hij over Frans-Vlaanderen had gehouden in Gouda, waarbij hij was opgekomen voor vrijheid en recht van het aloude VlaanderenGa naar eind(141); zijn eigen radicale ideeën zou Van Es evenwel niet langer vertolken in Neerlandia. Veel later zou een identieke kwestie nog eens aan de orde komen, toen namelijk in april 1918 melding werd gemaakt van de oprichting van de Dietsche Bond te Utrecht: Neerlandia vermeldde hierbij uitdrukkelijk dat die bond zich mengde in buitenlandse en binnenlandse politiek, wat het A.N.V. niet deed. De nieuwe spreekbuis die Van Es voor zijn standpunten had gevonden was Dietsche Stemmen, dat zich een ‘Tijdschrift | |
[pagina 211]
| |
voor Nederlandse Stambelangen’ noemde, en van 1915 tot 1918 in Utrecht verscheen.Ga naar eind(142)Ga naar eind(142) Het blad probeerde Nederlandse stamgenoten voor de Vlaamse zaak te winnen, en nam daarbij een radicalere houding aan dan het A.N.V. Op 1 november 1915 verdedigde Van Es hierin de stelling, dat de Vlamingen in Frankrijk niet het slachtoffer mochten worden van een volkeren-onderdrukking. De verandering die hij voorstond zou hierop neerkomen dat, onafhankelijk van de plaats waar men geboren is en de taal die men spreekt, men in iedere staat dezelfde rechten zou bezitten en dezelfde bescherming zou genieten als in het land, waar het volk leeft waartoe men door afstamming behoort. Ook nog bij andere gelegenheden werd in Dietsche Stemmen aandacht aan de Franse Nederlanden besteed. Zo werd in het nummer van september-oktober 1916 een artikel, handelend over de opvoering van een toneelstuk van Michiel de Swaen als volgt besloten: ‘Laat ons hopen, dat bij herstel der vredelievende betrekkingen tusschen de volkeren, er wat meer belangstelling zal ontstaan, niet alleen voor het dode, maar ook voor het nog springlevende Fransch-Vlaanderen’. In mei-juni 1918 werd melding gemaakt van een motie, op 7 april goedgekeurd door het Vlaamsch Verbond van Antwerpen, waarin de rechten van Vlaanderen op Frans-Vlaanderen werd uiteengezet: de terugvordering van dit gebied hoorde bij de vredesonderhandelingen aanhangig gemaakt te worden. Het gebied kwam eveneens ter sprake in een artikel dat P.W. de Koning publiceerde in het nummer van september-oktober 1918; hierin stelde hij vast dat de Vlamingen in Frankrijk geen staatkundige of culturele vrijheid hadden, hoewel het bewuste deel van de Nederlandse stam een geestelijke eenheid voorstond. Hetzelfde nummer bevatte een verslag van de Dietsche Bond, waarin de oprichting bekend werd gemaakt van een commissie voor Frans-Vlaanderen. Op eenzelfde golflengte stond De Eendracht, een weekblad dat eigenlijk was opgericht ter verdediging van de vernederlandste Gentse hogeschool, en verscheen van 1916 tot 1918; het wordt gerekend tot de gematigd-activistische richting.Ga naar eind(143) Op 26 november 1916 vinden we hierin een bijdrage van Lodewijk | |
[pagina 212]
| |
Sips, overgenomen uit ‘Antwerpen boven’. Sips vond dat de oorlog een unieke kans bood om Frans-Vlaanderen opnieuw bij Vlaanderen aan te hechten; hij pleitte er dan ook voor om die kwestie bij de vredesonderhandelingen ter tafel te brengen. In het nummer van 3 december 1916 meldde Sips dat hij de terugvordering van Frans-Vlaanderen ter bespreking aanhangig had gemaakt in het Vlaamsch Verbond. Hij zag twee wegen om een einde te maken aan de taalverdrukking door de Franse Staat: 1. Op de vredesonderhandelingen de zaak aanhangig maken. 2. Frankrijk, dat beweert op te komen voor de rechten van de kleine volkeren, ertoe te bewegen het goede voorbeeld te geven. Op 5 mei 1917 vinden we in De Eendracht een bijdrage van Mosa, waarin hij zich ondubbelzinnig uitsprak voor de annexatie van Frans-Vlaanderen, met verwijzing naar het manifest van de Raad van Vlaanderen van 4 februari 1917. De hoop op aanhechting van Frans-Vlaanderen werd ook uitgesproken in het nummer van 20 april 1918, in een bijdrage van H.D. Mommaerts. Op 18 mei 1918 leverde diezelfde auteur commentaar op het standpunt van de ‘minderheidssocialisten’, die in De nieuwe Tijd hadden geschreven dat ze het niet eens waren met de terugvordering van Frans-Vlaanderen. De felste pleidooien voor irredentisme vindt men evenwel terug in Ons Land - dat aanvankelijk Antwerpen boven heette - het orgaan van de Groeningerwachten van Antwerpen en omstreken en in feite een spreekbuis van August Borms.Ga naar eind(144) Hierin schreef zelfs Jef Van Extergem, die toen secretaris was van de Socialistische Jonge Wachten, op 3 december 1916, dat de vrijmaking van Frans-Vlaanderen van Frankrijk geëist zou moeten worden, nu de Vlamingen om zo te zeggen Frankrijk gered hadden van bezetting door de Duitsers. Op 9 en 21 juli 1917 werd verwezen naar artikelen die Van Es had gepubliceerd in De Toorts, waarin hij de wens had uitgedrukt dat Frans-Vlaanderen opnieuw met Vlaanderen herenigd zou worden; dit zou dan geen annexatie zijn, maar een herstel van vroeger gepleegd onrecht. Op 1 september 1917 verscheen een bijdrage, waarin werd geschreven dat Borms, tijdens een vergade- | |
[pagina 213]
| |
ring in Gent op 19 augustus, had gezegd dat de Vlaamse soldaten ook streden aan de IJzer om Frans-Vlaanderen voor de Fransen te behouden, anders zou het al tot Vlaanderen hebben behoord. In het nummer van 20 april 1918 wordt melding gemaakt van een motie van het Vlaamsch Verbond van Antwerpen, aangenomen op de vergadering van 18 juni 1916 en herzien op 7 april 1918- zoals hierboven al vermeld - waarin gevraagd werd aan de Raad van Vlaanderen om de terugvordering van Frans-Vlaanderen bij de aanstaande vredesonderhandelingen aanhangig te maken. Aan alle Vlaamse organismen werd eveneens gevraagd om voor die zaak te pleiten. Op 11 mei 1918 wordt erop gewezen dat Frans-Vlaanderen de aandacht kreeg van activistische kringen, zoals het Vlaamsch Verbond en de Jong-Vlamingen. De bijdrage eindigt met de woorden: ‘Mochte de Duitsche opmarsch in Fransch Vlaanderen den onderdrukten Germaanschen stam in Frankrijk de redding voor den ondergang brengen’. In een persoverzicht, verschenen in Ons Land op 25 mei 1918, wordt gewezen op de polemieken die waren ontstaan over de kwestie van de aanhechting van Frans-Vlaanderen. Het blad bleef echter star in eenzelfde richting doordenken, zoals blijkt uit het nummer van 1 juni 1918, waarin een brochure werd besproken van Prof. Dr. Waldemar Kanter: ‘Das Königreich Flandern. Ein weg zum Frieden’, die zich voorstander had verklaard van de aanhechting van Frans-Vlaanderen bij Vlaanderen. In een persoverzicht van 6 juli 1918 tenslotte werd gewezen op een bijdrage van Balder in het ‘Vlaamsche Nieuws’ waarin hij schreef over de onmacht van de unionisten en hun gebrek aan organisatie; zo nam hij als voorbeeld dat er een groep unionisten was die voor de aanhechting van Frans-Vlaanderen was, terwijl een andere groep er radicaal tegen was. Dat niet iedereen het met dit irredentisme eens was, kwam ook tot uiting in Vrij België, het weekblad van de passivistische vluchtelingenpers, uitgegeven in Den Haag (1915-18) onder hoofdredactie van Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste jr.Ga naar eind(145) In het nummer van 6 januari 1917 wees de laatstgenoemde het irredentisme van de hand: ‘Maar voor geschenken als de zogezegde teruggave van Fransch-Vlaanderen kunnen | |
[pagina 214]
| |
wij best bedanken...’. Hij voegde er evenwel aan toe: ‘Stellig kan de hoop niet opgegeven worden, dat ook in Fransch-Vlaanderen onder de vlag der Fransche republiek onze Vlaamsche taalgenoten eindelijk scholen zullen bekomen, waar het onderricht hun in de moedertaal gegeven wordt...’. Een andere spreekbuis vonden de irrendetisten in Onze Taal, een weekblad voor de Vlaamssprekende krijgsgevangenen, dat verscheen te Göttingen; het blad was aanvankelijk politiek neutraal, maar koos later de weg van het activisme.Ga naar eind(146) Op 19 mei 1917 werd hierin een pleidooi gehouden om de Frans-Vlaamingen weer onder Vlaams dak te krijgen. In een bijdrage getiteld ‘Onze Westhoek’, verschenen op 9 maart 1918, sprak ook Leo Delfosse de wens uit, dat Frans-Vlaanderen na de oorlog opnieuw in de schoot van het ware Vlaanderen zou komen. Op 23 maart 1918 verscheen een bijdrage van Johan Winkler, waarin ook hij een pathetische oproep deed voor de hereniging van Frans-Vlaanderen, met West- en Zeeuws-Vlaanderen. Op 25 mei 1918 wordt in Onze Taal gewezen op de historische rol die was gespeeld door Pro Westlandia om het Vlaamse stambewustzijn in Frans-Vlaanderen wakker te schudden; nu er veel over een zelfstandig Vlaanderen wordt gesproken, wordt de aandacht meer gevestigd op Frans-Vlaanderen. Op 29 juni 1918 drukt de redactie de hoop uit, samen met de leden van het Jong-Vlaamse congres, dat aan von Hindenburg, Ludendorf e.a. de erkenning van Vlaanderen, met inbegrip van Frans-Vlaanderen als souvereine staat zou worden gevraagd. Tenslotte werden op 11 juli 1918 nog eens de standpunten kenbaar gemaakt van de groep Jong Vlaanderen t.o.v. Frans-Vlaanderen. De Franse Nederlanden kwamen ook even aan bod in De Morgenbode, een katholiek activistisch weekblad dat werd uitgegeven in Gent. In het nummer van 6-7 februari 1918 werd verslag uitgebracht van een vergadering in Gent op 2 februari, waar Richard De Cneudt had gewezen op de noodzakelijkheid van het terugschenken van Frans-Vlaanderen aan Vlaams-Vlaanderen. Tot slot kan in dit verband nog gewezen worden op enkele bijdragen in De Vlaamsche Smeder, een activistisch weekblad, in | |
[pagina 215]
| |
1917-18 uitgegeven te Gent; het blad onderschreef het radicale anti-Belgicisme van de groep Jong-Vlaanderen.Ga naar eind(148) Op 28 april 1918 schrijft het blad: ‘Maar wij verheugen ons bij het vooruitzicht dat eene mogelijke in bezitneming van Fransch Vlaanderen door de Duitsche legermacht zou toelaten dit vraagstuk voor de Vredeskonferentie te brengen. Mocht de vredeskonferentie, getrouw aan het beginsel van het zelfbeschikkingsrecht der kleine nationaliteiten, tot naasting van Fransch-Vlaanderen bij het zelfstandig geworden Belgisch-Vlaanderen besluiten, dan zou hierdoor een groot Vlaamsch en Germaansch belang gediend worden en zou een onzer hartewenschen in vervulling gaan...’. Op 19 mei 1918 weet dit blad nog mee te delen dat de Nieuwe Tijd gekant was tegen de teruggave van Frans-Vlaanderen, terwijl het Vlaamsche Nieuws er voorstander van was: eerstgenoemd blad was het orgaan van de minderheidssocialisten in Antwerpen, dat linksactivistische standpunten verdedigde; de houding van het Vlaamsche Nieuws is begrijpelijk, vanwege de rol die Borms erin speelde. | |
[pagina 216]
| |
RésuméIl ressortait d'une étude précédente qu'au dix-neuvième et au début du vingtième siècle, bon nombre de périodiques portaient un intérêt fort modéré aux Pays-Bas français sur le plan culturel. Parmi les nombreux périodiques d'inspiration libérale s'intéressant à cette région, il convient de signaler la revue du fonds culturel libéral, Tijdschrift van het Willemsfonds, qui parut entre 1896 et 1905. Elle publia notamment d'excellentes contributions d'A. Vermast et d'A. Henot. Celles-ci étaient bien plus intéressantes que les rares informations fournies sporadiquement par des publications telles que la revue des jeu- | |
[pagina 217]
| |
nes étudiants De Goedendag, De Nieuwe Tijd, revue publié à Roulers à l'initiative d'Hugo Verriest principalement et Dietsche Warande en Belfort, qui, à l'occasion, accordait quelque attention aux Pays-Bas français dans la rubrique des livres. L'hebdomadaire flamand indépendant De Vlaamsche Strijd, qui parut à Gand entre 1897 et 1914, s'intéressait sporadiquement aux Pays-Bas français. Il y eut également des articles dans Hooger Leven, qui parut à Louvain de novembre 1906 au mois d'août 1914 et avait E. Vliebergh comme rédacteur en chef. Le 3 août 1912, Hooger Leven publia un appel aux Flamands - et plus particulièrement aux étudiants - pour qu'ils ne laissent pas se perdre le flamand dans le nord de la France. A première vue, cette démarche semble plutôt curieuse, vu que De Student avait été une des rares revues estudiantines à avoir consacré quelque attention à cette région, mais cet appel s'explique par l'intérêt accru suscité par les Pays-Bas français à la veille de la première guerre mondiale. C'est dans un contexte analogue qu'il convient de situer également quelques articles parus dans Ons Recht, Carolus et Ons Volk ontwaakt. Cette dernière publication s'attardait principalement sur les activités de Pro Westlandia, sous l'impulsion d'Hilaire Allaeys, qui s'était trouvé à l'origine de l'association. Le regain d'intérêt pour la région dans les premières années du vingtième siècle était en grande partie le fait de l'Algemeen Nederlands Verbond (ANV); aussi, les articles qui paraissaient dans sa revue Neerlandia méritent-ils une attention spéciale. Un certain nombre de comptes rendus de voyages, surtout de W.J.L. van Es, qui évoluait dans un sens radical, s'avèrent particulièrement captivants. Par la suite, l'ANV déléguerait toutes ses activités concernant les Pays-Bas français à l'association Pro Westlandia. Ce sont ces activités ainsi que les idées plus radicales de Van Es qui ont exercé une influence déterminante sur la déclaration de principe du groupe Jong-Vlaanderen, qui considérait la Flandre française comme une terra irredenta. Des points de vue radicaux furent exprimés pendant la guerre dans des publications telles que Dietsche Stemmen, ‘revue pour la défense des intérêts de l'ethnie néerlandaise’ qui parut de 1915 à 1918 à Utrecht et répandait les idées de Van Es; De Eendracht, revue créée pour défendre l'université néerlandisée de Gand; Ons Land (Antwerpen Boven), organe des ‘gardes de Groeninge’ d'Anvers, en réalité d'Auguste Borms; Onze Taal, revue destinée aux prisonniers de guerre de langue flamande paraissant à Göttingen; De Morgenbode, hebdomadaire activiste catholique paraissant à Gand et De Vlaamsche Smeder, également publié à Gand. Il est évident que tout le monde n'était pas d'accord avec cet irrédentisme, comme en témoignent les articles de Vrij België, l'hebdomadaire des réfugiés passivistes, édité à La Haye.
(Traduit du néerlandais par Willy Devos) |
|