| |
| |
| |
| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk, eind van de 19e eeuw
Lexicon · 6
C. Moeyaert
inspecteur Nederlands
Ieper (B)
| |
I. Auteur.
Geboren in Tetegem op 16 juli 1720 doorliep Gabriël Pieter Witsoet (ook Gabriël Petrus genoemd) de middelbare school (Oude Humaniora) bij de Jezuïeten in het naburige Duinkerke. In tegenstelling tot de drie andere Jezuïetencolleges (Sint-Winoksbergen, Kassel en Belle), werd hier toen al wat Frans geleerd. Volgens een later paspoort had Witsoet bruin haar en blauwe ogen. Hij trad binnen in het Seminarie in Dowaai, maar verbleef er in een instelling van de Ieperse bisschop. Na z'n priesterwijding (waarschijnlijk in 1748) was hij eerst kapelaan in Nipkerke (Nieppe bij Armentiers) gedurende 14 jaar. Daarna werd hij pastoor in Zermezele aan de voet van Kasselberg, en 7 jaar later pastoor in Kaaster, nl. op 7 juni 1769. Daar ontplooide hij al z'n gaven, ook op literair gebied, en zelfs op louter profaan gebied. Hij bouwde in 1769 meteen een nieuwe pastorie, was zelf aannemer en bouwmeester en versierde het huis op eigen kosten met lambrizering en schilderijen. In 1780 bouwde hij ook een nieuwe zondagsschool, de vroegere, door K.L. Grimminck gebouwd, was te klein geworden. Hij was ook in sterke mate actief in de plaatselijke Rederijkerskamer ‘De Libertijnen’ (met als leuze: Wij leven door Victorie), opgericht in 1540 en een tweede keer in 1732. Ze werd opgeheven in 1792. De patroonheilige van dit gilde, de H. Nicolaas, had zelfs een altaar in de kerk. Sommigen zeggen dat Witsoet er Prins van was. Zeker is dat hij er toneelstukken voor schreef. De toneelschermen en de toneelkleren berustten normaal bij hem thuis. Er heeft blijkbaar ook een toneelgroep ‘Vrije Liefhebbers’ bestaan, voor wie hij ook een toneelstuk schreef.
Witsoet komt uit het Bewijsboek voor als een trouwe, conservatieve, antirevolutionaire priester, maar die helemaal niet wereldvreemd was. Dat blijkt o.m. uit de sympathie van z'n parochianen, uitgedrukt in een huldegedicht bij de opvoering van een van z'n toneelstukken in 1773, en nog veel meer uit de opsomming van z'n meubels, boeken, zilveren tafelgerei e.a.
De bijeenroeping van de Staten Generaal in 1789 en de hele Franse Revolutie die volgt, valt bij Witsoet helemaal niet in de smaak. Zoals de meeste Vlaamse priesters weigert hij de eed op de grondwet af te leggen: in het hele Bisdom Ieper, waartoe Kaaster toen hoorde, waren er, naar hij schrijft, maar vijf beëdigde priesters, en in z'n eigen dekenaat Belle maar één.
| |
| |
In het begin kan hij ervoor zorgen dat Kaaster een gunstig gezind gemeentebestuur krijgt, maar dat duurt niet lang. Op 6 mei 1792 komt een constitutionele pastoor, ene Leceuche uit Bambeke, z'n intrek nemen in de pastorie en Witsoet moet naar de zondagsschool verhuizen. Al op 12 mei moet hij de wijk nemen naar Westouter, waar z'n parochianen, die allemaal trouw bleven op 300 na, hem regelmatig komen opzoeken. Later vlucht hij naar Ieper en verblijft er bij de deken van de kathedraal. Begin september 1793 wordt hij gearresteerd en naar de gevangenis van Dowaai (het vroegere seminarie) overgebracht. Hij sterft er op 7 januari 1795.
| |
II. Werken.
1. Het leven van Pastor Grimminck. Toneelstuk dat in 1773 opgevoerd werd door de Kaasterse Rederijkerskamer. Het berustte vroeger in de pastorie maar is nu verdwenen.
2. De drie maegden van Caester. Een mirakelspel in vijf bedrijven: 1654 hexameters, opgevoerd in Kaaster door de Vrije Liefhebbers in 1790. Het berustte in de bibliotheek van het Comité Flamand de France en is eveneens verdwenen.
3. (Volgens Fr. Costenoble) Leven van K.L. Grimminck, gedrukt bij de Rave. Nog niet teruggevonden.
4. Bewijsboek. Het enigste handschrift dat we nog bezitten, en dat berust in de Kaasterse pastorie. Lang niet alle bladzijden van dit 285 genummerde bladzijden tellende en in perkament gebonden boek zijn beschreven. Enkele bladzijden zijn van de hand van Gauwin, Monet en Staelens, pastoors die hem opgevolgd zijn. De voorpagina is in vier kleuren getekend met als titel Algemeyne Bewijsboek der goederen, reghten ende onderrichtingen aengaende de pastorie van Caester, gestight door Gabriël Petrus Witsoet, beginnende van sijne aenkomste tot de selve op VII junii MDCCLXVIII. Naast de bezittingen van de pastorie, de kalender met de fundaties, brooduitdelingen enz., bevat het boek het relaas van z'n aankomst, van het bouwen van pastorie en zondagsschool, het geschil nopens de kapel van de Maagden met de Heer van Kaaster, ontvangsten en uitgaven van broederschappen, zondagsschool, catechismusprijzen enz. Het merkwaardigste is het boeiende verhaal van z'n pijnlijke belevenissen tijdens de Franse Revolutie, de bedreigingen, z'n vlucht, de brand van de kerk enzomeer. Z'n opvolger, pastoor Staelens, heeft in 1875 dit verhaal afgesloten met het overschrijven van z'n overlijdensacte van 19 nivôse van het jaar III (8 jan. 1795).
| |
III. Taal.
De spelling is soms fonetisch: het weglaten b.v. van de in het Westvlaams niet uitgesproken h, de progressieve spelling van eigennamen soms (Kleenwerk of Klaerhout voor Cleenewerck of Claerhout), maar soms onredelijk ouderwets zoals thien (tien) of pynte naast pinte. Het meerste deel (voor: meeste) is hypercorrect Westvlaams (vesch b.v. is Westvlaams voor vers).
Ontelbaar zijn de Middelnederlandse woorden, en talrijk de authentisch Zuidvlaamse woorden die we ook bij andere auteurs aantroffen: de begravelick, vriend (= familielid), heervader, hoogtijd (hoogfeest), gesaeyen (als volt. deelw.), dienaer (veldwachter), greffier (secretaris), enz.
Ofschoon er vrij veel vreemde of bastaardwoorden voorkomen (veu de luy, cure, kette = quête, bouteillen...) waaronder sommige nu nog mondgemeen zijn (zoals roobe, boote = botte, maire...) toch streeft Witsoet een zekere ‘taalzuiverheid’ na, door naast z'n bastaardwoord een Nederlands synoniem aan te geven, b.v. polouche ofte soupeleepel, forneel ofte schoudt-keetel, hospitael ofte ziekhuys. Hij vormt zelfs nieuwe woorden zoals maireschap,
| |
| |
regter der vrede, weesenheyt (voor ruwbouw). Typisch zijn de verkleinvormen op -ie of -ien (b.v. ortie, craeghtiens) zoals die ook bij de Swaen en Van Grevelinghe voorkomen.
Inzake syntaxis: er komt haast geen ontduiken van de inversie voor (b.v. in platze van bekeeringe men siet de ertnekkigheyd), maar enorm veel absolute tegenwoordig deelwoord-constructies (b.v. Colpaer en Lebbe weggegaen sijnde...). We verwijzen regelmatig naar de volgende opmerkingen.
Opm. 1. Het al hiervoor vermelde weglaten van de h die in het Westvlaams niet uitgesproken wordt, en omgekeerd.
Opm. 2. Witsoet past de ABN-woordvolgorde toe in de werkwoordelijke eindgroep (maar niet altijd).
Opm. 3. Soms is er min of meer Brabantse invloed te merken in verkleinvorm (op -ke) en ander woordgebruik.
Opm. 4. Heel wat woorden gaan in het Zuidvlaams op -ie uit zoals dieverie (t.o. ABN diefstal) enz.
Tot slot wijs ik erop dat Witsoet uitsluitend Nederlandse plaatsnamen gebruikt: Rissel, Kamerijke, Terruanen, Nipkerke, Maerdijkke, Bergen Ste Winoc, Ariën, Vleteren, Belle, Blaereghem, Iper, Teerdeghem, Leereghem, Haezebrouck, Bambeeke, Eeke, maar... Dunkerque (waarschijnlijk op z'n Westvlaams uitgesproken: Duunkerke). Het Bewijsboek bevat ook tientallen persoonsnamen meestal nog met een Nederlandse voornaam erbij (Christiaen, Laurens, Pieter, Jan, Michiel, Walram) die een aparte studie verdienen. De koning van ‘Vrankerick’ wordt Ludovicus XV genoemd. Als bloedwarm plaatselijk historisch document is dit Bewijsboek zeker niet zonder betekenis. Een deel van de tekst is in een gestencilde uitgave bij mij te verkrijgen (prijs: 100 fr.).
| |
Lexicon.
Afkortingen:
Tussen haakjes staat alleen de bladzij (gevolgd door v betekent dat ‘verso’) van het enigste (onuitgegeven) boek van Gabriël Pieter Witsoet, namelijk: Bewijsboek.
Mnl.: Middelnederlands (Verdam). |
spr.: spreek uit. |
Wvl.: Westvlaams. |
westel. Wvl.: westelijk Westvlaams. |
Zvl.: Zuidvlaams: de huidige spreektaal van de Westhoek in Frankrijk. |
DB: De Bo (Westvlaamsch Idioticon). |
Loq.: Loquela (G. Gezelle). |
Stal.: Stallaert, Glossarium (voortgezet door F. Debrabandere). |
Lem.: Lemaire, Glossaire (Duinkerke). |
Opm.: verwijst naar de opmerkingen hiervoor. |
uitspraaksp.: uitspraakspelling. |
(God.): gebruikelijk in Godewaarsvelde (L. Verhille). |
(Steenv.): gebruikelijk in Steenvoorde (Vandevoorde). |
(Zerm.): gebruikelijk in Zermezele (E. Rousseau). |
(Zeg.): gebruikelijk in Zegerskappel (L. Treutenaere). |
Gal.: Gallicisme. |
| |
| |
| |
A
- | adtbouxken: een klein adtbouxken (3), ‘handboekje’ (schrijffout, wat verder staat: handbouxken (3v). Opm. 3. |
- | aelsdouxken: seven aelsdouxkens (272), ‘halsdoekje’. Opm. 1 en 3. |
- | aenhangel: den ingedrongen met sijn aenhangel (32v), ‘aanhang’, Mnl. en Wvl. |
- | aenneemer: het ambt van bauw-meester ende aennemer bediedende (18), ‘aannemer’, ABN. |
- | aenneeminghe: ik hebbe mij in deese aenneeminghe bescaedigt gevonden (18), ‘aanneming’, ABN. |
- | aenvatten: hebben eenige kwadwillige... beslooten mij aen te vatten (24v), ‘aanhouden’, ‘arresteren’, Mnl. |
- | aetelijk: de jooden die tot nog toe (volgens de voorzeggingen van Jesus Christus) als ballingen ende aetelijk aen alle volkeren geleeft hadden (23v), ‘gehaat’, Mnl. Zie opm. 1. |
- | afblijven: waert dat sij eenighte daghen afbleeven (17), ‘wegblijven’, Mnl. |
- | afgaen: heeft eenen zijn geloove afgegaen (24), ‘afzweren’, Mnl. en Wvl. |
- | afgaende: de haeghe afgaende (2), ‘erbuiten latende’. |
- | afkeeren: besonderlijk heeft dit voor de twee eerste die vooren gezet waeren voor Caester afgekeert geweest (24v), ‘afwenden’, ‘ongedaen maken’, Mnl. |
- | afleyden: dat zij hem schandelijk van de prochie zouden afleyden (27), ‘wegbrengen’, ‘eruit gooien’. |
- | afsetten: hij heeft bedankt en sig afgeset van het maireschap (29v), ‘ontslag nemen’ (Mnl. afsetten = ontslaan). |
- | aftrekken: het verkoopen der materiaelen der afgetrokken sondaghschoole (280), ‘afbreken’, Wvl. |
- | afweesen: ten tijde van mijn afweesen (31v), ‘afwezigheid’ (bij Verdam alleen als ww.). |
- | à la lanterne: hoorde ik geheele nachten ende dijkmaels bij dage uytroepen ende zingen a la lanterne (28), Frans lied dat betekent ‘hang hem op’. |
- | alve jubilee: het jaer dat ik mijne alve jubilee geviert hebbe (32v), ‘zilveren jubileum’. Opm. 1. |
- | alomme: alomme vergult (31v), ‘aan alle kanten’, Mnl. |
- | andelen: om tot deese verwisselinghe van landen te geraken hadde ik bij twee personen konnen handelen (19), ‘onderhandelen’, Mnl. Opm. 1. |
- | appel-azil: alwaer een stuk appel-azil lag (26), ‘azijn van gezuurde cider’, Zvl. (ABN appelazijn). |
- | Arien: woonende tot Arien (21v), ‘Ariën aan de Leie’ (in het Frans Aires), nog gebruikelijk in het Zvl. |
- | arsch-broederscap: de aflaet van 't arsch-broederscap (9v), ‘aartsbroeder schap’, uitspraaksp. in het Zvl. |
| |
B
- | baes: Baes Paulus Joungerijk (203), ‘caféhouder’?, ontfaen van baes Manuel Deklerck (272v), id. of ‘werkgever’. |
- | band: met de banden en de misse te zinghen (15v), ‘huwelijksban’. |
- | bank: drie eerelijke banken (21), ‘heerlijke schepenbank’, vandaar: ‘heerlijkheid’, Mnl. Opm. 1. |
- | bart: bart, deylen, iserwerck (18), ‘plank van gewoon hout’, Zvl. |
- | bauwmeester: bedienende het ampt van bauw-meester ende aennemer (18), ‘architect’. |
- | beangen: als ofte zij deel makte ende beangde van de prochiekerke (149v), ‘afhangen’ (Kiliaen). Opm. 1. |
| |
| |
- | bedeelinghe: bedeelinghe (14), ‘brooduitdeling’. |
- | bediender: bediender van den disch (180), ‘dismeester’. |
- | beeld: uytgedeeld 15 groote beelden (281), ‘prent’, Zvl. |
- | beeldeken: den 23 Xbre gekoght verscheyde beeldekens (281), ‘prentje’ (Brabants. Het Wvl. is ‘santje’). Zie opm. 3. |
- | beeltstormerie: als beeltstormerie (29v), ‘beeldenstorm’. |
- | beginsel: in het beginsel van mey (30), ‘begin’, Mnl. |
- | beginnen: de eerste van de twalve begonst in het jaer 1752 (6v), ‘begon’ (Wvl. = ‘begost’); hebben weederom begost (21v), ‘begonnen’, Zvl. (God.). |
- | begravelick: de begravelicken (180), ‘begrafenis’, Zvl. (te vergelijken met ‘huwelijk’). |
- | beluyck: binnen het beluyck van het water (18), ‘binnen de ringwal om de pastorie’, Mnl. beluken = omsluiten. |
- | belsche: geleyen belsche gause (213), ‘Belsche’ = van Belle. |
- | besaeyen: nu beyde besaeyen met cooren (201), ‘bezaaid’, Zvl., vd. |
- | bescaedigen: ik hebbe mij bescaedigt gevonden (18), ‘benadelen’, Mnl. |
- | beschijkt: de drie vierendeelen beschijkt om corne voor den toekomenden ontbloot (202), ‘bestemd’ voor tarwe voor de volgende oogst, Zvl. |
- | besilverd: 6 besilverde candelaeren (28v), ‘verzilverd’. |
- | bevaeren: waar dat die... bouken bevaeren waeren (32v), ‘belanden’, Mnl. |
- | bewaeren: waer het voorders bewaeren is (31v), ‘bewaard’, Zvl., vd.; waer dat meenigte schoone bouken bewaeren waren (32v), id. |
- | bibliotheca: mijne bibliotheca bestaende in ontrent de 500 tomen (28v), ‘bibliotheek’, ‘boekenschat’. |
- | bij: ende de scheure bij hun gebruykt (213); de hofsteede bewoont bij Laurens Ruckebusch (9v), ‘door’, Mnl. |
- | bonfuys die om sijne sottigheyd tweemaal tot het bonfuys geweest hadde (21v), ‘gekkenhuis’, het bonfuys is hier een vervorming van ‘les bon fils’. Zie J. van Overstraeten, Ned. in Frankrijk, p. 43. |
- | boomrijs: levering van mesch en boomrijsen (215), ‘rijshout’, Zvl. (God.). |
- | boord: gherif van spinden, bufetten ofte boorden (18), ‘plank’ om iets op te zetten, Zvl. en ABN. |
- | boote: de negen hondert booten gley (213v), ‘bundel’, Zvl. (toen-Gal.), ook Mnl. |
- | booven dat: booven dat de heeren thiende effers noeyt en hebben willen toestemmen (19v), ‘in weerwil dat’, Mnl. voegw. Opm. 2. |
- | borgerlijk: de borgerlijke constitutie der geesetlijkheyd (24), ‘constitution civile du clergé’, Mnl. |
- | boteille: elf boteillen wijn (148), ‘fles’, Zvl. voor een bepaalde soort fles. |
- | bozeeringhe: de bozeeringhen (18v), ‘lambrizering’. |
- | branke: op de vier branken van den selven hoogen autaer (21v), ‘kransvormige kandelaar’, Zvl. (God.). |
- | breeder: gelijk breeder in den synsbrief te sienen is (279), ‘uitvoeriger’. |
- | brief: verschot van brieven (171), ‘kwitantie’? |
- | brijfken: brijfkens (30), ‘stembriefje’ (met ij gespeld en met korte ie uitgesproken als verkorting). |
- | Bystierveld: naer het Bystierveld (85), ‘plaatsnaam’, wijk in Kaaster (bystier = arm), Zvl. |
| |
C
- | caertebelle: caertebellen (28v), ‘liturgische kalender’, ‘cartabel’, ‘jaarboekje’. |
- | Caester Lynde: twee drieouxkens bij Caester Lynde waer de Steenstraete
|
| |
| |
| verlegt is om naer de steenbrugghe te gaen (200), wijk en herberg in Kaaster, (het herbergopschrift is voor kort verdwenen). |
- | caffoor: tusschen de caffooren op den solder (25v), ‘schoorsteen’, Zvl. |
- | cameris: cameris gestrijpt om eene albe te vermaken (164), ‘Kamerijks linnen’ om die albe te verstellen. |
- | canoninck: den Eerwaerdigen heer canoninck De Buys (196), de Ew hren canoninghen van de catedrale kerke O.L. Vrouwe tot Boulogne (1), ‘kanunnik’. |
- | capelaen: betaelt aen den capelaen (148v), ‘kapelaan’, Zvl. en ABN. Zie ook: onderpastor. |
- | caroote: wat carooten (202v), ‘wortelen’, Wvl. (elders in Zvl. heet dat we(r)tels...). |
- | carwatte: voor schorten, neusdoeken en carwatten (272), ‘das’ (‘hij het z'n karwaot toe-ettrokken’ betekent in God.: hij heeft zich verhangen), Zvl. (ook: Zerm.). |
- | carwattien: 9 neusdoucken en 8 carwattiens (272), ‘dasje’, Zvl., spr. karwatje(n). |
- | chese: eene reyse met sijne chese (215), ‘sjees’, Zvl. |
- | contoor: in het contoor ofte studiekamer (18v), ‘bureau’, toenmalig Zvl. (ook in Ekelsbeke in 1787). |
- | cornette: doen maken twalf cornetten (272), ‘hoofddeksel met zijstukken in de vorm van hoorntjes’, Mnl. |
- | coronement: het erstellen van het coronement van den autaer van Maria (155), ‘kroonvormige versiering’? |
- | craeghtien: ses craeghtiens (272), ‘kraagje’ als afzonderlijk kledingstuk, spr. kraagtje(n). |
- | croos: soo dat ik... het eerste jaer croos sal moeten betaelen (250), ‘intrest’, Wvl. |
- | cure: competeerende de cure van Caester (200v), ‘pastorie’, Gal. |
| |
D
- | daegeraet: jockweg leedende al draeyende van de daegeraet naer t'bystierveld (85), ‘Dageraad’ (wijknaam in Kaaster). |
- | daer: het stuk daer men brijken maekte gebruykt door Gantois van den ontbloot (205v), ‘waar’, Mnl. |
- | daldinghe: van noorden daldinghe Bondeloo (2v), = de aaldingen: ‘erfgenamen’, Mnl. |
- | deelinge: om de aenstaende deelinge (218), ‘voor de aanstaande prijsuitdeling’, Zvl. |
- | dek: het dek van de kerke (30v), ‘dak’, Mnl. |
- | dekanie: onze dekanie van Belle (24), ‘dekenaat’. |
- | derven: op wie ik met grond hadde derven betrouwen (24), ‘durven’, Mnl. |
- | deyl: bart, deylen, iserwerk (18), ‘dennehout’ (t.o. bart ‘gewoon hout’), Zvl. (God.). |
- | dienaer: door den dienaer den inhoud van deesen brief kenbaer gemaekt hebbende (27v), Constantinus Colpaert dienaer (21v), ‘veldwachter’, Zvl. (Mnl. gerechtsdienaar). |
- | dienen: dienst die ik tot dienen dagh gedaen hebbe (16). Opm. 3. |
- | dienst: diensten die noyt betaelt en hebben geweest (149v), ABN-volgorde in ww eindgroep. Opm. 2. |
- | dieverie: huysbrake ende dieverie (26v), ‘diefstal’, Zvl. Opm. 4. |
- | dijk: vergeten te spreken van twee ketels dijk ofte troubel bier dat gevonden wiert in ider tonne (215), ‘troebel bier’ of gewoon ‘dik’ bier. |
- | dikmaelsder: soo den pastor de paters dikmaelsder vraeght (17), ‘vaker’. |
- | disch-genoot: ses pont pars voor vijf missen geleesen in de begravinge
|
| |
| |
| van vijf disch-genooten (180), ‘iemand die geholpen wordt door de armentafel’. |
- | disvolgens: Michiel Savaete die begraven is den derden mey 1780, disvolgens doodt (9), ‘dus’ (dienvolgens is Zuidnederl.). |
- | dispensie: voor het schrijven om dispensie (15v), ‘dispensatie’. |
- | dissendag(e): den dissendag in de goede weeke (23); t'sanderdags dissendage (24v), ‘dinsdag’, Mnl., Wvl. |
- | doen: doen hij gaeraert was (201), ‘toen’, Mnl. |
- | Domini: geene platze van geuschen Domini daer hebben konnen bekoomen (27), ‘dominee’. |
- | doodschult: de verteekeninghe van de doodschult (162v), ‘geld verschuldigd aan een broederschap bij het afsterven van een lid’, Mnl. |
- | door: door de Gilde het jaer 1791 vernietigt sijnde, hebben alle diensten van de gilde van Ste Niclais actergelaeten geweest (13), ‘doordat’... vernietigd was. Eigenaardige constructie. Het gaat om de Kaasterse Rederijkerskamer waarvan Witsoet lid was. |
- | doubel: neegen en veertigh patakons vier doubels (214), ‘soort munt’, Zvl. (God.). Ook ‘grouve doubels’ (155). |
- | doukerput: eenen dag daer naer hebbe de provoosten deese drie vervoert naer den doukerput in de gevangenisse van Belle (26v), ‘donkere kerker’, ‘vergeetput’? |
- | douzyne: drie douzyne paternosters (281), ‘dozijn’. |
- | droef: seven pont droeve doubels (155), ‘slechte munten’, Zvl. (God. droef geld of kwaad geld). |
- | dryhoukt: een dryhoukt partieken garsland (81), ‘driehoekig’, Zvl., Mnl. |
- | duytsen: den 15 mey gekocht aen een duytsen (281), ‘Duitser’, Zvl. |
| |
E
- | eet: door ligveerdige en vaelsche eeten (24), ‘eed’. |
- | engel-misse: de eerste engel-misse (15), ‘begrafenismis voor kinderen’, Wvl. (-misse is Zvl. t.o. Wvl. messe). |
- | erkentenisse: de gewoonlikke erkentenisse van de capelle aen den pastor (148v), ‘toekenning’, Mnl. Zie ook s.v. retributie. |
- | ertnekkigheyd: de ertnekkigheyd (24), ‘hardnekkigheid’. Opm. 1. |
- | erve: het jaer seyns van de erve van de oude zondaghschoole (279), ‘terrein’, ‘stuk grond’, Mnl. |
| |
F
- | fagote: twee hondert fagoten (213v), ‘takkenbos’, Mnl. |
- | fatsoen: aen meester Vandamme voor kousen etc. carwatten gratis met alle fatsoenen of maken (273), ‘fantasie’, ‘bijkomstigheden’, Zvl. (God.). |
- | faseel: vif-en-twintigh bonden gespleeten faseel (16), ‘dik hout’, Mnl. |
- | flambeeuw: met fakkels ofte flambeeuwen (30v), ‘flambouw’, ‘toorts’, Mnl. en Wvl. |
- | foort: het inkomen van het land geïncorporeert in het foort van Zuydkoote brugghe (33), ‘fort’ (Zie K. de Flou, Top. Woordenb. IV, p. 270). |
- | forneel: het forneel ofte de schoudkeetel (28v), ‘grote ketel vastgemaakt op een fornuis’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | froyen: de vaene van onse L. Vrouwe heeft gekost 6 ellen 1/4 damast a 6 guld de elle 4 elle 1/4 galon 24 pond 16, acht ellen froyen a 12 stuyvers (155v), ‘franje’, Zvl. (in God. fruien of fruiers). |
| |
G
- | gaeraert: wort betaelt door den gaeraert ofte ontfanger (17); doen hij
|
| |
| |
| gaeraert was (281), ‘ontvanger van belastingen’, Mnl. (Stal.), garare in Loq. |
- | gaerde: colonel der gaerde national (25v), ‘wacht’, Gal. (op z'n Vlaams gespeld en uitgesproken). |
- | galeys: iserwerk, galeys, herden potten (28v), ‘verglaasd aardewerk’ (gleis), Zvl. en westel. Wvl. |
- | gantiere: alle de gantieren (29), ‘onderstel voor biervaten e.a.’, Zvl. |
- | garsbilk/gasbilck: eenen garsbilk (79); eenen gasbilck (2), ‘afgelegen wei’. |
- | gause: te doen verlegghen vif en twintigh gleyen belsche gause (210), ‘soort maat’? (gauge = ijkmaat, Loq.), van Belle. |
- | gebrooken: betaelt de gebrooken aght schelle aght penne (1), ‘ontbrekende’?; een vat lijnsaet gesaeyen in het alf gemedt bilck gebrooken 1773 (201), ‘gescheurd’. |
- | geëed: geede lantmeters van het Hof van Cassel (86), ‘beëdigd’, Mnl. (Stal.). |
- | gelick of dat: gelick of dat er eene heure geluyt wiert (21v), ‘aangezien’, Mnl. |
- | gemeensaemheyd: om alle gemeensaemheyd af te breken (30), ‘gemeenzame omgang’,, Mnl. |
- | gene: van eene persoone eene gene (272), ‘gienje’ (munt). |
- | geneesmeester: tegen den geneesmeester die hun wilde geneesen (32v), ‘geneesheer’, ‘heiland’ (Bijbelse taal). |
- | genoech: westeynde genoech scherp abouteerende te Roocruysse (83v), ‘nogal’, ‘vrij’, Mnl. |
- | geperkt: 50 ellen geperkt lijnewaet (272v), ‘geruit’, Zvl. |
- | geraedigh: hebben sij geraedigh gevonden de paters capucinen van Belle te vragen (17), ‘geraden’, Mnl. |
- | gereedt: twee kroonstucken door het gereedt van het ontbloot (203v), ‘klaarmaken’ (van de oogstvrucht?). |
- | geryvigh: dat soude geryvigher geweest hebben (19), ‘gemakkelijk’, ‘gemak gevend’, Wvl. (DB). |
- | gescheet: van oosten 't gescheet jegend de Heerlichede van Soetenay en Vleteren (83), ‘grens’, Mnl. (Stal.) (Soetenay heet nu Zoelnaey, of niet?). |
- | gestript: gestript lijnewaet (273), ‘gestreept’, Wvl., spr. gestriept. |
- | geusch: de nieuwe geusche ende schismatieke herders (29), ‘ketters’ (DB). |
- | gevangen leyden: andersins souden sij mij gevangen hebben en naer Kamerijke gevangen geleyd hebben (187v), ‘naar de gevangenis brengen’. |
- | gevoughelijk: als het gevoughelijk sijn kan (12v), én was niet gevoughelijk om eenen kelder te maken (19), ‘passend’, ‘geschikt’ (Mnl. gevoegen = schikken). |
- | gewigtig: den eenen gewigtig en alomme vergult (31v), ‘zwaar’ (het gaat om een kelk). |
- | gewoonlik: de gewoonlikke erkentenisse (148v), ‘gewoon’, levend Zvl. b.v. in Steenvoorde. |
- | gezinde: daertoe hadde hij ten minsten vijf-en-twinttg van sijne gezinde bereyd (28v), ‘gezelschap’, ‘gevolg’, Mnl. |
- | ghemynckt: groodt booven de elf roen... alf ghemynckt door den voedtwegh (1v): ‘doorbroken’, ‘verminkt’, Mnl. |
- | gilde: de 6 10bre de singhende misse van den H. Nicolaus door de gilde. Het jaer 1791 de gilde vernietigt sijnde hebbe alle diensten van Sinte Niclais achtergelaeten geweest (13); diensten gedaen voor de gilde van Sinte ninte Niclais (1791) (255), ‘rederijkerskamer’ waar Witsoet lid van was. |
- | glaesebreeker: betaelt aen Joannes Toti glaesebreeker voor twee nieuwe glasvinsters in den koor 10 9bre 1770 (163v), ‘glazenier’ (ironsch?). |
| |
| |
- | gley: te doen verleggen vif-en-twintig gleyen (210), ‘dekstro’, Wvl. (glui, ook glei, in Van Dale). |
- | gods-pennijnck: hoofdkleed van twee pond groot voor het bouwen der sondagschoole betaelt alsoo den godspennijnck (236), ‘penning die bij verkoop aan de armen gegeven wordt’, Mnl. (Stal.). |
- | graf: brijken ende sant tot het matsen van het h. graf (155), ‘beeldengroep, graflegging van Christus’. |
- | grauw: betaelt aen d'Heer Joannes Tullier 80 ellen lijnewaet weesende grauw (273), ‘grauwe stof’, Mnl. (gedragen door geestelijken en geringe lui). |
- | grave: 20 witten grave (nl. flessen wijn) (28), ‘soort wijn’, nl. missewijn (God.), wat zuur (Zerm.), (Zeg.). |
- | greffier: de greffier die secretaris gebleven is (30), ‘gemeentesecretaris’, levend Zvl. |
- | greffie: in de greffie van Caester (21v), ‘secretarie’, Zvl. (God.). |
- | gregte: gelijk ik iemand soude vermant hebben die ik naer het gregte ende ter dood hadde moeten geleyden (26), ‘gericht’, ‘plaats der gerechtstelling, galg’, Mnl. |
- | grontfesten: de stukken waerop den pastor zijn recht meynde gegrontfest te zijn (21v), ‘gronden’. |
- | grootbier: acht tonnen groot-bier (215), ‘sterk bier’ (Stal.). |
- | groote: makende in fransch geld honder ses-en-sestig ponden par. thien groote (282v), ‘muntstuk’, Mnl. |
- | grotien/grotie: belast met een grotien s'jaers (25); belast met een grotie (26), ‘klein muntstuk’, spr. grotjen of grotje. |
- | grouf: grouve meubels (28v), ‘grof’, Wvl. |
- | gulden: offerande van de gulden misse (272v), ‘mis op quatertemperwoensdag in de advent’, ABN. |
| |
H
- | hand: twee handen kleyne beelden (281), ‘hand vol’ of ‘vijftal’? |
- | handtbouxken: volgens het selve hand-bouxken (3v), ‘notitieboekje’, ‘dagboek’ (Verdam). Opm. 1. |
- | heervader: ontfaen van heervader Beck (201), ‘vader van een priester’, Zvl. |
- | helle: betaelt tot Armentiers aen François Rouzé voor viftigh hellen vlassen wit lijnewaet tot 13 1/2 de helle (272), ‘el’. Opm. 1. |
- | hemd: tot het maken van 58 hemdens (272), ‘hemden’, Zvl. en westel. Wvl. (God.). |
- | herbergen: ende spisen en herbergen van de paters die dienst doen in de capelle van Caester (148), ‘logies geven’, Mnl. |
- | herd-appel: beplant met herd-appels (1773), (201), ‘aardappel’. Opm. 1. |
- | hertien: silveren hertiens (31v), ‘hartje’, spr. hertje, ‘ex-voto’. |
- | hertnikkig: twee van de hertnikkigste (24v), ‘hardnekkig’. |
- | hertzugt: met het grootste verdriet ende hertzugt (23), ‘angst’, ‘benauwdheid’, sucht = Mnl. |
- | heure: een jaer heure van alle de cure landen (13v), ‘pacht’ (eigenlijk: ‘huur’), Mnl. |
- | heyligh-dag: de vijf Onse Vrouwe dagen die heyligh-dagh gevierd worden (17v), ‘verplichte feestdag’, Mnl. (eigenaardige bepaling van gesteldheid). |
- | hoet: voor aght hoets tot Steenvoorde (272), ‘hoeden’, Zvl. meervoud. |
- | hoetien: twee kneghte meutsen als hoetiens (272v), ‘hoedje’, spr. hoetjens... |
- | Hondenest: zeaylant liggende bij t'Hondenest (8), wijknaam in Kaaster. |
| |
| |
- | hoofdigh: ten ooghsten tien hoofdighe (20), ‘koppig’, Zvl. (ten oogsten = ten hoogste). |
- | hoofdkleed: hebbe besproken een pond groote van ider gemet in platze van hoofdkleed (200v); voor hoofdkleedt drie kroonestukken (213), eigenlijk ‘hoofddoek’, hier: ‘soort belasting’. |
- | hoogtijd: zie ooghtijd (7v). |
- | hoor: de hoors Niclais Kleenwerk (1v), ‘erfgenaam’, Mnl. |
- | houtmeurs: om eenen hout-meurs ofte verbergplatze van brand hout te maken (29), ‘houtstal’ of ‘-schuur’. |
- | Houdenem: 't gescheet teeghen Houdenem (1), ‘Oudeneem’ (een heerlijkheid in Kaaster, bij de dorpskom). |
- | hout-werker: de drie maegden, den blijnden rudder, den hout-werker ende de drie moordenaers en hebben dit jaer 1783 nochte vertoont nochte gekleet geweest (148v), ‘houthakker’ (uit de legende van de Drie Maegden). |
- | huysbrake: huysbrake ende dieverie (26v), ‘inbreken of afbreken van een huis’, Mnl. |
- | huyscateel: zooveele huys-cateel als eenen man op zijnen rugge kan dragen (29v), ‘huisraad’, Mnl. |
| |
I
- | iegenwoordig: door mij iegenwoordigen pastor (149), ‘huidig’, Mnl. (jegenwoordich in Verdam). |
- | ingedrongen: deesen is ingedrongen pastor van Winnezeele (24), ‘binnengedrongen’, ‘indringer’, Mnl. |
- | inkommen: de goederen ende inkommen van de pastorie van Caester (1), ‘inkomsten’, ‘inkomen’. |
- | instel: zonder instel van de thiendeheffers (18), ‘tegemoetkoming’. |
- | is het zake dat: is het zake dat er veranderinge koomt, ik sal mijnen eed erroepen (31), ‘in geval’, Mnl. |
- | Ipers: Ipers geld: ses en viftig gulden twee stuyvers Ipers geld (281v), ‘Iepers’ (Oostenrijkse Nederlanden). |
- | Italiaendre: den 7 januarii aen eenen Italiaendre voor beeldekens (281v), ‘Italiaan’, Wvl. |
| |
J
- | jeffrouwe: jeffrouwe van Paillie (4v), ‘juffrouw’, ‘Mevrouw’ (hier). |
- | jeghens: 't gescheet jegens de heerlijkhede van Soetenay (83), ‘tegen’, ‘bij’, Mnl. |
- | jockweg: jockweg leedend al draeye, de van de Dageraet naer t' Bystierveld (85), ‘landweg’ (Zeg.), Zvl., Mnl. |
- | jonen: de offeranden van de drey kersmissen daertoe gejoont (272v), ‘toestaan’, ‘gunnen’, Mnl. |
| |
K
- | kafoorvager: aen eenen kafoorvager voor thien neusdouken (272v), ‘schoorsteenveger’. Zvl. |
- | kasken: tot maken een silveren kasken om te berechten (164), ‘koffertje’. Opm. 3. |
- | Kamerijke: andersins souden sij mij naer Kamerijke gevangen glyd hebben (187v), ‘Kamerijk’, Zvl. |
- | keetelaere: den brouwkeetel... hebbe ik verkoght aen eenen keetelaere van Hazebrouck (18v), ‘ketelsmid’, Zvl. (God.). |
| |
| |
- | kette: dat de pastor geene ketten ofte ommegangen en vermagh te doen (20v), ‘collecte’, Zvl. (Gal.). |
- | klavers: vijf vierdeel klavers (202v), ‘klaver’, Zvl., Wvl. |
- | kleerprijs: ontfaen van Michiel Ruckebusch voor kleerprijzen (272v), ‘kleren als prijs op school’. |
- | kloostersgast: alle kloostersgasten (23), ‘kloosterling’ (niet in Verdam). |
- | kling: zijne kling met eene dulle rasernie in de hand neemende (26), ‘kling’, ‘sabel’. |
- | knegte-meutsen: knegte-meutsen (272v), ‘jongensmuts’, Wvl. |
- | koep: aen Pieternelle Claeys voor koep van 135 ellen grauw-lijnewaet (272), ‘aankoop’, oude spelling. |
- | koepdag:...van koepdag te houden van mijne meubels (32), ‘openbare verkoping’, Mnl. |
- | kofer: eenen kofer vol van boucken (28v), ‘koffer’, ‘hutkoffer’, Zvl. en westel. Wvl., uitspr. |
- | kooningspenning: waarvan alle kooningspenningen ofte onkosten blijven ten bate van den pachter (220v), ‘onkosten’ ‘belasting’ (Loq. s.v. keuningspenningen). |
- | koster: lansmeter ende koster van Caester (1), ‘onderwijzer’, Zvl. |
- | kosterie: in sijne bedieding van de kosterie (251), ‘kostersambt’, Zvl. Opm. 4. |
- | kranke: houdende de h. olie der kranke (28v), ‘zieke’, Mnl., Zvl. |
- | kroonestuk/kroonestuck/kroonstick: van eenen persoon twee kroonestukken (280v), een kroonestuck van sesthien schellingen (18v), kroonsticken (148), ‘zilveren muntstuk van 9 pond 14 schellingen, of van 16 schellingen...’. |
- | krigs-knegt: zoo aest als de krigs-knegten gekoomen zijn (30), ‘soldaat’ (staat in Van Dale als verouderd). |
- | kristalin: het kristalin (28v), ‘kristal’, Mnl. |
- | kruysnet: een kruysnet (29), ‘kruisnet’, ABN. |
- | kwaet: naer afrekeninge van kwaet geld ende mollagie (252v), ‘niet gangbaar’ of ‘minder waard’ (Verdam kent: licht gelt)? of belasting? |
- | kwijtschel: is de Pastor bereyd kwijtschel te geven (149), ‘kwijtschelding’ (niet in Verdam). |
- | kunnen: onder alle die zoo lafhertig... geweest hebben... en kan ik niet eenen die te vooren niet bevlekt was (24), ‘kennen’. |
| |
L
- | lambersiering: lambersieringen (30v), ‘lambrisering’ (volksetymologie, vgl. versiering...). |
- | landkust: elk in hun landkusten (23), ‘streek’, Mnl. (kuste is streek bij Kiliaen). |
- | landroede: leeveringe van gley, landroeden en wissen (214), ‘dikkere “wis” teen’ (God.), of: legroede = latten (Zeg.) gespleten dikke wilgetakken (Steenv.). |
- | landt-maete: groodt bij landt-maete van Zitter, twee ghemeten, veerthien roeden (2), ‘het landmeten’. |
- | landsdeeken: als blijckt uyt de reekeningen die den eerweerdighen Heer Buyck dickmaels aen den landsdeeken gedaen heeft (20v), ‘deken’, Mnl. |
- | lansmeter: lansmeter ende koster van Caester (1), ‘landmeter’. |
- | leegerplatze: naer de leegerplatze bij de Oostlinde (30v), ‘legerkamp’. |
- | leeraert: leeraert der waerheyd (31), ‘leraar’. |
- | leeven: verbooden op het leeven in Vrankerijk weeder te keeren (33), ‘op verlies van z'n leven’, Mnl. |
- | leger: 2. leger: - van westen de straete loopend van Caester naer Godsvelde (83), ‘veld’ bij beschrijving van vaste goederen, Mnl. (vgl. legger). |
| |
| |
- | ligverdig: door ligverdige en vaelsche eeten (24), ‘lichtvaardig’ (uitspraaksp.). |
- | ligverdig: door ligverdige en vaelsche eeten (4), ‘lichtvaardig’ (uitspraaksp.). |
- | linnewaet: alle mijn linnewaet in de woste (28), ‘linnen’, volksetymologische combinatie van linnen en lijnwaad. |
- | looten: looten gooten (300v), ‘loden’, Wvl. |
- | louis: twee franche louis d'ors, makende sesenseventig pond sesthien groote (148), ‘soort muntstuk’. |
| |
M
- | maende bouxken: maende bouxkens (28v), ‘maandblad’. Opm. 3. |
- | Maerdijkke: bediender van de pastorie van Maerdijkke (23v), ‘Mardijk’ (uitspraaksp., spr. Mààrdieke). |
- | magdekeyrse: nocht het beelt van Maria, nocht de drie magdekeyrsen, nocht den standaert van de capelle en hebben naer de kerke niet gedreegen geweest (148v), ‘grote kaars die in de processie van de Drie Maagden gedragen werd’. |
- | maireschap: heeft hij bedankt ende sich afgeset van het maireschap (29v), ambt van ‘maire’, neologisme. |
- | marbel: verandering van portaelen, marbel in het heylig der heyligen (30v), ‘marmer’ in het koor, Mnl. |
- | marbeleeren: marbeleeren ende vergulden meedebegrepen (18v), ‘marmeren’, Mnl. |
- | martelie: de martelie onderstaen (25), ‘marteldood’ of ‘marteling’ ondergaan, Mnl. |
- | matsement: dat de meuren, de pilaeren ende het matsement van de tooren gebleeven waeren (30v), ‘metselwerk’, Zvl. |
- | matsen: ik hadde mij een graf doen delven ende matsen (32v), ‘metselen’, Mnl. |
- | meerste: het meerste deel, ‘meeste’, hypercor. sp. |
- | meishemde: gegeven voor twee meishemdens ses pond paresis (272v), ‘meisjeshemd’, Zvl. meervoud. |
- | mercure: mercuren (28v), ‘krant’ (dag- of weekblad), Gal. |
- | mersch: twee voeren mersch (213), ‘mest’, hypercor. sp. |
- | meulemaker: Clementinus Damasus Bruneel, meulemaker (29v), ‘molenmaker’, Wvl. (spr. mullemaker). |
- | meysen-meutse: meysen-meutsen (271v), ‘meisjesmuts’, Zvl. |
- | Mevrouwe: Mevrouwe van Eecke (202v), ‘vrouw van de heer van Eke’, adellijke titel. |
- | misgreepe: door misgreepe in deese rekeninge (215), ‘vergissing’, ABN: misgreep. |
- | missebroot: betalinge van missebroot (171), ‘offerbrood’, ‘hosties’, Wvl. (maar ‘misse’ is Zvl., t.o. messe). |
- | moesen: dat gemoest ende overgedragen geweest heeft (32), ‘aanbrengen’, ‘verraden’, Zvl., westel. Wvl. Opm. 2. |
- | mollagie: naer afrekeninge van kwaet geld ende mollagie (152v), ‘belasting op broodkoren of bloem’ (Zie: Lemaire, Glossaire). |
- | mousse: dat ik niet en sochte om te gaen bij de rekeninge om mousse te zijn (22v), ‘verrader’, Zvl. Opm. 2. Moeskoppen zijn aftruggelaars in Zerm. |
- | moye: van mijne moye, Joanna Adriana Piedmont (26), ‘tante’, Mnl. (moeie) en Zvl. (oud-Westvl.). |
- | munte: carwatten aen munten (273), ‘pasmunt’, ‘klein geld’ (voor overblijvend klein geld). |
- | m.s.: seyde al lasteren M...S... (26v), ‘soort krachtterm’. |
| |
| |
| |
N
- | naelde: de naelde van den tooren (30v), ‘naald’, ‘spits’. |
- | naersaet: het welke ik al begeire te laeten aen mijnne naersaeten (18v), ‘opvolger’. Opm. 3: mijnne! |
- | nagt-roobe: geene andere kleederen aendoende als eene enkele nagtroobe (25v), ‘nachtgewaad’, Zvl. |
- | nakoomer: mijnne nakoomers (18v), ‘opvolger’. Opm. 3: mijnne. |
- | namen: sonder den tijd te namen (21v), ‘noemen’, Zvl. |
- | naminghe: naer eerste naminghe in het concours door den seer eerwerdighen Heere Deval... canoninck (16), ‘benoeming’, Zvl. (God.). |
- | neederig: zoo van den hoogen als van den neederigen geestelijken staet (73v), ‘laag’, Mnl. |
- | neursdouck: drie schorten en neegen neursdoucken (272), ‘schouderdoek’, (spr. neusdoek; hypercorrecte spel.). |
- | neuveine: ider dagh van de neuveine (14v), ‘noveen’. |
- | nieuwdagh: daegs naer nieuwdagh (4), ‘nieuwjaarsdag’, Wvl. |
- | Nipkerke: betaelt aen Philippe Heyte tot Nipkerke (271) (vroeger Vlaams dorp dat nu in het Frans Nieppe heet). |
- | novale: opgedaen den ontbloot 1768 de novale van twee drieouxkens bij Caester lynde (200), ‘tiende van een stuk land dat voor het eerst bezaaid wordt’, Mnl. |
- | nowaille: van eenen persoon twee nowaillen (280), ‘geldstuk’ (nergens genoteerd...). |
| |
O
- | onder-pastor: ontfaen van de Ew. h. F.X. Beck onder-pastor van Caester thien ponden Grooten Vlaemsch (272), ‘kapelaan’ (geen Zvl., Brabantse invloed). Opm. 3. |
- | ongepeysd: veele ongepeysde tormenten (25), ‘ondenkbaar’. Opm. 3. |
- | ontbloodt: de thiende van de Pinkelhouck heeft den ontbloodt verpacht geweest aen Pieter Emanuel Wettelynck (200), ‘oogst’, nog bekend Zvl. (God.) (Stal.) - drie achter een volgende ontblooten (200) id. |
- | ontfaen: ontfaen van... (147), ‘ontvangen’, Mnl. |
- | om: olie van olive om de lampe (172); t'gonne... verstelt wort om de feeste van Belle (13); voor mutsen om de knegten (272v), ‘voor’, ‘wegens’, Zvl., Mnl. |
- | omachte: dat sij in omachte gevallen is (26), ‘bezwijming’, Mnl., uitspraaksp. voor onmacht. |
- | ommegaender: den ommegaender met de schale (183), ‘collecteur’. |
- | ommegang: dat de pastor geene ketten ofte ommegangen en vermagh te doen ofte te doen doen (20v), ‘collecte’, purisme? |
- | oogmerkt: waer het saeke dat men oogmerk naeme op sijn gedrag (31), ‘aandacht geven aan’, Mnl. |
- | ooghtijd: men deelt op den ooghtijd van Passchen vier vaeten (7v), ‘hoogfeest’, uitspraaksp., Zvl. Opm. 1. |
- | ooghweerdigheyt: zijn ooghweerdigheyt den bisschop van Iper (4), ‘hoogwaardigheid’, uitspraaksp. Opm. 1. |
- | oorder: door oorder van Bezelaere ontvanger en agent (14v), ‘bevel’; het herders van het eerste oorder (23v), ‘stand’, Mnl.; waer geen oorder maer eeuwig wanoorder inwoonde (23v), ‘orde’. |
- | oorlof: na enigte moyelijkheden... hebbe ik voor mij tot Brussel deesen oorlof bekoomen (33), ‘verlof’. |
- | oorloog: den oorloog verklarende (23v), Wvl. uitspraaksp. |
- | ostlinde: naer de legerplatze bij de oostlinde (30v), ‘toponiem in Kaaster’. |
| |
| |
- | op: tot Boulogne op zee (16), ‘aan’, Gal. |
- | op een nieuw: want dit jaer heeft men op een nieuw de korte dreeve van de steenstraete opgedolven (149), ‘opnieuw’, Zvl. |
- | openbaerlijk: openbaerlijk verkocht (280), ‘in het openbaar’, Mnl. |
- | opofferen: deese misse opofferen (4), ‘opdragen’. |
- | opsetten: over snijden en opsetten de vier palmen met de kroone (155v), ‘ergens op zetten’. |
- | ortie: 11 stuy een ortie de elle (272v), ‘oordje’, Zvl. |
- | otica: tot Steenvoorde voor aght oticas (272)? |
- | ouest: het laste van ouest (4v), ‘augustus’ (oogst), Wvl., spr. oest. |
- | overbringen: hebben den geheelen nach overgebracht (25), ‘doorbrengen’, Mnl. |
- | overmannen: dat de poorten der helle deeze niet en sullen overmannen (23v), ‘onderwerpen’, Zvl. |
- | overnieringe: ende andere overnieringe (29v), ‘tuinierswerk’, ‘tuinwerk’, Wvl. uitspraaksp. voor hoveniering (niet in DB of Loq.). |
| |
P
- | pachtgoed: ik ben eenige uren gaan rusten in een pachtgoed (28v), ‘boerderij’, levend Zvl. |
- | paele: zoo aest als de krigsknegten zoo van den eenen als van de anderen kant aen de paelen der rijken gekoomen zijn (30), ‘grens’, Zvl. (God.). |
- | paersch-visite: mijne paersch-visite gedaen hebben de (24v), ‘paasbezoek’, hypercorrecte spelling. |
- | paeters kamer: de paeters kamer (25v), ‘logeerkamer voor een pater, in de pastorie’. |
- | pamele: het eene boonen het andere pamele (200), ‘soort gerst’ (D.B.). |
- | pand: dat eenen goeden herder sijne ziele te pande zet (25), ‘verpanden’. |
- | pastoreel huys: het pastoreel huys (16), ‘pastorie’. |
- | pateroen: h. Audomarus pateroen van de kerke (30v); den h. Rochus pateroen tegen de péste (10v), ‘patroon’. |
- | pavé: in den nieuwen pavé (86), ‘straatweg’, Gal. |
- | pelle-warin: ik hebbe inhaelinge gedaen van de schepens tot omtrent het pelle-warin waer sij gekoomen sijn (21v), ‘pellorijn’, ‘schandepaal’ (het gaat om het tegemoet gaan uit de kerk naar de rouwstoet). |
- | peyreboom: aen de zuydzijde van den hof van binnen den meur: peyreboomen (282), ‘pereboom’, Zvl. en ABN. (Wvl. is meestal perelaar; let ook op ‘aan’ de zuydzijde; Wvl. is ‘al’ en Brabants ‘langs’). |
- | peys: eenen silveren plaete dienende om den peys te geven (32), ‘pateen voor offergang’, ‘peisbord’. |
- | Pinckel-houck: eene thiende ghenaemt den Pinckelhouck (1), ‘wijknaam in Kaaster’. |
- | pinte-pynte: 17 pinten wijn (148), idele zoo boteillen flacons en pynten (29), ‘± halve liter (-fles)’. |
- | pintie: een silveren plateel met wijn ende waeter pintie (31v), ‘schenkkannetje voor de Mis’, spr. pintje. |
- | plansoen: leeveringe van mesch, boomrijzen en plansoenen (215), ‘jong boompje’, Zvl. (God.). |
- | plunteren: om mijn huys te plunteren (25), ‘plunderen’. |
- | poey/poyse: om drie poeyen daeghs te luyden (21v), ider poyse (21), ‘tijd waarin geluid wordt’, Mnl. |
- | pointinge: hiervan afgetrokken 9 p. voor pointige (152), ‘belasting’ (poentinge bij Verdam), Mnl. |
- | polouche: polouche ofte soupeleepel (29), ‘soeplepel’, Zvl. (God.) (Picardisch?). |
| |
| |
- | pont viere: nogh een pont viere voor de misse (180), (pond parisis of pond grote Vlaams zijn munten: 1 pond Vlaams = 12 pond parisis) + kwart? |
- | portatief: ider persoon hebbende eenen portatieven stoel (20), ‘verplaatsbaar’ (nl. eigen kerkstoel). |
- | posteleynen: mijn posteleynen taljooren (28v), ‘porseleinen’ (borden), Zvl.? |
- | presidiael: haelen ende indragen naer het presidiael (171v), ‘presidiaal van Vlaanderen van Belle’, ‘soort hof van appel’ (zie: Lemaire, Gloss. p. 160). |
- | pretendeeren: van al dat er meer uutgegeven is als ontfangen en is er niet te pretendeeren (272v), ‘opeisen’, ‘terugeisen’ (want er staat bij: sint omnia ad majorem Dei gloriam...). |
- | puykel: twee puykels (29), ‘visfuik’, Zuidnederl. |
| |
R
- | raeden: om mij te raeden dat ik soude vertrekken (25), ‘aanraden’, Zvl. en Mnl. |
- | raedsheer: goede en chrijstelijke raedsheeren (24v), ‘gemeenteraadslid’ (hier) (Mnl. = raedheere). |
- | raetstaen: raetstaende wat tormenten sij mij souden aendoen (25), ‘beraadslagen’. |
- | rago-leepel: twee mindere rago-leepels (29), ‘ragoût-lepel’. |
- | rasiere: eene alve rasiere coorne in broot (4v), ‘inhoudsmaat’ (‘...dat is vier vaeten’ staat er verder), Mnl. |
- | reeden-kavelen: het is niet uytdrukkelijk op hoe veele ende hoedanige kleynigheeden men geheele dagen reeden-kavelde (23), ‘discussiëren’. |
- | reekeninge: dat de pastor daervan gehouden is reekeninge te doen aen de wethouders (20v), ‘rekenschap’, Mnl. |
- | regter der vrede: heeft hij deesen persoon betrokken voor den regter der vrede (31v), ‘vrederechter’, Gal. |
- | reliqueire: reliqueire (31v), ‘reliekschrijn’, Gal. |
- | renversael: het renversael (19), ‘schriftelijke tegenbelofte of tegenverzekering’, Mnl. |
- | retributie: ter retributie van twalf stuyvers (14v), ‘vergoeding’, Mnl. (zie: s.v. erkentenisse). |
- | reyse: betaelt in twee reysen (273), ‘keer’, ‘maal’, Zvl. (God. waar al spottend gezegd wordt: betaald in drie reizen: nu betaald, ton betaald, nooit betaald). |
- | reyspijse: de heylige nuttinge ontfangen op de wijze van reyspijze (25), ‘viaticum’. |
- | Rhosne: 10-bouteillen rooden win du Rhosne (28), ‘Rhonewijn’. |
- | rijk: aen de paelen der rijken (30), ‘land’, Zvl. |
- | riool: alver riool (2), ‘sloot’ (in het midden), Mnl. |
- | Rissel: 16 10bre voor beelden van Rissel (28v), ‘Rijsel’. |
- | roijael: roijael wasch (171), ‘soort was’. |
- | roobe: vier rooben voor de misse-dienders (164), ‘toog’, Wvl. |
- | Rookruysse: de herberghe van de Rookruysse (6v), ‘wijk in Kaaster’. |
- | roosen-hoyken:... heeft hij zijn roosen-hoyken ter aerde geworpen (25v), ‘rozenkrans’, Mnl. Opm. 3. |
- | roup: dat de geestelijke staet sijnen roup niet en was (27v), ‘roeping’. |
- | Rowansch: Rowansche santen (281), ‘Rouaans’. |
- | rudder: den blijnden rudder (148v), ‘ridder’, Mnl. |
- | rusten: silveren wierook vat met eene schoone schutte om wierook te rusten (32), ‘bevatten’, Mnl. |
- | ruwinne: de ruwinnen van het hout pastoreel huys (18), ‘puin’. |
- | ruwkooren/ruycooren: de novale thiende... weesende ruwkooren (201),
|
| |
| |
| ten deele ruycooren, ten deele boonen (201), ‘korte tarwe met baard en grove steel’, Zvl. (God.). In Zuidpene heet dat ‘bereterwe’ (?). |
| |
S
- | saelrock: voor drie saelrocks, het fatsoen gratis (163v), ‘koorhemd’? |
- | saeyen: de vlaschthiende van een vat lijnsaet gesaeyen in een alf gemedt bilck (201), ‘gezaaid’, Zvl., vd. |
- | sant: rowansche santen van een blat papier (281), ‘prent’, Zvl. |
- | savojaer: aen eenen savojaer voor neusdoucken (272v), ‘Savooiaard’ (hier als leurder). |
- | schalliebart: 1000 voeten schalliebart (230), ‘leiplank’. |
- | scharen: eenen thiende genaemt Pinckel-houck scharende onder de grave van Rumbeke (1), ‘afhangen van’ (nergens genoteerd, vgl. Engels share = aandeel). |
- | schoonheer: aen den selven schoonheer Kleenwerk (279), ‘grootvader’, Mnl. |
- | schoudt-keetel: het forneel ofte schoudt-keetel (8v), ‘grote ketel die vastzit op een gemetseld fornuis’, Zvl. (God.), (Steenv.). |
- | schutte: silveren wierookvat met eene schoone silveren schutte (32), ‘scheepje’, Wvl., spr. schute. |
- | secretemissal: geaccordeert met Pieter Bourrey dat... het secretemissal uythaelen te meye 1791 (sic) (273), ‘soort missaal waar geld in gestopt werd’? |
- | sedt-block: twee voerkens gespleeten sedt-blocken (16), ‘wortelblok van een boom’, Zvl. (God.) (zet = achterste of Zuidnederl. aarsgat, ondereind, Mnl.). |
- | seemel: vijf vierendeel met koolsaet en drie vierendeel met seemel (202), ‘tarwe’?, (Mnl. semele = tarwemeel). |
- | sesie: drie reysen dewelke hij voor mij gedaen heeft met sijne sesie (231), ‘sjees’, spr. seezje. |
- | sienen: gelijk breeder in den seysbrief te sienen is (279), ‘zien’, hypercorrecte spelvorm. |
- | siraet: priesterlijk sieraet (30v), ‘gewaad’, purisme? |
- | slagbank: ik ga naer den slagbank (25), ‘slachtbank’, uitspraaksp. |
- | sleepnet: twee sleep-netten (29), ‘sleepnet’, Zvl. en ABN. |
- | slottien: de silveren slottiens aen den eersten prijs Dedi (281v), ‘slotje’, spr. slotjen. |
- | snapaen: naer dat sij verscheyde snapaenen vermorselt hadden (25v), ‘soort wapen of geweer’? |
- | Soetenay: 't gescheet jegens de heerlichede van Soetenay (83), toponiem in Vleteren, nu Zoelnaey. |
- | sonne pistole: seven kroonsticken ende een sonne pistoole (148), ‘soort munt van 8 patakons min 9 stuivers’. |
- | soupeleepel: polouche ofte soupeleepel (29), ‘soeplepel’, ABN (Wvl. zegt hiervoor pollepel ten onrechte). |
- | sparrewaere: eene sparrewaere (29), ‘soort visnet’, (Verdam kent het alleen als muggennet enz.). |
- | speelkleederen: eenigte speelkleederen (29), ‘toneelkostuums’ voor de Rederijkers van Kaaster. |
- | spinde: de twee spinden in de camer die boven de keuken is (18v), ‘muurkast’, (soms etenskast), Wvl. |
- | spint: men deelt een spint coorne (4v), ‘inhoudsmaat’, Mnl. |
- | spisie: de spisie ende den dranck (18), ‘spijs’. Opm. 4. |
- | staet-vergaederinge: veroorsaekt door de staet-vergaederinge (23), ‘Staten-Generaal’ (1789). |
- | stasie: op de eerste stasie (26), ‘verdieping’, Wvl. |
| |
| |
- | steenstraete: omdat de steenstraete opgedolven was (148v), ‘Romeinse heirweg’ (uit 1e eeuw) van Kassel richting Stazele, Zvl. |
- | steenwegh: omdat de steenwegh niet vermakt ende ongaenlijk was (148v), ‘straatweg’. |
- | stellagien: over maken, verstellen en breeken van stellagien (163v), ‘steiger’, Mnl. |
- | stellen: hebben op de twee woonsten den zeegel laeten stellen (29), ‘aanbrengen’; gestelt bij den ontfank (281), ‘voegen bij’; om het pastoreel huys te stellen van noorden de kerke (19), ‘zetten’, Zvl. en Mnl. |
- | steur-kappe: mijne steur-kappe ende eenen hoed (26), ‘soort zuidwester’? Vgl. zeekappe (Loq.). |
- | stichten: een groundeken met een huys daerop gesticht (79), ‘bouwen’, Mnl. |
- | stoppen: nogh voor seeventigh hellen stoppen lijnewaet (279), ‘vlasafval’, Wvl. (stoppe). |
- | stratie: van suyden het stratie loopende naer de Kadthouck (200v), ‘straatje’, spr. stratje, Wvl. |
- | strijde: dat deese manier van handelen strijde was teegen de constitution (27), ‘strijdig tegen’. |
- | stuk: alwaer een stuk appel-azil lag (26), ‘groot vat’, twee stukken wijn (31), ‘groot vat’, Mnl. |
- | stutten: om ulieden zotte razernie te stutten (26), ‘stuiten’, Mnl. |
- | sweerder: capusin ende sweerder (31), ‘beëdigde’ priester. |
| |
T
- | tafelkosten: twee dagen met tween tafelkosten aen mijne tafel (162v), ‘kosten van het eten’, Mnl. (Stal.). |
- | Terruanen: den prelaet van Ste Augustinus abdie bij Terruanen (21v), ‘Terenburg ofte Terwaan’. |
- | terwillelterwille dat: terwille dit geschiede (26); terwille dat iemand drynken gaf aen die de wagte hadden (28v), ‘terwijl’, Mnl. |
- | te sament: te sament de kerke ende de disch (9v), ‘samen’ (gesament is Mnl.). |
- | toelegghen: dat ik van het mijne hebbe moeten toelegghen (18), ‘bijpassen’, Mnl. |
- | toematsen: toematsen van de deure (164), ‘dichtmetselen’. |
- | toog: op den toog in de sacristie (30v), ‘kast waarin en waarop het misgewaad ligt’ (eigenlijk toonbank), Wvl. |
- | tot: dit is geschiet voor Vlaender tot Belle (23), ‘in’, Mnl.; seeventigh hellen stoppen lijnewaet tot 10 1/2 (272), ‘tegen’, ‘voor’, nergens vermeld. |
- | tourse: 90 (flacons) witten tourse (28), ‘wijn van Tours’. |
- | trop: deesen verkoosen trop van gezanten (23), ‘groep’, Zvl., Mnl. |
- | tussche boone perse: tussche boone persen (214), ‘tussensoort bonestaken’ of ‘tussensoort bonen’? (toch niet Turkse bonen = bijzondere soort bonen?). |
- | tusschensprake: door tusschensprake van den kerckmeester (20), ‘bemiddeling’, Mnl. |
- | tween: met tween (162v), ‘tweeën’, Wvl., uitspraaksp. |
| |
U
- | uytgeef: den algemeynen uytgeef (155), ‘uitgaven’, Mnl. |
- | uytgeevensgeldt: seven hondert twee en dertigh ponden grooten Vlaemsch, vier guldens en neegen stuyvers van uytgeevensgeldt (18), ‘onkosten’ of ‘uitgaven’? |
| |
| |
- | uytgeevinghe: de uytgeevinghe van het selve broederschap (163v), ‘uitgaven’, Mnl. |
- | uytroepen:...ende uytgeroopen in de kerke (20), ‘afkondigen’, Mnl. (Wvl., vd). |
- | uytsettinge: de uytsettinge SSi Sacram. (4), ‘uitstelling van het H. Sacrament’. |
- | uytsend/uytsent: alle de uytsenden van sijne ooghwerdigheyd (172), ‘brief’, Mnl.; port en uytsent van brieven (171v), ‘het sturen’, Mnl. |
- | uyttrek: waervan een uyttrek te vinden is in de bewijsen van de pastorie (22), ‘uittreksel’. |
| |
V
- | vaene: het beelt van O.L.V. met de vaene (31v), ‘vaan’. |
- | vartigh: den back ende kuype waren vartigh (18), ‘rot’ (nl. bak en kuip van de brouwerij), Zvl. (vart = Mnl.). |
- | vat: men deelt drie vaeten coorne in broodt (4), ‘inhoudsmaat’, Mnl. |
- | vereeven: sij hebben eene vereeven tombe doen stellen (21), ‘hoog’ (tombe is hier katafalk), Mnl. Opm. 1. |
- | verheemelste: verheemelste van de middel beuck (155), ‘gewelf’, Zvl. (God.). |
- | verkondigen: en hebben mij émigré verkondigt (33), ‘verklaren’. |
- | verlaginghe: daer hadde dan moeten eene verlaginghe van landen geschieden (19); verlaginghe ofte wisselinghe (19), ‘verkaveling’, (niet vermeld). |
- | verloop: door het verloop van viftigh ponden (5v), ‘rente’, Mnl. |
- | versaemelen (sich): hebbe mij inwendig versaemelt (25), ‘zich bezinnen’, ‘ingetogen zijn’. |
- | Versalie: tot Versalie ofte Paris (23), ‘Versailles’. |
- | verscheenen: dischmeester van het verscheenen jaer (180), ‘voorbij’, ‘vervallen’, Mnl. |
- | verseekert: den tijd van Paschen ben ik verseekert meer dan 800 bichten gehoort te hebben (30), ‘er zeker van’, Mnl. (opm. hier komt ‘dan’ na comparatief). |
- | versiersel: priesterlijke versierselen (25v), ‘gewaad’. |
- | verstellen: t' jaergetijde...hetw. verstelt wort om de feeste van Belle (13), ‘verplaatsen’, Zvl. en Mnl. |
- | verteekenen: het verteekenen van het jaer 1764 met doodtschuldt drie kroonestucken (163v), ‘opnieuw optekenen’, Zvl. |
- | vertimmeren: tot vertimmeren van de zondagschoole (280 v), ‘herbouwen’, Mnl. |
- | vertooginghe: de vertooginghe die sij willen voorenstellen (23v), ‘betoog’, Mnl. |
- | vertreckplatse: met eene vertreckplatse die mij G.P. Witsoet toebehoort (18), ‘W.C.’, Wvl. |
- | vervoorderen: de nieuwe ketterie te doen aengroyen ende vervoorderen (30), ‘verhaasten’, ‘bevorderen’ (Stal.). |
- | veu de luy: ende de veu de luy van de heeren van het parlement bleeven ook ten laste van den pastor (19), ‘soort inspectierecht’ (‘vue de lieu’ bij Stal.). |
- | veurelant: paght van een alf gemedt veurelant (241), ‘landbouwland met veel onkruid’ waar de voren eindigen, Zvl. (God.). |
- | vierendeel: seeven vierendeel (2), ‘1/4 van een gemet’, Zvl. (God.). |
- | vier-schilt: ende iseren vier-schilden (29), ‘haardplaat’ (met een wapenschild op)? |
- | viersteede: de schilderie booven de viersteede (8v, ‘haard’, Zvl. ook: schoorsteen). |
| |
| |
- | visscherie: eene goede ende aengenaeme visscherie (19), ‘visvijver’, Mnl. Zvl. (God.) (hierin werd het waswater van het kerklinnen gegoten, God.). Opm. 4. |
- | vleuwe: twee vleuwen ofte stopnetten (29), ‘groot plat visnet, stelnet’, Mnl. (Stal.) en Zvl. |
- | vlugten: het nieuw baldaquinium heeft van de vlammen gevlugt sijnde, bewaert geweest (30v), ‘in veiligheid brengen’, Zvl., Mnl. |
- | Vlaender: dit is gescied voor Vlaender tot Belle (23), ‘Vlaanderen’; de provinsie Vlaender (ibid.). |
- | voedtwegh: den voedtwegh (1v), ‘pad’, Mnl. |
- | voorenstaen (sig laten): man hadde sig konnen laeten voorenstaen... (23), ‘veronderstellen’, ‘zich voorstellen’. Opm. 2. |
- | vooren-zetten: voor de twee eersten die vooren-gezet waeren (24v), ‘voorstellen’. |
- | voorscheepen: den voorscheepen Michiel Maerten (22v), ‘eerste schepen’, Mnl. |
- | voortijden: t'welk voortijden altijd betaelt geweest heeft... (14v), ‘vroeger’, ‘eertijds’, Mnl. Opm. 2. |
- | vriend: den erwerdighen heer Willem de Clercq ende sijne vrienden (4v), ‘familielid’, Zvl., Mnl.; Heer van Pouillie tot sijne huysvrouwens en vriendens lavenisse (14v), id. Opm. 3: sijne! |
- | vrouwe: vuyf en twintig ruyten van glas vinsters bestaende in elk acht ruyten hebben betaelt geweest door de meesters ende de vrouwen van de schoolen, ieder ruyte tot vier stuyvers (280v), ‘onderwijzeres’, Zvl. |
- | vuyf: vuyf en twintig ruyten (281v), ‘vijf’, Wvl. |
| |
W
- | waeken: dat ik vier en twintig naghten gewaekt hebbe geweest (23), ‘'s nachts bij iemand waken’, Wvl., Mnl. Opm. 2. |
- | waert dat: waert dat sij dikmaelsder quamen (152), ‘ook als’, ‘zelfs als’. |
- | waer het saeke dat: waer het saeke dat men oogmerk name op sijn gedrag (31), ‘zelfs als’. |
- | wasoenen: de scheure te onderhouden van veusten placken en wasoenen (210), ‘de vorst dicht maken met graszoden enz.’ (vgl. Wvl. waze = slijk; wazoening: gedeelte tusschen den zolder en het dak, zegt DB). |
- | wedt-houder: met de wedt-houders dan overeen gekomen sijnde (17), ‘overheidspersoon’, Mnl. |
- | weesentheyt: ende dit aleenelijk in de wesentheyt van het huys, geene versiersels meede genoomen (18), ‘ruwbouw’. |
- | weerlick: de weerlicke persoonen (1), ‘wereldlijk’. |
- | welpeysende: eenen... welpeysenden heer (25), ‘weldenkend’. |
- | werdelijk: om deesen onbloedigen slagoffer... werdelijk op te offeren (25), ‘waardig’, Mnl. |
- | wetkamer: op de wetkamer, eene publijke herberghe (20v), ‘gemeentehuis’ (Zvl. = wethuis) (zie Lem. p. 127). |
- | wijnstuk: van waer het in een wijnstuk vervoert is geweest naer Belle (28v), ‘groot wijnvat’, Zvl., Mnl. |
- | wingaer: bij de eetplatse ende bij de keuken wingaers van Zonnebeeke gratis (285v), ‘wijnstok’. |
- | wonsdagh: den wonsdagh van de kwater-temper weeke (13), ‘woensdag’, Zvl. uitspr. |
- | woste: alle mijn linnewaet in de woste (28), ‘was’, westel. Wvl. |
- | woukerie: bedrog ende woukerie (24), ‘woeker’, Mnl. Zvl. Opm. 4. |
| |
| |
| |
Z
- | zaeybilck: een zaeybilck modo gars (2), ‘een gescheurde wei die bezaaid is’? |
- | zeegelen: hun geloove met hun bloed zeegelende (24), ‘bezegelen’, Mnl. |
- | zeegeninge: uyt het geld van de zeegeninge (8), ‘zegen met een relikwie na de Mis b.v.’, Mnl. |
- | zendelynck: eenen zendelynck van... hazebroucke (31v), ‘gezant’. |
- | ziek-huys: een hospitaal ofte ziek-huys (320), ‘ziekenhuis’, Mnl. (Kiliaen). |
- | zoentien: dat men daer bij voegde dat gij een zoentien gegeven hebt (31), ‘zoentje’, ‘kusje’, Zvl., spr. zoentjen. |
- | zoo: zoo het u belieft, komt naer de kerke (30), ‘a.u.b.’, Zvl. beleefdheidsvorm. |
- | zuyden: aen den zuyden (285v), ‘zuidkant’, Wvl. (niet in DB of Loq.). |
| |
Résumé:
I. L'auteur.
Né à Teteghem, le 16 juin 1720, Gabriël Pieter Witsoet (également appelé Gabriël Petrus) fit ses humanités chez les Jésuites à Dunkerque, tout près de chez lui. Contrairement aux autres collèges de Jésuites (Bergues, Cassel et Bailleul) celui de Dunkerque était le seul où l'on enseignât déjà le français. Un ancien passeport nous apprend que Witsoet avait des cheveux bruns et des yeux bleus. Il entra au séminaire de Douai, mais logea dans une institution de l'évêque d'Ypres. Après son ordination sacerdotale (probablement en 1748), il sera pendant 14 ans vicaire à Nipkerke (Nieppe près d'Armentières). Après, il devient curé à Zermezeele, au pied du Mont-Cassel, puis, 7 ans plus tard, à Caestre (le 7 juin 1769). C'est là qu'il s'épanouit complètement, du point de vue littéraire et même profane. En 1769 il fit construire un nouveau presbytère dont il fut lui-même l'entrepreneur et l'architecte, et qu'il orna à ses propres frais de lambris et de tableaux. Une de ces toiles se trouve encore au presbytère de Caëstre. En 1780 il fit également construire une nouvelle école dominicale. L'ancienne, construite par K.L. Grimminck, était devenue trop petite. Il est également membre actif de la chambre de rhétorique locale: ‘De Libertijnen’ (qui avait pour slogan: ‘Wij leven door Victorie’ - ‘Nous vivons par la victoire’), fondée pour la première fois en 1540 et fondée à nouveau en 1732. Elle disparaîtra en 1792. St. Nicolas, le patron de la chambre, avait d'ailleurs son autel dans l'église. D'aucuns affirment que Witsoet était prince de la guilde; en tous cas, il est certain qu'il a
écrit des pièces pour la chambre. Les décors, les vêtements et les accessoires se trouvaient généralement chez lui. Il semble qu'il ait également existé un groupe de théâtre ‘Vrije Liefhebbers’ (Amateurs libres) pour lequel Witsoet a également écrit une pièce.
Dans le Bewijsboek, Witsoet apparaît comme un prêtre fidèle, conservateur, antirévolutionnaire mais néanmoins sociable. Cela transparaît dans la profonde estime que ses paroissiens avaient pour lui, comme en témoigne un poème qu'ils avaient fait en son honneur lors de la représentation d'une de ses pièces en 1773, ainsi que dans l'énumération de ses meubles, livres, et couvert en argent, etc.
La réunion des Etats-Généraux en 1789 et la Révolution Française qui s'ensuivit ne plaisent aucunement à Witsoet. Comme la plupart des prêtres flamands, il refuse de prêter serment sur la constitution: il écrit que dans l'évêché d'Ypres, dont Caestre faisait partie, il n'y avait que cinq prêtres
| |
| |
assermentés, et un seul dans le doyenné de Bailleul. Au début des troubles, il parvient à faire instaurer à Caestre un conseil communal bien disposé à son égard, mais cela nu dura guère. Le 6 mai 1792, un certain Leceuche de Bambeke, curé constitutionnel, s'installe dans le presbytère et Witsoet doit déménager à l'école dominicale. Le 12 mai il s'enfuit vers Westouter où, à 300 paroissiens près, tous ses fidèles viennent régulièrement le trouver. Plus tard, il se réfugie à Ypres où il habite sous le toit du doyen de la cathédrale. On l'arrête au début du mois de novembre 1793 pour l'emmener à la prison de Douai (dans l'ancien séminaire). Il y meurt le 7 janvier 1795.
| |
II. OEuvres.
1. Het leven van Pastor Grimminck (La vie du curé Grimminck) est une pièce de théâtre jouée par la Chambre de rhétorique de Caestre. Le texte se trouvait jadis au presbytère, mais il a disparu.
2. De Drie maegden van Caester (Les trois vierges de Caestre). Un miracle en trois actes et 1655 hexamètres par les ‘Vrije Liefhebbers’ en 1790 à Caestre même. Le texte se trouvait dans la bibliothèque du CFF mais a également disparu.
3. (D'après Fr. Costenoble) Leven van K.L. Grimminck (Vie de K.L. Grimminck), imprimé chez Rave; introuvable.
4. Bewijsboek (Livre des preuves). Le seul manuscrit qui reste se trouve au presbytère de Caestre. Bon nombre des 285 pages numérotées de ce livre relié en parchemin sont vierges. Quelques pages sont de la main de Gauwin, Monet et Staelens, les curés qui lui ont succédé. La première page s'orne d'un dessin quadrichrome et porte le titre ‘Livre général des titres de propriété, droits et instructions du presbytère de Caestre, établi par Gabriël Petrus Witsoet et commencé par lui-même le jour de son arrivée, le VII juin MDCCLXVIII’. Le livre nous informe sur les possessions du presbytère, le calendrier, les fondations, les distributions de pain; l'auteur nous relate aussi son arrivée et la construction du presbytère et de l'école dominicale; il parle du différend avec le Seigneur de Caestre concernant la Chapelle des Vierges, des recettes et des dépenses des confréries, de l'école dominicale, des prix du cathéchisme, etc. Le récit le plus passionnant est celui de ses pénibles expériences pendant la Révolution Française, de sa fuite, de l'incendie de l'église, etc. Le curé Staelens, son successeur, a conclu l'histoire de Witsoet en 1875 en transcrivant l'acte de son décès survenu le 19 nivôse de l'an III (8 janvier 1795).
| |
III. La langue.
L'orthographe est souvent phonétique: omission du h qui n'est pas prononcé en westflamand, graphie progressiste des noms propres (Kleenwerk ou Klaerhout pour Cleenwerck et Claerhout), orthographe illogique et souvent surannée comme celle de thien (tien) ou pynte à côté de pinte. Het meerste deel (pour meeste) est une hypercorrection du westflamand (le ‘r’ antéconsonnantique s'amuit souvent en westflamand cf. vesch pour vers: il y a hypercorrection quand on le rétablit là où il ne manquait pas). Il y a de très nombreux mots du moyen néerlandais et du fonds flamand méridional authentique, que nous avons également rencontrés chez d'autres auteurs: begravelick, vriend (pour parent, familielid), heervader, (père d'un prêtre) hoogtijd (grande fête), gesaeyen (comme participe passé), dienaar (garde-champêtre), greffier (secrétaire), etc. De très nombreux termes étrangers et beaucoup de mots hybrides apparaissent dans cette langue (vue de luy, cure, kette = quête, bouteille...), dont certains n'ont toujours pas disparu (comme roobe, boote = botte, maire...); pourtant, Wit- | |
| |
soet montre un certain souci de purisme: il joint au mot hybride le synonyme néerlandais: par exemple: polouche ofte soeplepel, forneel ofte schoudt-keetel, hospitael ofte ziekhuys. Il crée même de nouveaux mots comme maireschap, regter der vrede, weesenheyt (pour le gros oeuvre). Comme chez De Swaen et Van Grevelinghe, on retrouve également les diminutifs typiques en -ie ou en -ien (ortie, craeghtiens).
Dans la syntaxe il a peine à éviter les nombreuses inversions (in platze van bekeeringe men siet - on attendrait: siet men de ertnekkigheyd); par contre, il y a de nombreuses constructions avec un participe présent absolu (par ex. Colpaert en Lebbe weggegaen sijnde...). Nous renvoyons souvent aux remarques suivantes.
Rem. 1. | L'omission du h, dont nous avons déjà dit qu'il n'est pas prononcé en westflamand. |
| |
Rem. 2. | Witsoet applique l'ordre des mots du AN (néerlandais moderne) dans le groupe verbal final (mais pas toujours). |
| |
Rem. 3. | De temps en temps on distingue des influences du brabançon dans les diminutifs (en -ke) et dans l'emploi de certains mots. |
| |
Rem. 4. | En flamand méridional beaucoup de mots se terminent en -ie, comme dieverie (AN: diefstal, vol). |
Enfin, il faut noter que Witsoet emploie exclusivement des noms de lieux flamands: Rissel, Kamerijke, Terruanen, Nipkerke, Maerdijkke, Bergen Ste Winoc, Ariën, Vleteren, Belle, Blaereghem, Iper, Teerdeghem, Leereghem, Haezebrouck, Bambeke, Eeke, mais aussi Dunkerque (probablement prononcé à la flamande: Duunkerke). Le Bewijsboek comprend aussi des dizaines d'anthroponymes, la plupart du temps avec prénoms flamands (Christiaen, Laurens, Pieter, Jan, Michiel, Walram) qui a eux seuls mériteraient un examen approfondi. Le roi de ‘Vrankerick’ (la France) s'appelle d'ailleurs ‘Ludovicus XV’. Le document historique fidèle n'est donc pas sans intérêt. L'auteur de cet article peut fournir une partie du livre sous forme ronéotée (100 F). |
|