De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1980
(1980)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||
Revue des Flandres (1906-1907) Dr. Michiel NuyttensKortrijk (B) Aan regionalistische tijdschriften heeft het in de Franse Nederlanden nooit ontbroken; van de meeste kennen we echter hooguit de naam - hoewel een volledige lijst nog ontbreekt -, terwijl we voor een inhoudelijke studie van die tijdschriften nog in het stadium van het pionierswerk verkeren. Van de Revue des Flandres verschenen tussen februari 1906 en juli-september 1907 in totaal 18 vrij beknopte nummersGa naar eind(1). Het is wellicht niet onbelangrijk even stil te staan bij de verschijningsdatum van het eerste nummer: Frankrijk - en zeker niet in het minst het Noorderdepartement - maakte een beroerde periode door, naar aanleiding van de verbreking van het concordaat tussen kerk en staat in 1905. De ondertitel van het blad laat een prestigieuze opzet vermoeden: ‘Revue Régionaliste d'art, de littérature et de sociologie. Organe de Vie Flamande en France et en Belgique’. Directeur van het tijdschrift was de jonge Rijselse student Albert CroquezGa naar eind(2). Van de elf leden tellende redactie noemen we o.m. de namen van J. Charles-Brun, voorzitter van de in 1900 opgerichte ‘Fédération Régionaliste Française’; René Le Cholleux, directeur van een ander, in 1895 opgericht regionalistisch tijdschrift La Revue Septentrionale. Organe des Rosati et des sociétés savantes, artistiques et littéraires du Nord de la France; tijdelijk de historicus Th. Leuridan, archivaris van het bisdom Kamerijk; en Florian Parmentier, kunstcriticus bij de Revue Illustrée. | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
Brief van A. Croquez aan Charles Maurras.
| |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
Vanaf het allereerste nummer van de Revue des Flandres - februari 1906 - is het duidelijk dat Croquez Maurice Barrès beschouwde als een van zijn grote leermeestersGa naar eind(3). Het inleidend artikel van Croquez, La Tradition, was een zwaarbeladen programmaverklaring - met een verwijzing naar ‘Les Déracinés’ - waarin hij zich manifesteerde als een volmaakte adept van de rechtse revolutionaire stromingen die omstreeks de eeuwwisseling opgang maakten in Frankrijk. Men zette zich af tegen het ideeëngoed van de Verlichting en de Franse Revolutie om te komen tot een soort synthese van anti-rationalisme, anti-positivisme, racisme en nationalismeGa naar eind(4). Voor Croquez kwam het er vooral op aan ‘... à faire la pathologie de la race, à examiner les tares de la société contemporaine, et les causes profondes des décadences européennes, à combattre la dépravation des moeurs et l'actuelle veulerie des masses...’.
Het tijdschrift kreeg vanaf het eerste nummer ook een duidelijk profiel door artikelen van J. Flahault over ‘L'évolution du concept patriotique’, een historisch overzicht dat baadde in een sfeer van nationalisme; van Ch. Clarisse, over het literaire regionalisme, met een verwijzing naar de opvattingen over decentralisatie van Maurras en Charles-BrunGa naar eind(5), en van F. Charpin over de regionale musea, waarin hij zich kantte tegen het monopolie van de Parijse musea. De kronieken ‘Revue du mois’, met summiere bijdragen over kunst (ook in België), theater, buitenlandse politiek, actualiteit en zelfs tuinbouw en sport; ‘Courrier du mois’, ‘Bibliographie’ en ‘Chronique Financière’ vinden we ook vanaf het eerste nummer terug.
De grote theoreticus van het blad was ongetwijfeld Albert Croquez, die in het nummer van april 1906 zijn artikel La doctrine opdroeg aan Maurice Barrès, de ‘défeuseur de l'Idée Française’. In dit artikel vertrok Croquez van de feitelijke gegevenheid van de traditie, de fysische en morele erfelijkheid die de mensen beïnvloedt en soms domineert. Dit domineren van maatschappijen en individuen gebeurt door de vorming van zogenaamde ‘groupes coercitifs’, waarvan de familie de eerste schakel is. Uit sociale noodzaak groeperen | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
de families zich in een nieuwe eenheid: de regio. De regio was in de visie van Croquez dus niet alleen een geografisch territorium, maar een historische en zelfs etnische entiteit. Regionalisme beschouwde hij dan als ‘le respect de la région et de la famille et des causes qui les créèrent’; regionalisme, als uiterlijke verschijningsvorm van de traditie, vormde het vertrekpunt voor politiek, kunst en sociologie. De praktische toepassing van de doctrine situeerde hij op het politieke en sociologische vlak, waarbij hij drie hervormingen vooropstelde:
Regionalisme was het noodzakelijke werkinstrument voor een herleving van het Franse volk, om een einde te maken aan de lamentabele gevolgen van de revolutie van 1789.
Nog in het nummer van april 1906 werd voor het eerst echt aandacht besteed aan België, onder andere door enkele artikeltjes over Brugge en door een bijdrage van J. Hanquet over Choses de Wallonie. Hoe representatief de Revue des Flandres was als ‘Organe de Vie Flamande... en Belgique’ blijkt uit het open stellen van het blad voor de ‘Association Flamande pour la vulgarisation de la langue française à Gand’, een vereniging die in juni 1898 was opgerichtGa naar eind(6) en in april 1906 door G. van Montagu aan het lezerspubliek van de Revue des Flandres werd voorgesteld. Volgens de auteur lag de vrees voor de Vlaamse Beweging aan de oorsprong van deze vereniging. Aanvankelijk was de Vlaamse Beweging overigens ten volle verantwoord, maar nu werd ze uitgebuit: ‘...par des démocrates à la recherche d'un mandat politique, par des jeunes avocats, désireux de trouver quelques clients, et par des diplômés de différentes catégories en quête d'une position sociale’. De eisen werden nu werkelijk buitensporig. | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
Hier tegenover stelde de vereniging haar nobele bezielingen: aan de bevolking de kans geven minstens Frans te leren spreken en te verhinderen dat het kleine België in tweeën werd gesplitst.
Het inleidend artikel van het nummer van mei 1906 stond in het teken van de verkiezingen; hierin werd ernstig gewaarschuwd voor de gevaren van het dreigende collectivisme en daarom was het noodzakelijk zich ten volle in te zetten voor ‘la France contre-révolutionnaire’. In La Terre et la Mort, een formule die opnieuw was ontleend aan Barrès, pleitte Croquez onder meer voor de kleine familiale eigendommen. Het zal helemaal geen verwondering wekken wanneer we vaststellen dat Barrès vanaf juni 1906 erevoorzitter was van de redactieraad van de Revue des Flandres.
Interessanter lijkt ons het nummer van juli 1906, omdat we hierin de eerste sporen vinden van de ruimere banen waarop Croquez zijn tijdschrift wilde sturen. In een artikel L'Avenir pleitte hij voor de oprichting van een overkoepelende regionalistische organisatie. Het tijdschrift had de bedoeling ook andere Franse gewesten voor zijn ideeën te winnen en organiseerde daarom een enquête met vragen over de geografische en historische realiteit van de provincies en het al dan niet bestaan van bewegingen die opkwamen voor de lokale vrijheden en een meer rationele verdeling van het territorium. Dat deze enquête onmiddellijk reacties uitlokte, blijkt uit antwoorden die in datzelfde nummer al werden opgenomen uit Bretagne en de Provence. Ook het nummer van augustus 1906 bevatte een aantal antwoorden op de enquête, o.a. een brief van Jules Watteuw, waarin hij een oproep deed voor het behoud van het Picardisch. Pleidooien voor het behoud van het Vlaams werden niet teruggevonden; in de Revue des Flandres zouden de verdedigers van de Vlaamse volkstaal nooit een geschikt forum vinden.
Een maand later vinden we opnieuw een belangrijke bijdrage van Croquez onder de titel Régionalisme n'est pas démocratie mais Régionalisme c'est démophilie. Opnieuw sprak hij zijn banvloek uit over de Franse Revolutie, die de sociale organi- | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
satie van het Ancien Régime overhoop had gehaald en het volk aan zijn lot had overgelaten. Het regionalisme moest in de visie van Croquez aan de arbeider zijn geestelijk geluk terugschenken, door zijn moreel welzijn, door het weer opbouwen van de familiale waarden en van de sociale structuur die de Revolutie had vernietigd; er was een herder nodig om de kudde te behoeden. Regionalisme was een doctrine die essentieel ‘volks’ was en nationaal; voor Croquez waren dit synoniemen. Voor zijn hele visie bedacht hij de naam ‘Démophilie’; wij zouden eerder geneigd zijn het woord fascisme te gebruikenGa naar eind(7). Al in september 1906 reageerde J. Charles-Brun tegen het hierboven besproken artikel L'Avenir, waarin Croquez de ‘Fédération Régionaliste Française’ had verweten een louter discussiecentrum te worden, zonder aan daadwerkelijke actie te doen. Het was een eerste symptoom van een meningsverschil dat zich later nog duidelijker zou aftekenen. J. Charles-Brun beweerde, dat zijn beweging niet aan partijpolitiek deed, maar wel aan politiek in de ruime zin van het woord: ‘... elle travaille à obtenir une gestion meilleure des affaires du pays’ en daarom juist stond hij open voor diverse uiteenlopende politieke strekkingen. Een aanwijzing dat Croquez teveel ging aanleunen bij de ‘Action Française’Ga naar eind(8)? Het nummer van oktober 1906 is niet alleen interessant omdat hierin werd gestart met een reeks ‘profils’, die portretten bevatte van vooraanstaande regionale personaliteiten, maar vooral omdat we hierin een artikel vinden van L. Dimier, de secreris-generaal van de ‘Action Française’, waarin hij zijn instemming betuigde met de ideeën die het tijdschrift verspreidde.
De verruiming, waarvan we een eerste aanduiding vonden in juli 1906, kwam er in november van datzelfde jaar. Het tijdschrift heette voortaan Revue des Flandres et des Provinces Françaises. Organe de la vie Flamande en France et en Belgique et du mouvement Provincialiste Français. Voortaan was er een net van 31 zogenaamde ‘secrétaires provinciaux’ en effectieve medewerkers aan het tijdschrift verbonden. | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
Hierin vallen o.a. de namen op van kanunnik C. Looten, de voorzitter van het ‘Comité Flamand de France’Ga naar eind(9), de taalkundige en dichter Auguste Angellier, de literatoren J.-K. Huysmans en E. Verhaeren; Charles-Brun bleef meewerken aan het tijdschrift en ook Dimier was nu redactielid.
Al in het nummer van november 1906 ontboezemde G. van Montagu opnieuw zijn gevoelens in een artikel over de taalstrijd in België. Hij beweerde dat bepaalde dwepers onder de flaminganten het land in tweeën wilden scheuren en begerige blikken richtten naar Duitsland: ‘Eux aussi commencent à proclamer dans leur journaux que les Flamands et les Hollandais sont des Bas-Allemands et que ces deux pays, ainsi que la Flandre Française, l'Artois et la Suisse devraient faire partie du grand Empire allemand’. Interessant is de opmerking die de redactie bij deze laatste zin maakte, een perfect getuigenis van haar Frans nationalisme: ‘A rebours pourquoi ne proclamerions-nous pas que ce sont les Flandres belges et la Wallonie belge qui devraient faire partie d'une France fédéraliste?’.
In het volgende nummer, december 1906, werd op het artikel van Van Montagu gereageerd door Paul de Saedeleer, die de ‘Association flamande pour la vulgarisation de la langue française’ beschuldigde van overdrijvingen en pleitte voor het verplicht gebruik van de moedertaal in het middelbaar onderwijs. Zijn hoofdpleidooi hield hij nochtans, in puur nationalistische stijl, voor een ‘plus grande Belgique’ in een nostalgisch betreuren van het verdwijnen van het Bourgondische Rijk. Verder bevatte dit nummer ook artikelen van A. Croquez en J. Charpin over de gemeentelijke autonomie als basis en voorbereiding voor de regionalistische reorganisatie en ook een artikel van H. Mazel voor een reorganisatie op basis van de zgn. ‘sept Pays de France’.
Vanaf januari 1907 vinden we voorzitter Camille Looten van het ‘Comité Flamand’ niet meer onder de redactieleden terug. Enig spoor van een reden voor dit ontslag werd niet teruggevonden maar het werd ongetwijfeld ingegeven door politieke overwegingen, omdat Looten een trouwe bondgenoot was van | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
de christen-democratische priester-volksvertegenwoordiger Jules LemireGa naar eind(10). Toch kwam het niet tot een breuk met het hele ‘Comité Flamand’, want J. Ficheroulle, directeur van La Bailleuloise zou verder blijven meewerken. In het eerste nummer van de nieuwe jaargang kwam Croquez nog even terug op zijn ideeën over de gemeentelijke autonomie; de burgemeesters moesten gebruik maken van het weinige dat hen werd geboden door de gemeentewet van 5 april 1884, ook al beviel die wet globaal gezien eigenlijk niemand.
In februari 1907 kreeg het tijdschrift een steuntje van de conservatieve volksvertegenwoordiger voor het Noorderdepartement Henry Cochin: ‘Vous êtes dans la vérité. C'est par l'amour de ces petites patries que nous apprenons l'amour de la grande, l'amour direct, vivant et personnel’. In ditzelfde nummer werd ook al vermeld, dat de artikelen over de taalkwestie in België een grote weerklank hadden gekregen; Van Montagu was aangevallen in de flamingantische pers, o.a. in het Brusselse blad Vlaamsch en Vrij: het voorbeeld was bepaald slecht gekozen, want op dat ogenblik bestond dit blad al tien jaar niet meer.
De reacties, die er ongetwijfeld toch waren, lokten nieuwe artikelen uit. In maart 1907 publiceerde J. Tellier een bijdrage Le Régionalisme et le Mouvement Flamand. Opnieuw voelde de redactie zich verplicht hierbij een opmerking te maken; er was nochtans geen sprake meer van de opname van België in een federalistisch Frankrijk: ‘Au reste notre qualité de Français nous interdit de prendre une part, du moins active, dans les luttes qui divisent les Belges’.
In april 1907 krijgen we eindelijk nog eens een interessante ideologische bijdrage te lezen. Pierre Felix, de auteur van La Contre-Révolution en L'Equivoque Démocratique, publiceerde een artikel over ‘La Contre-Révolution’. De ideeën van 1789 moesten met alle mogelijke middelen worden bestreden. Het darwinisme was de basis van zijn argumentering; Felix beriep zich op De Bonald, maar zette zich af tegen figuren als Sangnier, Brunetière, d'Haussonville en PiouGa naar eind(11).
Jules Tellier kwam opnieuw aan bod in juli 1907 met een | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
artikel over de Vlaamse Beweging te Antwerpen. Hij meende dat de recente opbloei en vooruitgang van Antwerpen te danken was aan het feit dat de staat eenzelfde rechtsgeldigheid toekende aan het Vlaams als aan het Frans; hij had het o.a. ook over de plannen van de Koninklijke Vlaamse Academie om een bibliografie van de Vlaamse Beweging uit te gevenGa naar eind(12) en weidde verder uit over de recente discussies omtrent het wetsvoorstel CoremansGa naar eind(13). In datzelfde nummer publiceerde J. Ficheroulle een artikel Un coup d'oeil au-delà de la frontière. Hierin benadrukte hij vooral de verdiensten van de katholieke regeringen, die veel hadden bijgedragen tot de aanzienlijke lotsverbeteringen van de arbeiders in België.
Het laatste nummer van de Revue des Flandres verscheen in juli-september 1907. De vraag of het tijdschrift materieel leefbaar was moet onbeantwoord blijven; we bezitten geen enkele inlichting over het aantal abonnees. Zeker was de verruiming, die vanaf juli 1906 was beoogd, een mislukking geworden. Het blad kon niet de spreekbuis worden van het provincialisme in Frankrijk en in het laatste nummer is het duidelijk dat het tot een open breuk is gekomen met Charles-Brun, de voorzitter van de ‘Fédération Régionaliste Française’. In een artikel Régionalisme et politique werd Charles-Brun zwaar aangevallen om uitspraken als ‘Jamais la Monarchie ne décentralisera, elle a toujours tendu, au contraire, à centraliser’ en ‘La Révolution était décentralisatrice en son principe et la décentralisation est républicaine essentiellement’.
In het woord vooraf bij het laatste nummer werd overigens geen duidelijkheid geschapen over de eigenlijke redenen die hadden geleid tot het verdwijnen van de publikatie. Het werd eufemistisch voorgesteld alsof ‘Au point de vue régionaliste... notre effort n'a plus son originalité’. Er werd verwezen naar nieuwe initiatieven als de ‘Société Traditionniste d'études locales’ en de ‘Collection des Pays de France’, een reeks die door Ageorges werd opgezet bij de ‘Nouvelle Librairie Nationale’, die het verdwijnen van het tijdschrift rechtvaardigden. | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
Hoe zag Croquez uiteindelijk de evaluatie van het blad?: ‘La Revue des Flandres aura été dans l'histoire du régionalisme un organe de transition. L'honneur lui restera d'avoir été - effectivement encouragée par des Drumont, des Barrès, des Cassagnac - l'une des premières à revendiquer le régionalisme comme outil de renaissance française, à le montrer sous son vrai jour: la force actuelle de la Tradition nationale’.
Op het ogenblik van de stichting van het blad had de naam Croquez waarschijnlijk nog maar weinig weerklank in intellectuele kringen. Vermoedelijk kreeg hij wel enige bekendheid met zijn in 1907 uitgegeven lijvige studie over Godelieve van Gistel. Het leverde hem zelfs een plaatsje op in ‘Ceux de chez nous (Etudes Septentrionales)’, een reeks artikelen die de Rijselse hoogleraar kanunnik C. Lecigne liet verschijnen in het lokale conservatieve blad La Dépêche en die in 1909 in boekvorm werd uitgegeven. Lecigne, die aan de ‘Facultés Catholiques’ Franse letterkunde doceerde en als opvolger van kanunnik C. Looten decaan werd van de faculteit der letteren, putte zich uit in woorden van lof voor Croquez in het algemeen en zijn werk over Godelieve van Gistel in het bijzonder. Met de wetenschap voor ogen dat diezelfde Lecigne een van de leidende integristen was in het Rijselse milieu en onder meer heel gunstig aangeschreven stond bij de ‘Sapinière’Ga naar eind(14), kennen we meteen de voornaamste kring die zich positief zou (blijven) opstellen tegenover Croquez.
Uit dit korte overzicht blijkt opnieuw hoe de regionalistische idee en het begrip ‘decentralisatie’ door allerlei strekkingen in Frankrijk voortdurend werd gebruikt en misbruikt. In de 19de eeuw werd de decentralisatie een wapen voor alle mogelijke oppositiegroepen die het evenwel, eenmaal aan de macht, snel lieten vallen. Alle politiek-katholieke strekkingen hadden gemeen dat ze verdedigers waren van een plaatselijke en gewestelijke autonomie, tegen de centralisatie van de Franse Revolutie. Croquez volgde radicaal de weg van een nationalistisch en reactionair regionalisme. In de beroerde | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
tijd van ‘le ralliement’ en de scheiding tussen Kerk en Staat was zijn blad té politiek geladen om op eensgezinde instemming van de regionalisten te kunnen rekenen. Zelfs het ‘Comité Flamand’ dat geen uitgesproken politiek etiket had, maakte op dat ogenblik, door de persoonlijke bindingen van voorzitter Looten met het lemirisme, een crisisperiode door. Maar er was meer! Onmiddellijk na de verbreking van het concordaat meende Looten dat er gunstige perspectieven waren voor een herleving van de Vlaamse volkstaal. In een blad dat zich de Revue des Flandres durfde noemen werd daarvan geen enkel spoor gevonden, zelfs integendeel! Dat Croquez zijn blad openstelde voor Belgische Vlamingen-haters en, wanneer dan toch eens over de volkstaal werd geschreven, alleen werd gepleit voor een herleving van het Picardisch, zal de eensgezindheid onder de Frans-Vlaamse regionalisten zeker niet hebben bevorderd. Door zijn stellingnamen veroordeelde Croquez zichzelf onvermijdelijk tot de marginaliteit! | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
Résumé:Entre février 1906 et juillet-septembre 1907, au total 18 numéros relativement succints de la Revue des Flandres ont paru. Le jeune étudiant lillois Albert Croquez en était le directeur. Il présentait son journal comme une ‘Revue régionaliste d'art, de littérature et de sociologie. Organe de vie flamande en France et en Belgique’. A partir de juillet 1906, la revue a tenté d'élargir son champ d'intérêt, et dès le mois de novembre 1906 elle allait s'appeler Revue des Flandres et des Provinces françaises. Organe de la vie flamande en France et en Belgique et du mouvement provincialiste français. Par ce changement d'optique, le journal se distanciait de plus en plus de J. Charles-Brun et de la ‘Fédération régionaliste française’, d'une part, et, d'autre part, se plaçait dans le sillage de Charles Maurras et de l'Action française.
Une étude de cette revue nous apprend une fois de plus à quel point différentes tendances en France ont constamment usé et abusé de l'idéologie régionaliste et de la notion de décentralisation. Croquez suivait résolument la voie du régionalisme nationaliste et réactionnaire. A l'époque mouvementée du ‘ralliement’ et de la scission entre l'Eglise et l'Etat, la revue était trop politiquement engagée pour pouvoir compter sur l'adhésion unanime des régionalistes; à côté de cela, le journal était aussi une tribune pour les ennemis belges et unitaristes des Flamands; en outre, s'il était publié quelque texte que ce soit sur la langue du peuple, on plaidait uniquement en faveur du picard. Tout cela n'a certainement pas contribué à stimuler l'unanimité parmi les régionalistes de la Flandre française. Par ses prises de position, Croquez s'est inévitablement condamné à la marginalité. |
|