De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Vlaams van de Franse Westhoek in het geheel van het Nederlandse taalgebied
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 1.
scheiden dialekten heeft zich in alle taalgebieden van Europa gemanifesteerd tot de tijd gekomen was dat door veralgemeend onderwijs en in de laatste tijd vooral door de kommunikatiemedia die verstaanbaarheidsbarrières met de algemene kultuurtaal werden doorbroken. Hier is Frans-Vlaanderen echter niet in mee kunnen gaan. Er is een kultuurtaal ingevoerd die helemaal niet verwant is met de dialektische moedertaal. Tegelijk is dat dialekt dan ook afgezonderd van de rest van het taalgebied in België en Nederland, waar wel een met de dialekten verwante kultuurtaal is gegroeid of aangeleerd, met name het Nederlands.
Het spreekt vanzelf dat het Vlaams van de Franse Westhoek daarom niet minder tot de Nederlandse dialekten behoortGa naar eind(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat is ten eerste af te leiden uit de historische verbondenheid, die voldoende spreekt uit het taalgebruik en de taalopvattingen van bijv. Michiel De Swaen uit Duinkerke (17e eeuw) of Andries Steven van Kassel (18e eeuw) of uit de bloeiende rederijkersbedrijvigheid tot in de 19e eeuwGa naar eind(3). Dat blijkt echter ook uit de taalgeografische situatie.
Het hedendaagse dialekt van Frans-Vlaanderen doet in heel wat afwijkingen van of overeenkomsten met de kultuurtaal immers mee met grotere regionen van het Nederlandse taalgebied. Het is onmogelijk in dit korte bestek hiervan een inventaris op te maken, of dat allemaal kartografisch voor te stellen. Het kan echter interessant zijn op een paar eigenaardigheden te wijzen die het Frans-Vlaams met grotere dialektgebieden gemeen heeft. Het niet uitspreken van de (geschreven) h bijv. is typisch voor West- en Oost-Vlaanderen, Zeeland, westelijk Vlaams-Brabant en Antwerpen en een aansluitend gebied van Noord-Brabant en verder voor grote delen van de provincies Groningen en Drente. De zo typisch afwijkende uitspraak van ‘ij’ en ‘ui’ as ie en uu bijv. in de woorden ‘ijs’ en ‘huis’ is niet alleen Westvlaams maar ook Zeeuws en komt ook in heel het oostelijk Nederlands taalgebied voor (kaart 1, ies). De grenzen van de tweeklank in ‘huis’ lopen nagenoeg gelijk met die van ‘ijs’, alleen kent men in het uiterste oosten bovendien nog hoes naast huus. De uitspraak veugel voor ‘vogel’ is niet alleen Westvlaams maar ook westelijk Oostvlaams; ze komt ook voor in Zeeland en in Zuid-Holland bezuiden Rotterdam, verder in Noord-Holland benoorden Zaandam en tenslotte in Drente grosso modo tussen Assen, Meppel en CoevordenGa naar eind(4). Een aantal woorden met korte u, zoals ‘dun, rug, stuk, put, brug’ luiden in Frans-Vlaanderen: dinne, rik, stik, pit, brigge. Die uitspraak is typisch voor alle dialekten langs de kust en korrespondeert met het Engels ‘thin, ridge, pit, bridge’. Nochtans is de verspreiding niet voor alle woorden even groot. Brigge is alleen nog maar in Frans-Vlaanderen te horenGa naar eind(5) naast breg in Noord-Holland. Een typische afwijking van het algemeen Nederlands waarbij woorden als kar, bed, school in het Frans-Vlaams klinken als karre, bedde, schole, m.a.w. waarbij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 2.
de Middelnederlandse slot -e niet is afgevallen, komt verder voor in het Westvlaams en Zeeuws en het grootste deel van het Oostvlaams maar ook weer in oostelijk Nederland, met name in het oostelijk deel van Groningen, het grootste deel van Drente en praktisch in heel Overijssel (kaart 2. E-apocope ontbreekt).
Tenslotte kan nog een kaartje van het diminutiefsuffiks in ‘mannetje’ illustreren hoe van de verschillende vormen die in Frans-Vlaanderen opduiken, de tegenhangers elders in het Nederlandse taalgebied terug te vinden zijn. Het oorspronkelijke Middelnederlandse diminutiefsuffiks -(e)kijn (uitspraak: -(e)kien) is, verdoft tot -(e)ke(n), nog zeer levenskrachtig in heel het zuidoostelijke taalgebied. In het zuiden van Frans-Vlaanderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 3.
en in een paar aangrenzende Belgische gemeenten vormt manneke een relikteilandGa naar eind(6). In het noordwesten van het taalgebied is -(e)ke geëvolueerd tot -(e)tje. Die vorm, die ook de vorm is van de kultuurtaal, vinden we in het noorden van Frans- en West-Vlaanderen, verder aansluitend in het westen van Zeeuwsch-Vlaanderen, Zeeland en in een ruim gebied van noordelijk Nederland. Een tussenvorm, nl. manniege, -ieche, -ege of -egie in een deel van Frans-Vlaanderen en West-Vlaanderen (manneje is daar een lokale verdere ontwikkeling) vindt weer zijn tegenhanger in ruimere gebieden in Nederland, nl. ten zuiden van Utrecht en in de provincies Drente en Overijssel (kaart 3: mannetje).
In de zinsbouw kent Frans-Vlaanderen zeker onnederlandse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 4.
konstruktiesGa naar eind(7), maar daarnaast ook konstrukties die korresponderen met de Noordnederlandse of die van de kultuurtaal en waarvan in de Belgisch-Vlaamse dialekten vaak afgeweken wordt. Eén voorbeeld is het vooropplaatsen van het eerste element van een scheidbaar samengesteld werkwoord bij een konstruktie met meer werkwoorden; bijv.: ‘Hij heeft niet alles op kunnen eten’ tegenover ‘kunnen opeten’. De Nederlandse grammatikale regel die zegt dat geen niet-werkwoordelijk element tussen twee of meer werkwoordsvormen op het einde van de zin ingeschoven mag worden, wordt in het Frans-Vlaams meestal gerespekteerd, in de Belgische dialekten meestal niet. Voor de zin 53 van de Reeks Nederlandse Dialektatlassen: ‘Zijn vader heeft hem zes jaar lang laten naar school gaan’ (hier met foutieve splitsing) komt in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuiden alleen Frans-Vlaanderen als een homogeen gebied met niet-splitsing te voorschijnGa naar eind(8). Heel wat Nederlandse dialektkaarten die de verspreiding van woorden, klanken, vormelementen of syntaktische elementen weergeven, vertonen dikwijls een analoog beeld en wel het volgende: De gegevens die opduiken in Frans-Vlaanderen (of en deel daarvan) zijn in het Westvlaams (of een deel daarvan) verdwenen en duiken weer op in het Oostvlaams, het Brabants of in nog verder afgelegen dialekten. Dat wijst op centraal-Vlaamse vernieuwingen die relatief jong moeten zijn en die Frans-Vlaanderen of een gedeelte ervan onberoerd hebben gelaten. Een typisch voorbeeld van dat kaartbeeld levert de kaart van de benamingen van de spin. In een uithoek van Frans-Vlaanderen leeft nog ‘spinnekoppe’, het woord dat ook Brabants-Hollands is (kaart 4: Spin). Het zelfde geldt voor de benaming van de ruif (schuin geplaatst lattenwerk waaruit het vee hooi of stro eet). Het grootste deel van Frans-Vlaanderen kent daarvoor rip. (Het westelijk Westvlaamse ei(n)ze is ook gebruikelijk in de omgeving van Belle). Dat ‘rip’ vinden we terug in delen van het Brabants en in het Fries-Gronings. Voor de voederbak van het vee vinden we de oude benaming blok alleen nog maar in Frans-Vlaanderen en in Groningen. Dat zijn meteen de twee verste uithoeken van het Nederlandse taalgebied. Perifere gebieden zijn in de regel konservatief en daar komt voor Frans-Vlaanderen nog bij dat het al 300 jaar staatkundig van de rest van de Nederlanden gescheiden is. Daardoor is het a priori verstoken van invloed uit het algemeen Nederlands of van typisch Belgische vernieuwingen die vaak onder invloed van het Brabants oud dialektgoed verdringen. Ondanks deze isolatie vertoont het Frans-Vlaams nog steeds een sterke eenheid en verwantschap met het Westvlaams en het Zeeuws. Een typisch voorbeeld uit de klankleer is de verwijde uitspraak van de korte i en e in bijv. zitten, scheppen, en uit de woordenschat kachtel voor veulen. De verwantschap en de eenheid met het aangrenzende Westvlaams is het sterkst. Dat moge blijken uit een kaart die een aantal isoglossen (een isoglosse is een lijn die de geografische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 5.
begrenzing van een taalverschijnsel afbakent) tekent voor verschillende fenomenen uit de klankleer, vormleer of woordenschat (kaart 5). Het feit dat deze isoglossen op willekeurige plaatsen de rijksgrens kruisen, bewijst de historische en organische eenheid van het Frans-Vlaams met het aangrenzende Westvlaams.
Bovendien heeft het Frans-Vlaams veel gemeenschappelijks met het Vlaams van de Belgische Westhoek. Toch is die eenheid sterk gaan afbrokkelen door vernieuwingen aan Belgische zijde en stagnatie aan de Franse zijde, naar mijn gevoel vooral na de Eerste Wereldoorlog. In een rijtje volgt hier een beperkte keuze van voorbeelden waarvan de Frans-Vlaamse vormen in de Belgische Westhoek totaal verdwenen of sterk verouderd zijn en altans bij de jongere generatie door de opgegeven woorden zijn vervangen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieruit is te verklaren dat een aantal isoglossen vandaag de dag wel degelijk bijna volkomen met de rijksgrens samenvallen (kaart 6). Vernieuwingen vanuit het oosten zijn in de laatste eeuw niet meer of nog nauwelijks over de rijksgrens geraakt. Het zuiverste voorbeeld daarvan is de uitspraak van westgermaanse sk op het einde van een woord, die in het Nederlands s is geworden (vis, mens) maar in heel Frans-Vlaanderen, op Boeschepe na, nog sj of sjch luidt. (Wat dan nog overeenstemt met de Nederlandse spelling tot 1946: visch, mensch). Een tweede fenomeen dat hier op kaart gebracht is, is het oprollen van het gebied van de naamvalsloosheid van het persoonlijk voornaamwoord in het meervoud. Reeds vroeger heeft P.C. Paardekooper gewezen op de Zeeuws-Frans-Vlaamse parallel in het gebruik van ons of nuus als onderwerpGa naar eind(11). (Uit de zuidwestelijke Nederlandse dialekten is dat trouwens overgegaan in het Zuidafrikaans). Voor nuus of nuus me is dat Frans-Vlaams verschijnsel al ingekrompen tot een paar relikteilanden. Voor julder (2de pers. mv.) loopt de isoglosse nagenoeg gelijk met de rijksgrens, met nog één overschrijding van julder in het noorden en wat indringen van gijder in het zuiden van Frans-Vlaanderen. De isoglosse ‘wijd’-‘breed’ loopt nagenoeg gelijk met de rijksgrens, evenals die van de intervokalische -nd- in vinden. De oude Westvlaamse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 6.
stamvormen van ‘bernen’, nl. ‘born, gebornen’ zijn met omzetting van de r: bron, ebronnen alleen nog bewaard in Frans-Vlaanderen. De infinitief luidt wel branden. Een aantal isoglossen die hun verloop nu in de nabijheid van de rijksgrens vertonen, kunnen echter ook het resultaat zijn van lokale Frans-Vlaamse vernieuwing of ekspansie, heel vaak onder invloed van het Frans. Een typisch voorbeeld is de gelijkschakeling van ‘te’ of ‘in’ en ‘naar’ als voorzetsels van plaatsbepaling bij plaatsnamen, zoals in het Franse systeem met één | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekenaar ‘à’. Zo zegt de Frans-Vlaming: Hij woont naar Kassel en hij gaat aan de schole. Ook de isoglosse tussen het Frans-Vlaamse uder, ujer en het westelijk Westvlaamse elder voor ‘uier’ is door Heeroma m.i. terecht verklaard door het weer opdringen van uder, ujer vanuit een reliktpositie tot aan de Belgische grensGa naar eind(12). Bij de vervoeging van zwakke werkwoorden doet zich in Frans-Vlaanderen een eigenaardige botsing van verschillende achtervoegsels voor. Enerzijds is in het uiterste westen het Middelnederlandse suffiks -ede nog bewaard, bijv. scheppede voor ‘schepte’. Daarnaast hoort men het gewone Nederlandse suffiks -te/-de of de kontaminatievorm -tede/-dede. Maar een lokale innovatie is de uitbreiding van het suffiks -ste (dat in het Middelnederlands slechts bij een beperkte soort werkwoorden gebruikelijk was) tot alle zwakke werkwoorden. Dat -ste-suffiks heeft waarschijnlijk vanuit de omgeving van Hazebroek een ruim centraal gebied kunnen veroveren in Frans-Vlaanderen en is in Watou zelfs over de rijksgrens gesprongenGa naar eind(13) (kaart 7). Er zijn trouwens nog meer lokale vernieuwingen of eigenaardigheden. Daar is bijvoorbeeld het verschijnsel van het rotacisme: intervokalische d wordt okkasioneel en in sommige woorden vrij vast een r, bijv. berre, parre, norig voor ‘bed, pad, nodig’. Dat kan aanleiding geven tot hyperkorrekte ontsporingen als beddevoete voor berrevoete (blootvoets). In West-Vlaanderen zijn heel wat korte ie-klanken in de omgeving van b, p, v, f, w gerond tot uu, bijv. vuve, wuuf, pupe, bluven voor ‘vijf, wijf, pijp, blijven’. Frans-Vlaanderen kent er nog een aantal meer zoals rupen voor ‘rijpen’, zwuun voor ‘zwijn’ en grupen voor ‘grijpen’. Grupen is trouwens een zeer frekwent woord omdat het de plaats inneemt van ‘nemen’ of ‘pakken’. De stamvormen zijn dan ook verschoven tot graap of groop, egropen, net zoals die van bluven, bloof, ebloven naar analogie van bijv. bugen, boog, ebogen. In een strook ten zuiden van Hazebroek en in Hazebroek zelf wordt de oe-klank uitgesproken zwemend naar de uu toe. Tenslotte in Steenbeke, Den Park (een zuidelijk gehucht van Moerbeke) en De Walle (Fr. La Motte au Bois) wordt de lange a voor k en g gerond tot de klank als in Fr. soeur (zie kaart 9). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 7.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 8.
Het meest kenmerkende van het Frans-Vlaams is echter zijn archaïsch karakter. Zeer duidelijk blijkt dat reliktkarakter als men de diverse isoglossen bekijkt van de zogenaamde spontane palatalisatie van de westgermaanse ŭ (korte oe-klank). Aan die wgm. ŭ beantwoordt in het Nederlands in de regel een korte o (op, vol, schop) in gesloten en lange oo (vogel, ploegvoor[e]) in open lettergreep. De palatalisatie tot respektievelijk u of eu (up, vul, schuppe, veugel, veure) in de zuidwestelijke dialekten is al vrij oud (11e-12e eeuw) en het kern- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebied is West-VlaanderenGa naar eind(14). Toch is ze in een aantal woorden in het westen niet doorgevoerd, zoals uit kaart 8 blijkt. Zo kan het konservatieve Frans-Vlaams gegevens verschaffen die een sleutelpositie innemen voor de verklaring van de klankevolutie van het Westvlaams of het westelijke Nederlands.
Dat geldt ook voor de isoglosse af/of. Volgens M. Gysseling lag de grens tussen af en of in de 14e eeuw dicht bij de kust en kwam af ook nog in Holland voorGa naar eind(15). We weten o.a. uit teksten van Bredero dat of reeds 17e-eeuws Amsterdams is. Beziet men de kaart van de huidige verspreiding, dan ziet men dat of overal de kust heeft bereiktGa naar eind(16). In het westelijke Westvlaams is het blijven steken even over de rijksgrens, zodat het grootste deel van Frans-Vlaanderen af zegt (kaart 9). Trouwens hoe westelijker men in Frans-Vlaanderen komt, hoe palataler of ‘helderder’ de a wordt. Vooral voor g en k zijn zowel korte als lange a sterk palataal gerealiseerd in een groot deel van Frans-Vlaanderen (kaart 9 - maken, bakken). Dat kan ook blijken uit de isoglosse aa/óó in ‘kaarten’. In het westelijke deel is lange a voor r plus konsonant niet gevelariseerd of ‘verdonkerd’ tot óó (als in Fr. mauve) in woorden als: kaart, maart, baard, vaart, schaars. In die westelijke uithoek van Frans-Vlaanderen vindt men het meest relikten, zoals het reeds genoemde preteritumsuffiks -ede. Ook het niet uitspreken van de slot-n in werkwoordsvormen (de slot-n wordt echter wel gerealiseerd als genus- of meervoudsteken bij substantieven, adjektieven, lidwoorden en voornaamwoorden) in 15 gemeenten in het uiterste westenGa naar eind(17) is aan te zien als een relikt van een in de middeleeuwen veel groter Vlaams apokoperingsgebied. De n-apokope was in Vlaanderen een middeleeuwse trend die als kustverschijnsel samenging met het Fries, West-Fries, Hollands en Zeeuws, maar ze is er later voor een goed deel weer ongedaan gemaakt. Alleen in het genoemde gebied en tot in de 19e eeuw ook in het Kortrijks zijn de sporen van die trend overgeblevenGa naar eind(18).
Ook in de woordenschat treft men in Frans-Vlaanderen nog heel wat 17e-eeuwse en zelfs Middelnederlandse woorden of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 9.
woordbetekenissen aan die elders uit het dialekt of uit de kultuurtaal verdwenen zijn. Een paar voorbeelden zijn: moude voor losse, rulle of opstuivende aarde, stakietse voor paal, lake voor laagte tussen twee bedden of velden, blouwer in de oorspronkelijke betekenis van zware houten hamer en bezien voor proberen, testenGa naar eind(19). Al is de woordenschat van het Frans-Vlaams erg door het Frans beïnvloed, toch zijn er ook een aantal zuiver Nederlandse woorden en wendingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewaard die in België alleen een bastaardwoord als tegenhanger kennen, zo bijv. ‘touw’ voor het Belgische ‘koord’ of ‘lust je?’ voor het Belgische ‘heb je goesting in?’Ga naar eind(20). Het bijzondere aan de situatie van het Nederlands in Frankrijk is dat het bijna geen geschreven traditie meer kent. Nu is het zo dat praktisch alleen gestandardiseerde kultuurtalen een eigen spellingsysteem en een genormeerde grammatika hebben. Wil men nu in Frans-Vlaanderen de eigen taal weer leren lezen en schrijven, dan kan men m.i. alleen terecht bij de in Nederland en België geldende normen van het NederlandsGa naar eind(21). Hoezeer dat Nederlands ook vreemd moge aandoen voor de Frans-Vlaming, er is geen kans op redding of opbeuring van de al precaire situatie van het Vlaams, als men het isoleert van de rest van het Nederlandse taalgebied. Anderzijds moet men rekening houden met de reële situatie en bij het aanleren van het Nederlands in Frans-Vlaanderen durven uitgaan van de aktieve of passieve kennis van het lokale Vlaamse dialekt. Aanvankelijk kan van de dialektspreker niet zo'n beheersing van het Nederlands verlangd worden, dat hij de eigen moedertaal daar niet meer in zou herkennen of de vlotheid en zekerheid die hem bij het spreken van zijn dialekt eigen is, zou verliezen. De groei van het algemeen Nederlands in België is daar om te bewijzen, dat dit een langzaam proces van (her)aanpassing is, waar generaties mee gemoeid zijn. Als men bedenkt dat de jongere generaties in Frans-Vlaanderen het Vlaams meestal niet meer spreken en vaak zelfs niet meer verstaan, dan zou het inderdaad een historische vergissing zijn, mocht het onderwijs van het Nederlands aldaar zo vervreemdend werken dat het de gegadigden de lust zou ontnemen om het gestelde doel te bereiken. Dat doel is o.a. in de eigen taal en op een kultureel volwaardig niveau kunnen aanknopen zowel met de traditie als met het moderne leven. Initiatieven die de kennis en het gebruik van de dialektische volkstaal willen bevorderen of in eer herstellen, hoeven met dat doel niet in tegenspraak te zijn, maar kunnen beschouwd worden als een noodzakelijke eerste stap om het taalkundige kontakt met de rest van de Nederlandse taalgemeenschap mogelijk te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Résumé:C. Carnel de Bailleul écrivait encore en 1891 qu'on pouvait se faire comprendre à l'aide du flamand du Westhoek jusqu'à la mer Baltique. Par contre, le Flamand de France actuel considère sa langue maternelle dialectale comme une langue isolée, employée uniquement dans une région restreinte. Ceci est dû essentiellement au statut dialectal du flamand et au fait que la Flandre française connaît aussi une langue de culture totalement étrangère à ce dialecte, c'est-à-dire le français. Mais bien que le flamand parlé dans le Nord de la France soit isolé du reste du domaine linguistique néerlandais, il n'en reste pas moins qu'il fait partie des dialectes néerlandais, aussi bien pour des raisons historiques que pour des raisons de géographie linguistique. Dans un grand nombre d'écarts ou de correspondances par rapport à la | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langue de culture, au néerlandais standardisé, le dialecte de la Flandre française suit les grandes régions du domaine linguistique néerlandais. Un grand nombre de phénomènes phonétiques, morphologiques et léxicaux le prouvent: ces phénomènes ne se présentent pas uniquement en Flandre française ou en Flandre occidentale, mais aussi dans d'autres dialectes en Belgique et aux Pays-Bas (cartes 1, 2 et 3). Il y a aussi un ensemble de correspondances syntaxiques entre le flamand de France, d'une part, et le néerlandais des Pays-Bas et le néerlandais standardisé, d'autre part, qui s'écartent pourtant des dialectes néerlandais de Belgique. Dans plusieures cartes dialectales du domaine linguistique néerlandais réapparaissent en Flandre française des formes qui ont disparu dans les régions contiguës en Belgique flamande, mais qui se retrouvent dans les dialectes plus éloignés (carte 4). N'empêche que le flamand de France est fort apparenté au dialecte de la Flandre occidentale et à celui de la Zélande. Cette unité organique s'illustre clairement dans les cartes qui présentent bon nombre d'isoglosses traversant la frontière franco-belge (carte 5). C'est essentiellement avec le dialecte occidental de la Flandre occidentale que le flamand de France forme une unité. Pourtant, pendant les dernières décennies, cette unité semble se désagréger à la suite d'évolutions du côté belge et à cause de la stagnation du côté français. C'est ce qui explique pourquoi, actuellement, certaines isoglosses coïncident pratiquement avec la frontière (carte 6). Mais ce phénomène peut aussi résulter de développements linguistiques propres à la Flandre française et qui ne franchissent plus la frontière. Exemple: le suffixe -ste pour la formation du passé des verbes faibles (carte 7). Ce qui est véritablement caractéristique du flamand de France, c'est son aspect archaïque, dû, d'une part, à sa situation périphérique par rapport au reste du domaine linguistique néerlandais et, d'autre part, à la séparation politique depuis 300 ans. Un de ces archaïsmes connus est le maintien du o ou oo (comme en néerlandais standardisé) dans un ensemble de mots avec, en vieux germanique un ŭ, et ayant u ou eu dans les dialectes du sud-ouest et dans les dialectes méridionaux centraux (carte 8). De même, le flamand de France garde souvent le a clair (encore comme en néerlandais standardisé) qui, dans les autres dialectes méridionaux, est plus sombre ou même vélarisé en óó [ɔ:] (carte 9). Quinze communes à l'extrême ouest se caractérisent par la chute du n final dans les formes verbales. C'est encore un phénomène identique au néerlandais commun parlé, datant du moyen age, et qui s'est perdu en Flandre belge. Le caractère archaïque du flamand de France apparaît aussi dans son vocabulaire, qui connaît encore bon nombre de mots ou de significations datant du dix-septième siècle ou même du moyen age. Ce qui est particulier à la situation du néerlandais en France, c'est qu'il ne dispose pas d'une tradition écrite. Si le Flamand de France désire lire et écrire sa propre langue, nous croyons qu'il devra se plier aux normes qui existent en Belgique et aux Pays-Bas. N'empêche qu'il est fort utile que les flamands de France partent de leur connaissance active ou passive du dialecte flamand pour apprendre le néerlandais. En outre, il est souhaitable que l'élève ne soit pas trop frustré dans ses habitudes ou dans son habilité de patoisant; ce serait le cas si on insistait trop sur le caractère incorrect du flamand par rapport au néerlandais. Les initiatives visant à promouvoir la connaissance ou l'emploi de la langue populaire flamande ne sont pas nécessairement contradictoires au désir de stimuler la connaissance du néerlandais; au contraire, elles peuvent servir de point de départ et constituer un excellent encouragement à poursuivre l'étude du néerlandais. |
|