| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk, begin van de 19e eeuw
Lexicon - 3
Cyriel Moeyaert
inspekteur Nederlands leper (B)
| |
Jan Baptist van Grevelynghe (Tisje Tasje) (1786-1842).
Deze bijdrage over de schrijftaal in de Zuidvlaamse Westhoek begin XIXe eeuw, behandelt uitsluitend het werk van Jan Baptist van Grevelynghe, bijnaam: Tisje Tasje.
Hij werd in Buisscheure, op de grens van het oude graafschap Vlaanderen (tegen Schouwbroek en Klommeres aan, in Vlaams Artezië) op 13 april 1786 geboren, als zoon van Michiel en Maria Theresia de Haene. Na wat lager onderwijs is hij omstreeks z'n twaalfde jaar in Noordpene komen wonen, in het Verloren Hoekje (altans volgens een bestaande overlevering). Meteen zal hij nu een zestal jaren als knecht in het welgestelde Wilhelmietenklooster van Noordpene verblijven, waaraan nu alleen nog de wijknaam ‘Cloosterveld’ (op een transformatorhuisje) en een boerderij met oude poort herinneren. Op die poort staat het jaartal 17 41 aan weerskanten van een ing-rune in het hout gesneden... Een kleine eeuw vroeger had hier de dichter prior Ferdinand Loys, Den Nieuwen Spiegel der Jongheyd (119 blz.) opgesteld in verzen, een boekje dat o.m. nog in 1812 in Gent opnieuw uitgegeven werd.
Van Grevelynghe moet hier beslist z'n vrij grondige vorming gekregen hebben, maar jammer genoeg wordt hij weggestuurd wegens z'n ‘offerhand tot Bacchus opgedrage’ (zie z'n gedicht Tisje Tasjes Leven). Hij trouwt, heeft een poosje een winkel in het dorp (de Basseville), werkt later als metselaarsknecht, leurt dan met kopjes en pijpen (vandaar z'n ‘oornaam’ Tisje Tasje = kopje) maar verwisselt uiteindelijk de kopjes in z'n korf (Zvl. voor ‘mars’) tegen liedjesteksten, waarvan er jammer genoeg maar een stuk of drie bewaard zijn, en wordt dus liedjeszanger. Hij sterft in Noordpene op 25 november 1842. Op de vermoedelijke plaats van z'n graf staat sinds een tiental jaren een smeedijzeren grafkruis.
| |
Toneelstuk en bekende liedjes.
In 1824 schrijft hij z'n enigst bekende toneelstuk Tooneel-stuk die vermeld den ondergang van Bonaparte ende herstellinge van den deugryken en beglansden christen koning Ludovicus den achthienden als ook de stantvastige liefde van Constantinus ende Fidelia. Het handschrift hiervan bestaat nog en wordt in Hazebroek bewaard door Nikolaas BourgeoisGa naar eind(1). Er zijn vijf bedrijven, d.i. 56 blz. rijmende aleksandrijnen (zowat 30 verzen per bladzij). De struktuur is eerder zwak, maar er zit voldoende aktie en
| |
| |
Tisje Tasje's Almanak, een volksalmanak die verhaaltjes, spreuken en liedjes bevatte van Jan Baptist van Grevelynghe, bijgenaamd Tisje Tasje, verscheen van 1899 tot 1914 en daarna opnieuw van 1924 tot 1940 met uitzondering van het jaar 1933.
| |
| |
Aanhef van het enigst bekende toneelstuk van Jan Baptist van Grevelynghe, geschreven in 1824.
afwisseling in (37 personages waaronder de grappenmaker Momus en een bezadigde filosoof die de bedrijven inleiden, en verder nog Rijselse burgers en een groep soldaten). De inhoud getuigt van algemene ontwikkeling: kennis van de recente geschiedenis, van de aardrijkskunde (o.m. van het eiland Elba), van mytologische figuren zoals Pallas Astrea, Mavors ofte Mars enz.
Naast dit toneelstuk kennen we twee liedjes Tisje Tasjes Leven (uit: Tisje Tasjes Almanak 1903) en Het Diere Leven (een handschrift).
| |
Taal.
Van Grevelynghes werk is in voor iedereen verstaanbaar Nederlands gesteld, dat vanzelfsprekend heel wat streekeigen taalmateriaal bevat alsook biezonder veel al dan niet in gebruik gebleven Middelnederlandse woorden. Bij niemand anders las ik Westvlaamse uitgangen bij de eerste persoon enk. zoals ‘ik zien’, dezelfde namelijk als bij de derde pers. meerv., maar niet konsekwent. In De Swaens Gecroonde Leersse ontdekte ik nogal wat Zuidvlaamse vormen die ook Van Grevelynghe kent: o.a. verkleinvormen op -ie zoals stuckie, glaesien; verder ook: peyzen op, lijn- | |
| |
waet (ondergoed), mijn suykerdoos (liefste), musches poeper (mussche-zet bij V.G.), poeselvel (poezelaar bij V.G.), reken (regels), lieve meyt (meid), noyt (nooit) en verder Middelnederlands zoals vroylykheid, geschien, grouwelyk, genucht, voorleden, ende enz.
Vanwege de versvorm kunnen we niet veel zeggen over de syntaktische kant van z'n taal. De werkwoordelijke eindgroep wordt vaker doorbroken als bij De Swaen.
Besluit: anderhalve eeuw na de aanhechting bij Frankrijk werd in de Zuidvlaamse Westhoek nog een behoorlijk Nederlands geschreven.
P.S. Naar ik te laat ontdekt heb heeft Antoon Lowyck in ‘Het Heilig Bloed in de Volksverering’ (blz. 31-39: Bond van de Westvlaamse Volkskundigen te Brugge - 1971) vier liederen van J.B. van Grevelynghe gepubliceerd; twee religieuze liederen en twee liefdeliedjes. Op het tekstblaadje, dat daarin gefotokopieerd wordt, staat: ...Door Baptiste Vangrevelynghe
Die leeft met digten ende singen
Overigens bevatten deze liederen geen nieuw taalmateriaal, behalve voorspraek'resse voor ‘voorspreekster’, en het Wvl. ramour voor ‘rumoer’.
| |
Lexicon.
Afkortingen.
Nummers tussen haakjes duiden de blz. aan in het vermelde Tooneel-Stuk die vermeld den ondergang van Bonaparte enz.
H.D.L.: Het Diere Leven (het cijfer erachter duidt de strofe aan) (onuitgegeven). |
Mnl.: Middelnederlands (vgl. Verdam, Mnl. woordenboek). |
ovt.: onvoltooid verleden tijd (tweede hoofdvorm). |
spr.: spreek uit. |
T.T.L.: Tisje Tasjes Leven, gezongen door hem zelve, (volgens Tisje Tasje's Almanak, 1903, blz. 39 vv.). |
vd.: voltooid deelwoord. |
Wvl.: Westvlaams; westel. Wvl.: westelijk Westvlaams. |
Zvl.: Zuidvlaams: huidige streektaal eigen aan de Westhoek in Frankrijk. uitspraaksp.: uitspraakspelling, gespeld zoals uitgesproken. |
Gal.: Gallicisme. |
| |
A
- | achterklapperie: de achterklapperie is in hun hert gegroeyd (5), ‘achterklap’, typische Zvl. uitgang. |
- | achthien: Louis achthien (38), vreemde spelling (Mnl. spelling achtien volgens Verdam). |
- | achthiende: Ludovicus den Achthienden (1), id. |
- | adieu: ik zeg u den adieu (29), spr. adju (rijmt met u). |
- | aen: die vraeke roept aen God (6), Zvl., Gal.?; die liefde draegt aen zyne overheden (39), id. |
- | aenranden: zy zouden zyn aenrand (51), vd. ‘aangerand’. |
- | aenschouwer: aenschouwer die door drift zyt tot de konst bevangen (38), ‘toeschouwer’. |
- | afwesentheyd: naer zyn afwesentheyd (3), ‘afwezigheid’, (afwesen is Mnl.). |
- | al: al d'eene zyde, al d'ander (57), ‘aan’, Wvl. voorz. |
- | al: Willington... spreekt al gaen (32), ‘al gaande’, Wvl. |
- | allegaer: wy sneefden allegaer (39), ‘allemaal’, westel. Wvl., vooral Zvl. |
- | als: ik heb er nogal veel als u zoo hooren prullen (17), ‘zoals’. |
| |
| |
- | al schoon: al schoon wy inderdaed nog maer discipels wezen (3), ‘ofschoon’. Ook: al schoon dat (4). |
- | Ameryken: ik wil terstont naer d'Ameryken vaeren (36), ‘Amerika’, Zvl., Gal. |
- | ampt: ik heb myn broeders gestelt in een koninglyk ampt (35), Mnl., ‘koninklijke macht’. |
- | Apollo's schaer: tot dat Apollo's schaer het schouwburg open spreyd (58), t.o. Parnassus-schaer, de muzikanten? |
- | Astrea: hy doet door Astrea den vrede-stam herleven (3), ‘dochter van Zeus, godin van de gerechtigheid’. |
| |
B
- | baen: langst de baenen (41), ‘weg’ (Brabantse invloed). |
- | Bacchus: ...tot Bacchus een offerhand heb opgedrage (T.T.L. 2) ‘flink gedronken heb’. |
- | beentie steken: ik stak beentie (34), ‘ik vluchtte’. |
- | bedygen: de meyskens zot bedygen (30), ‘worden’, Mnl. |
- | beduyvelt: beduyvelt wys (42), ‘verduiveld’, ‘heel’. |
- | beglansd: den beglansden christen koning (1), ‘schitterend’ |
- | beginnen: wy beginnen herleven (15), ‘te herleven’, Wvl. hulpww. beginnen, soms zonder ‘te’. |
- | behalvens: behalvens de burgers (39), ‘behalve’. |
- | behouwen: den vrede behouwen (39) (Brabantse invloed). |
- | bejaerd: gy zyt jong bejaerd (16), ‘van jaren’, Mnl. |
- | bejag: het vuyl bejag der geyle dertelheyd (34), ‘het jachten’ (Mnl. bejaegen). |
- | belaen: ik ben belaen waermeed den boer betaelen (41), ‘erom verlegen’. |
- | beloken: door min beloken (15), ‘aangegrepen’, Mnl. |
- | beloon: mars en beloon geweken zyn ons kust (9), ‘de goden Mars en Bellum?’ |
- | berennen: 't pad der deugd berennen (11), ‘bewandelen’. |
- | beschepen: hy is al bescheept om over zee te gaen (39), dat wy ons haest beschepen (36), ‘inschepen’, Mnl. |
- | bestieren: (47), ‘besturen’, Wvl. |
- | bevangen: tot de konst bevangen (2), ‘geneigd’, Mnl. |
- | bezwaeren: gericht uyt het bezwaeren (55), ‘ongeluk’, ‘droefheid’; het werkw. beswaeren is Mnl. |
- | bykomste: philosoph uyt en Momus in bykomste (33), ‘bijeenkomst’, ‘samenkomst’, Mnl. |
- | bywesentheyd: d'eer van uw bywesentheyd (15), ‘aanwezigheid’ (biwesen is Mnl.). |
- | blekkeren: door ons' manhafte daen zal blekkeren t'uwer eer onze victorie vaen (32), ‘schitteren’, Wvl. |
- | blexem: (39), bliksem, Wvl. (Zvl.: blesmer). |
- | blykelyk: die is nu blykelyk (25), ‘klaarblijkelijk’, Mnl. |
- | blomtien: de blomtiens in den hof (14), spr. blomtjens, eigen spelling (ook bij De Swaen). |
- | blomtuyntie: myn blomtuyntie (14), spr. blomtuintje, eigen spelling. |
- | bleek: dat men getrouwigheyd zwoer tot de bleeke dood (55), ‘vaal’. |
- | boezemen: en boezemen met galm: lang leve den waeren vorst (47), ‘uitgalmen’ (Mnl. boesemen = een uitweg vinden). |
- | boerewoonste: (40), ‘boerenwoning’. |
- | borger: (44), ‘burger’, ‘poorter’, Mnl. |
- | braenappel: dat zy in hun gevecht met geen braenappels schooten (34), ‘gebraden appel’, Zvl. |
| |
| |
- | broektie: dat zy door liefde-kwael haer broektie komt besmeuren (42), spr. broektje, ‘broekje’. |
- | buygen: met onze knien geboogd (9), ‘gebogen’. |
| |
C
- | Cales: de koning is in 't ryk al Cales ingekomen (7), ‘Kales’, Zvl. en Nederl. (Fr. Calais). |
- | caporal: (2), ‘korporaal’, Frans. |
- | caresseeren: als gy by haer zyt, gy zult haer caresseeren (4), ‘liefkozen’, Gal., geen inversie! |
- | Claey: aen Claey of Joos of Pyt (4), ‘Klaai, Joos, Piet’, toenmalige Zvl. voornamen, Piet is nog gebruikelijk. |
- | commande: commande geven (48), ‘bevel’ oud Wvl. |
- | contenteeren: (40), ‘tevreden stellen’, Gal. |
| |
D
- | dankofferhand: dank-offer-hand (44), volksetymologie? voor dankofferande. |
- | dansspel: naer 't dansspel gaen (31), ‘bal’, Zvl. |
- | daschen: tot ploef en daschen en was ik niet gezind (T.T.L. 2), ‘dorsen’, Zvl. |
- | dertelheyd: vlucht de dertelheyd (16), ‘wellustigheid’, Mnl. |
- | deugdig: 't deugdigste verstant (13), ‘beste’. |
- | deugryk: den deugryken koning (1), ‘deugdzaam’. |
- | die: het allerhoogste goed die... (50), ‘wat’, Wvl. ‘die’ is betr. vn onderwerp, ‘dat’ niet-onderwerp. |
- | diverteeren: tot hun diverteeren (55), ‘ontspanning’. |
- | dobbelhertigheyd: de dobbelhertigheyd komt in veel plaatsen blyken (34), ‘dubbelhartigheid’. |
- | doen: doen spreekt men van elkaan (43), ‘dan’, Mnl. |
- | dog: vergeefd my dog dat ik de waerheyd zeg (26), ‘toch’, Mnl. |
- | dolligheyd: zy zal door dolligheyd gaen om soldaet te zyn (30), ‘dwaasheid’. |
- | Donder: gy zag de kinders ook nemen uyt Donders herm (46), ‘buskruit’, Mnl. donder = dondercruut; of: Donder als Donnar, bulderende macht, oorlog? |
- | doon: de doon (53), ‘doden’, Wvl. |
- | draegen: ik draegen (13 en passim), ‘draag’, Wvl. uitgang. |
- | dreegen: den schrik die dreegt myn geest uyt mynen mond te dringen (35), ‘dreigen’, Wvl. en Mnl. |
- | druypen: men ziet ze nu al druypen gaen (H.D.L. 2), ‘gebukt’. |
- | duyst: duyst gulden (57), ‘duizend’; menig duyst (48), ‘duizendtal’ tw duyst is Wvl., zn duyst is geen Wvl. |
| |
E
- | echten: dat ik met Constant mag echten in de trouw (26), ‘trouwen’, Mnl. |
- | echten: aen de deugt ge-echt (17), ‘gehecht’, Mnl. |
- | eenigste: eenigste smert of pyn (26), ‘enige’, ‘wat’, Wvl. |
- | eerstmael: als Parnassus-schaer in Buysscheure dit eerstmael vertoonen (1), ‘de eerste maal’, geen Wvl. |
- | en: 'k en weet niet waer (30 en passim), dubbele negatie, nog algemeen Zvl. |
- | ende: vader ende moeder (30 en passim), ‘en’ (niet konsekwent), Mnl. |
- | ey: ey philosooph (30), ‘hee’, Wvl. (spr. ei). |
| |
| |
| |
F
- | fenyn: 't herte is vervuld met fenyn en verraed (49), Wvl. uitspraaksp. ‘venijn’. |
- | fyn: daerom die meyskens vreyd, en spreekt niet veel in 't fyn (5), ‘niet grof’, ‘mooi’ (in het lied De Waal en de Vlaamsche boerinne: ‘die 't Fransch kent en in 't fyn’). |
- | flag: die smyt de eer-flag neer die swaeide op myn kruyn (6), ‘vlag’, Zvl., uitspraaksp.? |
- | fraey: daer vooren krygt men fraey zyn buyk vol pap te eten (43), ‘flink’, westel. Wvl. en Zvl. |
- | fransch: in g'heel het fransche land (44), het Franse land (Frankrijk), meestal het fransche ryk... |
| |
G
- | gebied: dat iedereen staet onder myn gebied (23), ‘bevel’, ‘gezag’, ‘het gebieden’: ‘gezag’ is Mnl. |
- | gedoogen: gedoogd als dat ik u omhelze (52), ‘toestaan’, levend Zvl. en Mnl. |
- | gemeynt': het gemeynt' (45), ‘de gemeenschap’, Mnl. |
- | genieten: men heeft van zynen kant verdriet genoeg genooten (27), ‘lijden’, ‘ondervinden’, Mnl. |
- | gepynd: 't is dat zy is gepynd (30), ‘bang’, westel. Wvl. |
- | gerocht: d'een was gerocht in 't hoofd (34), ‘geraakt’, Zvl. |
- | geschien: zoude leet geschien (5), ‘overkomen’, Mnl. |
- | getraen: die ons helpt uyt 't getraen (56, 45), ‘gehuil’, “verdriet”, het huilen’, zeker schrijftaal. |
- | gy: of gy niet en kan gaen (41); gy zag (58); gy kwaem (25); zooveel gy kan (41); onzekerheid bij de vervoeging met gy, onbekend in het Zvl. als onbeklemtoond onderwerp. |
- | g'lyk of: g'lyk of 't spreekwoord zegt (15) ‘zoals’, Wvl. |
- | goereel: dan liep ik met myn goereel (T.T.L. 10), ‘gareel’, ‘gorreel’ is Mnl. (van het oud-Frans ‘gorel’). |
- | grouweldaden: syne grouweldaden (27), ‘gruweldaden’, Mnl. |
- | gulden: duyst guldens alle jaer (57), veel gebruikte munteenheid in Frans-Vlaanderen tot aan de Fr. revolutie; waarde: 2 pond parisis ofte 0,6 pond groot (Vlaams). |
| |
H
- | haef: als zy zaegen in d'haef daer zyne zeylen stryken (19), ‘haven’, Wvl. en Mnl. |
- | haer: zy hiel haer onbekend (56), ‘zich’, Wvl. |
- | haeve: ik moet naer d'haeve (7), ‘haven’, Wvl., Mnl. |
- | hakken: die naer zyn komste hakken (12), ‘haken’ (normaal: haeken: haekt naer den vrede b.v.: opschrift op gebrandschilderd raam in Kassel, 1640). |
- | harm: in d'harmen (28), ‘arm’, hyperkorrekte spelling. |
- | helen: een jongman die my heeld’ (40), ‘verzorgen’, Mnl. |
- | hellement: het vier van 't hellement (4), ‘vuurelement’, volksetymologie voor vuur uit de hel? |
- | hem: daer is hem (53), ‘hij’; vernederlandsing van het Wvl. ‘daar is-t-'n’; ons weirden koning heeft hem op reys begeven (8), ‘zich’, Wvl. |
- | herm: Donders herm (46), ‘leed’ (harm is Mnl.) (zie Donder). |
- | het: 't geschieden wondere saeken (56), ‘er’, Wvl. |
| |
| |
- | heylen: door een pallas heylen kwaem men tot ons vermaek dat 't stuk uyt d'hersens teelen (4), ‘verzorgen’, ‘hulp’ (Pallas Athene, beschermster van de kunst). |
- | heymelyk: in 't heymelyk (15), ‘in 't geheim’. |
- | heyr-glans: myn heyr-glans is vergaen (6), ‘militaire glans’ (heer = leger). |
- | hiernaer: (49), ‘hierna’, Wvl., Mnl. |
- | hoektiens: dat m'in... geen hoektiens vreyd' (31), ‘hoekjes’, spr. hoektjens. |
- | hofsch: hofsche zaeken (13), ‘hoofs’, ‘van het hof’. |
- | hoofd: ten hoofde aenkomen (31), ‘aan het hoofd’. |
- | hopen: zy leven nu op hopen (15), ‘op hoop’, hyperkorrekt voor Wvl. ‘op hope’. |
- | houwen: men kan nog 't leven houwen (29), ‘houden’, geen Wvl., Brabantse invloed (doet als ABN aan). |
- | houden: zy hiel haer onbekend (56), ‘hield’, Wvl. |
- | houwelyk: 't houw'lyk (56), ‘huwelijk’, Mnl. |
- | hulde reden schaer: van d'hulde reden schaer (3), ‘dichtersschaar’, ‘rederijkerskamer’. |
- | hun: die hun verblyden (8); ‘zich’ Wvl.; zy roepen onder hun: lang leefd den waeren vorst (43), ‘onder mekaar’, Gal. |
- | hypokryn: met 't hypokryne nat (3), ‘tranen’; wordt hypokraan (onder de schedel) bedoeld, of hypokriet (schijnheilig)? Hypokryn is nergens te vinden... |
| |
I
- | in: 'k moet in een eyland gaen (6), ‘naar’, Zvl.; hy peyst van overzee in Amerika te gaen (35), id.; zonder een kult in 't gat (43), ‘aan’, Zvl. |
- | inzicht: myn vurig inzicht (8), ‘bedoeling’, Gal.? |
| |
J
- | jae: ik peys van jae (52), ‘ik denk van ja’. |
- | jaegen: 'k zyn door de drift gejaegen (10), hy heeft de geeselroed uyt Vrankryk gejaegen (8), ‘gejaagd’, het Zvl. vd. van jagen is nog altijd ‘gejagen’. |
- | jok: myn jok is licht om draegen (17), ‘juk’, Zvl., Mnl. |
- | jongman: jongmans (31), ‘jongelui’, westel. Wvl. en Zvl. |
- | jonkheyd: (23), ‘jeugd’, Wvl., Mnl. |
- | jonnen: die ons jont zyn genaed' (12), ‘gunt’, Mnl. (Wvl. is jeunen) (genaed' = genade). |
| |
K
- | kaekebreed: zy lachen kaekebreed (43), ‘met open mond’, Zvl. |
- | kaektiens: uw kaektiens zyn zoo zoet als onze kattepouse (31), ‘wangetjes’, spr. kaaktjens. |
- | kakken: hy kan gaen kakken tegen wind (34), ‘zichzelf bevuilen’, Zvl. |
- | kal: vond ik my heel kal (T.T.L. 6), ‘kaal’, ‘arm’. |
- | kamertien: dat m'in geen kamertiens... vreyd' (31), ‘kamertje’, spr. kamertjens. |
- | kattepouse: als onze kattepouse (31), ‘kattepoes’, Wvl. |
- | keer om keer: (52), ‘keer op keer’. |
- | klaerelyk: nu merkt men klaerelyk (33), ‘duidelijk’, Mnl. |
- | klokke-scoon: my dunkt de klokke-scoon zal door de ooren dringen (11), ‘klokkklank’, Zvl. (o.m. in Broekkerke, Zermezele), spr. soon. |
- | komen: het is het kreygs-geweir dat u heeft groot doen komen (7), ‘worden’, Wvl. |
| |
| |
- | korf: de korf scheen ook te zwaer (T.T.L. 11), ‘mars’, ‘rugtas’, hedendaags Zvl. (Tisje Tasjes korf). |
- | krygs-geweir: hy moet door 't krygs-geweir zyn tot de grond verplet (48), ‘oorlogsgeweld’. |
- | kruktie: Constantinus uyt met een hand-kruktie (51), ‘krukje’, spr. kruktje. |
- | kult: zonder kult in 't gat (43), ‘kledingstuk’, westel. Wvl. en Zvl. (vgl. met het Engels kilt), Mnl. |
- | kunstig: 't is kunstig steelen waer de meesters slim zyn (T.T.L. 4), ‘'t is een hele kunst’. |
- | kwartier: kreupel en manke zelfs, voor niemand geen kwartier (23), ‘kwartier’. |
| |
L
- | laes: maer laes (41), ‘helaas’, Mnl. |
- | land: te lande en ter stede (18) ‘buiten en in de stad’, ‘te lande’ is Wvl. (‘te’ voorz. is veel voorkomend Zvl.). |
- | langen: ik lang om hem te zien (38), ‘verlangen’ (het langt me = Mnl.). |
- | langst: langst de groote wegen (10), ‘langs’, Wvl. |
- | leerzuchtigheyd: (58), ‘leergierigheid’. |
- | leggen: als iets op 't herte legt (50), ‘liggen’, westel. Wvl. en algemeen Zvl. |
- | let en been: doorkerven let en been (22), ‘gewricht en been’ (22), Wvl., Mnl. (let of lit). |
- | liefde-kwael: dat zy door liefde-kwael haer broektie komt besmeuren (42), ‘liefdesverdriet’, ‘vrijerij’? |
- | lievetien: en hunne lievetiens verlaeten in de pyn (31), ‘liefje, spr. lievetjen. |
- | lofweird: lofweirde majesteit (19), ‘lofwaardig’. |
- | logenaer: (5), ‘leugenaar’ Mnl. |
- | loon: omdat een eyland is voor zynen loon bereyd (4), ‘vergelding’, ‘straf’, Mnl. |
- | lynwaet: zy maekt' myn lynwaet schoon (53), ‘was’, ‘linnen’, ‘ondergoed’, Zvl., let op ‘schoonmaken’. |
| |
M
- | macht: de machten (27), ‘mogendheden’. |
- | maitresse: die hebben thien maitressen (31), ‘lief’, Zvl. (wordt nu als motresse uitgesproken). |
- | manne-kleers: (30), ‘manskleren’, Wvl. |
- | manskleederen: (30), id., geen Wvl. |
- | Mardycke: gy zyt wel zoo wys als d'ezels van Mardycke (43), scheldnaam voor Mardijkenaars, of de talrijke ezels in dat dorp. |
- | matjes en schaelen: men liet haest ledig staen matjes en schaelen (T.T.L. 8), ‘matjes waarin b.v. de vijgen lagen en de schalen voor andere koopwaar’. |
- | Mavors-veld: hy is op Mavors-veld, waer 't oorloogsvier komt bleeken (7), Mavors is een oudere naam voor Mars, ‘oorlogsveld’. |
- | men: dat men ons' daegen eynd zonder te zyn gekweld (44), verwarring tussen men en we, Wvl., vooral Zvl. |
- | meid: met een meid geld verkwisten in de steid (T.T.L. 9), ‘meisje’, (ongewoon in Wvl. of Zvl. |
- | metsenaer: 'k verheurde my voorwaer aen eenen metsenaer (T.T.L. 9), ‘metselaar’, westel. Wvl. en Zvl. |
- | middel: hun middels zyn ontrukt (44), ‘bestaansmiddelen’. |
- | misdryven: dat ik myn ouders heb door deze daed misdreven (30), overgankelijk: in het Wvl. is misdoen ook overgankelijk. |
| |
| |
- | moejal: veel moejals van ander liedens zaeken (4), ‘moeial’. Er was ook een moeial in de Rederijkerskamer, zoals in Sint-Silvesterskappel in in 1715 (zie Carnel, Les sociétés de Rhétorique, blz. 12). |
- | moey: 't is een moey kind (30), ‘mooi’, Mnl. spelling met oe i.p.v. oo, zoals in m'n achternaam. |
- | mogelyks: 't is mogelyks myn lief (33), ‘misschien’, geen Wvl., Brabantse invloed? |
- | mussche-zet: haer herte sloeg tok tok gelyk een mussche-zet (42), ‘achterste van een mus’, Zvl. zegswijze. |
- | mynder: tot mynder hulp (53), ‘mijn’, ‘mijner’. |
| |
N
- | naemen: men mag den blydsten dag van gheel ons leven naemen (57), ‘noemen’, Mnl. |
- | naer: naer zyn afwesentheyd (3) ‘na’, Wvl., Mnl. |
- | naervolgen: volgt myne woorden naer (27) ‘onderhouden’ Mnl. |
- | nectar zoet: nectar zoet geluyd (45), ‘honingzoet’. |
- | nomen: men mag nu wel met recht myn ryk gelukkig nomen (45), ‘noemen’, Mnl. |
- | Noordhumberland: 't schip voor Noordhumberland (37), ‘Northumberland’, mooie vernederlandsing. |
- | noyt geen: noyt geen valsch oordeel geven (27), Zvl. en Wvl., dubbele negatie; noit = Zvl. |
- | nutbaer: om 't nutbaer ryks-bestier (9), ‘nuttig’, Mnl. |
| |
O
- | om: om 't nutbaer ryks-bestier (9) ‘voor’, Zvl. en Mnl. |
- | onderstant: ik bid u geef myn hert door liefde onderstant (14), ‘steun’. |
- | ongeluk: wat ongelukke stem (21) ‘ongelukkig’, Mnl. |
- | onnoozel, onnoozel bloed (46), ‘onschuldig’, Mnl. |
- | ontfaen (31), ‘ontvangen’, Mnl. |
- | ontseggen: ik heb s'hem ontseyd (16) (s' = ze, nl. de min), ‘weigeren’, Mnl. |
- | ontsteken: wy voelen gansch ons hert door waere liefd' ontsteken (47), ‘ontstoken’, Wvl., vd. |
- | oordje: gy krygt met meer gemak de oordjes in den zak (T.T.L. 13), ‘koperen muntje’, ‘kwart stuiver’, Mnl. |
- | oorlogs-vier: (22), ‘oorlogsvuur’, Wvl., uitspraaksp. |
- | oorzaeke: door myn oorzaeke (8), ‘schuld’, Zvl. geen Gal. |
- | op: op den boek van glorie zyn geschreven (27), ‘in’, Wvl. |
- | open: 'k wil hun open myn hert (48), ‘openen’, Mnl. |
- | overlang: van overlang (25), ‘sinds lang’, Wvl., Mnl. |
| |
P
- | pakhuys: men zag de pakhuyzen met goederen vervult (15), ‘pakhuis’ (onverwacht ABN-woord, geen Wvl.). |
- | pagie: ter zyde eene pagie (55), ‘page’, Mnl. |
- | Pallas: en door een Pallas heylen (4), Pallas Athena. |
- | pand: te pande stellen (32), ‘verpanden’. |
- | pappotie: het meysken had haer pappotien gebroken (31), ‘pappotje’ (hier figuurlijk: maagdelijkheid?), spr. pappotje. |
- | Parnassus: Parnassus-schaer (1), (Parnassusberg: verblijfplaats van de dichters), ‘dichtersschaar’. |
- | passagie: al in passagie (32), ‘in 't voorbijgaan’, Gal. |
- | pheel: geen pheelen gaed' en slaet (58), ‘sla geen feilen gade’. |
| |
| |
- | plouse: myn plouse (31), ‘liefje’. |
- | plouselaer: die soete plouselaers (31), ‘minnaars’. |
- | ploef: tot ploef of daschen was ik niet gezind (T.T.L. 2), ‘ploeg’ (hier: ploegen), Zvl. |
- | pluymen: men gaet zyn arend pluymen (34), ‘plukken’, Wvl. |
- | poogen: wy hebben ons gepoogd (58), ‘zich inspannen'’, wederker. werkw. is Mnl. |
- | poorte: zyn poorte scharten (17), zy vlogen al met de poort omhoog (34), ‘achterste’, Mnl. (vgl. de zegswijze van Verclytte ± 1855 ‘te Kassel al de poorten zyn behangen met wit lynwaet’, soort raadsel). |
- | posscherie: een krukke die staet achter de posscherie (40), d'elleboog op de posscherie (52) ‘varkensstal’, Zvl. |
- | praeteleeg: wie was die praeteleeg (4), ‘kletskous’, typische Zvl. vrouwelijke uitgang -eeg of ege. |
- | prédyken: geen predyken en baet waer geen geloof en is (43), Zvl. spreekwoord (spr. ‘preken’ dan). |
- | preuf/preuve: een preuve geven (56), ‘bewijs’, Zvl. (zie o.m. Kamerijkse katechismus anno 1850, blz. 148: de sterkste preuve van zyne godheyd). |
- | probeeren: ik gaen probeeren dat ik zyn liefste zyn (53) ‘bewijzen’, Mnl. (Zvl. bezien = proberen). |
- | prullen: ik heb er nogal veel als u zoo hooren prullen (17), ‘prullen ververtellen’, Zvl. |
- | prulletiens: (31), prulletjes’, spr. prulletjens. |
- | pruys: ruyssen en pruyssen (24), ‘Russen en Pruisen’. |
- | pruyssenaer: als ik den pruyssenaer en holland kwaem bestormen (7), ‘Pruis’, levend Zvl. |
| |
R
- | raeken: d'een was gerocht in 't hoofd (34), ‘geraakt’, Zvl.; zonder vryers raeken (34), ‘raken’, vlot ABN. |
- | ranselsack: zy heeft myn ranselsack op haeren rug' gedaen (54), ‘ransel’. |
- | rat: 't rat der fortuyn (6), ‘rad der fortuin’, eigen sp. |
- | rebellig: 't rebellig volk (10), ‘opstandig’. |
- | regieren: dat de koning ons regierd (17), ‘besturen’. |
- | reke: te zaemen sprekense d'eerste reke (52), ‘regel’, Wvl. en Mnl. |
- | rekeninge: rekeninge geven (43), ‘rekenschap’, Gal. |
- | reserve: en ik die was eylaes in de reserv' gezet (26), ‘onder de wapens als het nodig is’, ‘bij de reserve ingedeeld’. |
- | rymschryver: taelrycken rymschryver (1), ‘rijmschrijver’, ‘dichter’. |
- | roepen: ons weder hier geroopen (18), ‘geroepen’, Wvl. |
- | rom: verliest zyn glans en rom (6), ‘roem’, Mnl. |
- | rust: stelt u in rust (41), ‘wees gerust’. |
- | ruyssen: ruyssen en pruyssen (24), Russen en Pruisen, spr. ruussen. |
| |
S
- | scheel: gelyk 't zwyn met zyn scheel (T.T.L. 10), ‘driehoekig gareel om de hals tegen het uitbreken’, Zvl. en Wvl. |
- | scheren: dat zy van overlang ten hemel is geschoeren (54), Zvl., vd. |
- | schoeders: myn schoeders kregen blaeren (T.T.L. 10), ‘schouders’, Wvl. (let op het ABN-woord: blaren). |
- | schopwinkel: een schopwinkel geheurd (T.T.L. 8), ‘kruidenierswinkel’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | schrift: 't heylig schrift (17), ‘de heilige Schrift’. |
- | schudden: schud en beeft (37), versterkt, ‘beven’. |
| |
| |
- | scullen: als iemant ons komt scullen (17), ‘plagen’ (gesluierde vorm van kullen?). |
- | slakken: hunnen boegen slakken (12), ‘losmaken’; uw pynen zyn geslaekt (41), ‘wegnemen’. |
- | slink: al de slinke zyde (32), ‘linker’, Mnl. |
- | soldatie: 't waer een schoon soldatie dat (30), ‘soldaatje’, spr. soldaatje. |
- | sot: sotter klaps (17), ‘dwazer praat’, Wvl. |
- | stantvastelyk: stantvastelyk... ons betrouwen (39), ‘vast en zeker’. |
- | steid: met een meid geld verkwisten in de steid’ (H.D.L. 6), ‘stad’ (stee/stei is Zvl.). |
- | stel: om brikken en mortel op 't stel te draegen (T.T.L. 9), ‘stelling’, ‘steiger’. |
- | sterk en slot: verwinnaer van menig sterk en slot (7), ‘vesting’, Mnl. |
- | styl: zoo dat ik met myn styl niet meer en kan geraeken (4), ‘beroep’ (hier als moeial), Wvl., (spr. stiel). |
- | stoppen: die altyd gaen met viur en stoppen in de hand (19), ‘werk’, ‘afval’, Zvl. en Mnl. (De Zvl. uitdrukking luidt nu: vier doen in de stoppen: ‘ruzie stoken’) |
- | strant: op den strant (30), ‘het strand’. |
- | stryken: een oordeel stryken (26), ‘vellen’. |
- | suykerdoos: myn liefste suykerdoos (31), ‘liefste’, Zvl. |
- | suykerlooten: (34), ‘sakkerloot’, bastaardvloek. |
| |
T
- | tabak: geen tabak hier te smooren (4), merkwaardig ABN, normaal hier tubak of toebak... |
- | taelryk: taelrycken rymschryver (1), ‘rijk in taal’. |
- | tans: ik hebben tans geloofd (25), ‘thans’, merkwaardige progressieve spelling; ook 't hans (25). |
- | toestemmen: stemt my toe (26), ‘sta me toe’. |
- | treur: het herte vol van treur (H.D.L. 1), ‘treurnis’. |
- | 't wyl: 't wyl men het stuk vertoond (4), ‘terwijl’. |
| |
U
- | u: u droef getraen (6), ‘uw’, uitspraaksp. |
- | uyt: Momus uyt (4 en passim), ‘treedt op’. |
- | uytbannen: 'k ben uytgebant (6), ‘verbannen’, Mnl. |
- | uyt'er hart: (46), ‘van harte’, Wvl. (harte is Zvl., herte Wvl.). |
- | uytgang: d'eerste uytgang (6), ‘tafereel’. |
| |
V
- | van: 't keyzerryk van Vrankryk (6), ‘keizerrijk Frankrijk’, Gal.: is men verplicht van dat al te gelooven (34), ‘om’, Gal.; van d'eene kant (29), ABN. |
- | verbannen: verband u droef getraen (6), ‘verban’, uitspraaksp. |
- | verblien: tot alle ons verblien (43), ‘tot ons verblijden’, Wvl. |
- | vereent: aen u vereent wil wezen (25), ‘verbonden’, Mnl. |
- | verjaegen: ik hebbe koningen verjaegen (8), ‘verjaagd’, Zvl., vd. |
- | verlof: zonder myn verlof (4), ‘toestemming’, ABN; de brieven van verlof (46), ‘verlof’, ABN. |
- | verraederie: (18), ‘verraad’, Mnl. |
- | verslynden: zyn leger is... verjaegen en verslynd (34), ‘vernietigen’, Mnl. |
- | verstelt: ik ben daerin verstelt (42), ‘verbaasd’, Wvl. |
- | vertoeven: wilt vertoeven nog een jaer (H.D.L. 5), ‘wachten’, Mnl. |
- | vertoog: zoo een aerdig vertoog (34), ‘vertoning’, Mnl. (Zvl. vertoging betekent ‘verschijning’). |
| |
| |
- | vervaeren: dat kont my niet vervaeren (36), ‘bang maken’, Mnl. |
- | verwinnaer: (6), ‘overwinnaar’, Mnl. |
- | verzaeden: verzaed in overvloed (9), ‘verzadigen’, Mnl. |
- | verzaemen: gy zyt van my verzaemd (36), ‘vergezeld’, Mnl. |
- | verzeeren: u helpen uyt het verzeeren (22), ‘pijn’, Mnl. |
- | verzellen: verzeld (24), ‘vergezeld’, Mnl. |
- | vleesch-bank: naer den vleesch-bank gaen (28), ‘slagveld’. |
- | voor dezen: gelyk gy deed voor dezen (32), ‘voordien’. |
- | vooren staen: op dat myn onderdaen myn wetten voorenstaen (18), ‘voor de geest staan’, Mnl.; ik zal u vooren staen (33), ‘bijstaen’; God zal ons vooren staen (28), ‘bijstaan’. |
- | voorleden: niet en peyst op voorleden tyt (12), ‘verleden’, Mnl. |
- | Vrankryk: (1), ‘Frankrijk’, Wvl. |
- | vrede-stam: hy doet door Astrea den vrede-stam herleven (2), ‘mensdom in vrede’? |
- | vrigt: omdat gy door uw min uw vrigten overwon (25), ‘vrees’, ‘angst’, Mnl., vrucht. |
- | vroylykheyd: vervult met vroylykheyd (3), ‘vroylykheyd’, ‘vreugde’, Mnl. |
| |
W
- | waer vooren: waer vooren dat ik schroomen (27), ‘waarvoor ik schroom’, Wvl.; ‘waervore’ is Mnl. |
- | wassen: den wederzydschen min zien wassen vroeg en spa (4), ‘groeien’, Mnl.; geen Wvl.; let ook op Mnl. ‘spa’. |
- | weird: een weirden man (50), ‘achtbaar’, Mnl. |
- | weldig: in een weldig couvent (T.T.L. 2), ‘rijk’, ‘weelderig’, klooster, Mnl. en Wvl. (vooral in de zegswijze: ‘die z'n gedacht doet is weldig’). |
- | wellekom: (58), ‘welkom’, Wvl. en ABN (niet: welgekomen). |
- | wezen: (52), ‘gezicht’, Wvl. (Mnl. ‘uiterlijk’). |
| |
Z
- | zielsgenugt: en tot myn zielsgenugt (25), geneuchte, Mnl. |
- | zygen: wy zygen tot de kunst (3), ‘neigen’, Mnl. (gezegen). |
- | zweren: gy heeft... gezwoeren (54), ‘gezworen’, Zvl. |
| |
Résumé:
Jan Baptist van Grevelinghe (Tisje Tasje) (1786-1842).
Cette contribution sur la langue écrite dans le Westhoek en France au début du dix-neuvième siècle concerne exclusivement l'oeuvre de Jan Baptist van Grevelinghe, surnommé Tisje Tasje.
Il naquit le 13 avril 1786 à Buisscheure, sur la frontière de l'ancien comté de Flandre (près de Schouwbroek et de Klommeres - Clairmarais - dans la partie flamande de l'Artois). Il était le fils de Michiel et de Maria Theresia de Haene. Après quelques années d'école primaire, il est venu s'installer à Noordpeene vers ses douze ans, dans le ‘Verloren Hoekje’ - le Coin Perdu (du moins, c'est ce que nous dit la tradition). Pendant six ans il sera domestique dans le couvent prospère de Noordpeene; les seuls souvenirs de l'existence de ce couvent sont le nom d'un hameau ‘Cloosterveld’ - Champ du couvent - (sur une cabine électrique) et une ferme avec une vieille porte cochère où on a taillé dans le bois, des deux côtés d'une rune, le millésime 1741. Presque un siècle avant cette date, le poète et prieur Ferdinand Loys y avait rédigé Den Nieuwen Spiegel der Jongheyd (119 p.), un texte en vers, qui a encore été réédité à Gand en 1812.
| |
| |
Cela ne fait pas l'ombre d'un doute que c'est ici même que Van Grevelinghe a reçu son excellente formation, mais malheureusement, il a été renvoyé à cause de son offerhand tot Bacchus opgedragen - offerande à Bacchus - (voyez son poème Tisje Tasjes Leven - La Vie de Tisje Tasje). Il se marie, et pendant un certain temps il tient un magasin dans le village (Basseville), ensuite il travaille comme ouvrier maçon, plus tard il devient colporteur de tasses et de pipes (d'où son sobriquet ‘Tisje Tasje’ = tasse), mais finalement, il remplace les tasses dans sa hotte par des textes de chansons et devient donc chansonnier, ou plutôt chanteur des rues. Malheureusement, nous ne disposons plus que de trois textes de cette époque. Il meurt à Noordpene le 25 novembre 1842. A l'endroit présumé de sa tombe se trouve, depuis une dizaine d'années, une croix de fer forgé.
| |
Pièce de théâtre et chansons connues.
En 1824, il écrit la seule pièce de théâtre que nous connaissons de lui: Tooneel-stuk die vermeld den ondergang van Bonaparte ende herstellinge van den deugryken en beglansden christen koning Ludovicus den achthienden, als ook de stantvastige liefde van Constantinus ende Fidelia (Pièce de théâtre contant la perte de Bonaparte et le rétablissement du bon et noble roi chrétien Louis XVIII, ainsi que le grand amour de Constantinus et de Fidelia). Nous en avons encore le manuscrit; actuellement, il est entre les mains de Nikolaas Bourgeois à HazebroekGa naar eind(1). La pièce comporte cinq actes, c'est-à-dire 56 pages d'alexandrins rimés (à peu près 30 vers par page). C'est une pièce à faible structure mais avec beaucoup d'action et de variété (37 personnages, dont le farceur Momus et le philosophe pondéré qui introduisent les actes, ainsi que des citoyens lillois et un groupe de soldats). Le contenu trahit la bonne formation générale de son auteur: il connaît l'histoire récente, la géographie (e.a. de l'île d'Elbe), les figures mythologiques comme Pallas, Astrée, Mavors ou Mars, etc. En outre, nous avons encore le texte de deux chansons: Tisje Tasjes Leven (La vie de Tisje Tasje) et Het Diere Leven (La vie chère), cette dernière en manuscrit.
| |
La langue.
L'oeuvre de Van Grevelinghe est écrite dans une langue que tout néerlandophone peut comprendre. Elle comporte évidemment de nombreux éléments linguistiques régionaux, ainsi que beaucoup de mots moyen-néerlandais dont certains étaient encore employés à l'époque. Ce n'est que chez lui que je trouve par exemple la terminaison west-flamande de la première personne du singulier ‘ik zien’ - je vois - identique à celle de la troisième personne du pluriel; pourtant, il n'emploie pas cette forme systématiquement.
J'ai trouvé dans De Gecroonde Leersse de De Swaen bien des mots flamands que Van Grevelinghe connaît aussi, e.a.: les diminutifs en -ie comme stuckie, glaesien, et aussi: peyzen op, lijnwaet (linge de dessous), mijn suykerdoos, liefste, musches poeper (mussche-zet chez V.G.), poeselvel (poezelaar chez V.G.), reken (regels), lieve meyt (meid). noyt (nooit) et les mots moyen-néerlandais vroylykheyd, geschien, grouwelyk, genucht, voorleden, ende, etc.
La nature rimée des textes ne nous permet pas d'évaluer sérieusement la syntaxe. Le groupe verbal final est plus souvent brisé que ce n'est le cas chez De Swaen.
Conclusion: Un siècle et demi après l'annexion à la France, on écrivait encore un flamand fort convenable dans le Westhoek en France. |
-
eind(1)
- Er bestaan fotokopieën van dit handschrift te verkrijgen bij de steller hiervan.
-
eind(1)
- Il existe des photocopies du manuscrit. On peut les obtenir chez l'auteur de cet article.
|