De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
De Romaanse bouwkunst in Frans-Vlaanderen (ten noorden van de Leie)Ga naar eind(*)
| |
[pagina 136]
| |
1. Schema's van de Romaanse kerken in Frans-Vlaanderen.
2. Wulverdinge. Westgevel van de kerk.
3. Zuidpene. Westgevel van de kerk (gesloopt in 1886). 4. Broekburg, abdij. Kapitelen (naar een tekening van omstreeks 1844).
| |
[pagina 137]
| |
streek. Een studie van E. de Coussemaker, verschenen in 1844, bevat reeds nuttige inlichtingenGa naar eind(3). Over middeleeuwse kerken in Frans-Vlaanderen schreef L. de Baecker een bijdrageGa naar eind(4), die hij later bewerkte in een algemener werkGa naar eind(5). Noch C. Enlart in zijn boek over de kerken in PicardiëGa naar eind(6), noch Mgr. Dehaisnes in zijn inventarisGa naar eind(7), hebben Frans-Vlaanderen vergeten. Verscheidene kerken uit de streek trokken de aandacht van R. RodièreGa naar eind(8). Ook prof. S. Leurs heeft dit gedeelte van Vlaanderen behandeld in zijn Geschiedenis van de vlaamsche kunstGa naar eind(9). In 1940 verscheen het goed gedokumenteerde en geïllustreerde boek van Mgr. E. LotthéGa naar eind(10). In dat zelfde jaar zag een boek over de Romaanse bouwkunst in een ander gedeelte van het oude graafschap Vlaanderen het licht, nl. West-VlaanderenGa naar eind(11). Voor het omliggende gebied mogen wij verwijzen naar de studies van P. RollandGa naar eind(12), S. BrigodeGa naar eind(13), P. HéliotGa naar eind(14) en R. LemaireGa naar eind(15).
De meeste Romaanse kerken uit Frans-Vlaanderen zijn eenvoudige dorpskerken; de abdijkerk van Sint-Winoksbergen en de kerken van Kassel en Broekburg (Bourgbourg) maken hierop een uitzondering. Als bouwmateriaal gebruikte men aan weerszijden van de grens de ijzersteen die gevonden wordt in de streek van Kassel, leper en RonseGa naar eind(16). Het is een moeilijk te bewerken steensoort die men maar zelden gebruikte voor het maken van zuiltjes en kapitelenGa naar eind(17). In het gebied van de Leie en de Aa wordt gebruik gemaakt van kalksteen, aangevoerd uit de streek van Sint-Omaars; met deze steen krijgt men regelmatige lagen en een verzorgd parementGa naar eind(18). De grens tussen de gebieden waar ijzer- en kalksteen gebruikt wordt, kan niet nauwkeurig getrokken worden, omdat in enkele gebouwen beide materialen samen voorkomen; nergens vindt men echter kalk- en ijzersteen in afwisselende lagen. De grijs-blauwe kalksteen van Doornik komt voor in de portalen van Belle en Broekburg. Romeinse tegels worden aangetroffen in Kassel, Linde en WemaarskapelGa naar eind(19). Het eenvoudige kerkgrondplan dat bestaat uit een beuk en een kleiner koor (afb. 1a), en dat teruggaat op de voor-Romaanse | |
[pagina 138]
| |
5. Armboutskapel. Vieringstoren (vernield in 1940).
6. Hondegem. Toren (naar een tekening van A. De Zitter). bouwkunstGa naar eind(20), komt waarschijnlijk te Wulverdinge voor (midden twaalfde eeuw)Ga naar eind(21). De gevel, oorspronkelijk met vijf rondboognissen versierd (afb. 2), vertoont Normandische invloed; slechts vier zuiltjes met kubuskapitelen zijn bewaard gebleven. Te Wemaarskapel en te Ochtezele is de middenbeuk geflankeerd door zijbeuken (afb. 1b). In de eerste kerk bestaat de benedenkerk uit vijf traveeën; eenvoudige pijlers ondersteunen de rondbogen waarboven zich kleine venstertjes bevinden. De Romaanse triomfboog bestaat nog, maar van het oorspronkelijke koor - verbouwd in de vijftiende eeuw - bleef slechts een gedeelte van de zuidelijke langsmuur behouden. De Romaanse kerk van Ochtezele, waarvan maar enkele pijlers, een venster en een gedeelte van de gevel en van de zuidmuur niet gesloopt werden, telde eveneens vijf traveeën. Hetzelfde grondplan (koor en driebeukig schip) treft men ook aan in West-Vlaanderen, o.a. te Ettelgem, Izenberge IGa naar eind(22), Snellegem IGa naar eind(23) en SteenkerkeGa naar eind(24). Deze eenvoudige plattegrond schijnt in Vlaanderen tot in het begin van de | |
[pagina 139]
| |
7. Kwaadieper. Westgevel van de kerk.
9. Kapellebroek. Noordmuur van de middenbeuk. twaalfde eeuw in gebruik gebleven te zijn, altans voor de kleine kerken. Na 1100 wordt het kerktype zonder transept, verdrongen door de kruiskerkGa naar eind(25). Alvorens te spreken over de kruiskerken, die kenmerkend zijn voor Vlaanderen, dienen nog enkele kerken vermeld te worden waarvan men enkel de beuken kent. Te Gijvelde was tot in 1871 - het jaar van de afbraak - de middenbeuk van zes traveeën bewaard; pijlers, bogen en vensters verwezen naar de oorspronkelijke driebeukige aanleg. Te Oostkappel is het bestaan van drie beuken af te leiden uit de gevel, twee pijlers en de aanzet van een boog. Te Stene bleef de westgevel gedeeltelijk behouden. Dit is eveneens het geval te Zermezele, waar bovendien de muren van de zijbeuken nog over een lengte van drie traveeën bestaan. Te Volkerinkhove is van het driebeukige schip dat vijf traveeën lang was, alleen de zuidmuur (met pijlers, rondbogen en bovenvensters) van de middenbeuk overeind gebleven (te vergelijken met Wemaarskapel). Belangrijk was de in 1886 verbrande kerk van Zuidpene. | |
[pagina 140]
| |
8. Stegers. Transeptgevel (gesloopt in 1855).
De gevel was o.m. versierd met drie rijen blindnissen waarvan de kalkstenen zuiltjes met de ijzerstenen achterwand kontrasteerden (afb. 3). Een tekening aan de zuidkant van de middenbeuk toont een pijler met flankeerzuiltjes; op de impost steunen twee andere zuiltjes die, evenals de onderste, door kubuskapitelen bekroond zijn. Boven twee andere afgebeelde gotische zuilen rustte eveneens een Romaans zuiltje.
De gevel van de kerk te Killem heeft verscheidene Romaanse onderdelen bewaard: twee flankeerzuiltjes van het portaal, drie grote gedichte nissen en in de top drie kleine blindnisjes waarin zuiltjes met kubuskapitelen; boven het middenste nisje plaatste men een grote driehoek, zelf in zes kleine driehoekjes onderverdeeld. In de kerkgevel van Bavinkhove bevindt zich een herbouwd Romaans portaal: twee zuiltjes (met vouwkapiteel) dragen een rondboog. In de omstreeks 1100 gestichte abdij van Broekburg werden in 1841 enkele Romaanse fragmenten gevonden, o.m. kapitelen en basissen van blauwe steen (afb. 4). De bladkapitelen stammen uit dezelfde tijd als die uit Airaines (eerste helft twaalfde eeuw)Ga naar eind(26). | |
[pagina 141]
| |
Twee andere kerken hebben een vierzijdige middentoren, maar het is onzeker of er een kruiskerk bestaan heeft. Te Ledringem is elke torenwand doorbroken door een galmgat. Te Terdegem zijn er twee galmopeningen per kant. In beide gevallen zijn het eenvoudige openingen zonder zuiltjes. De meeste Romaanse kerken in Vlaanderen hebben een kruisvormige plattegrond met middentoren (afb. 1c). Er zijn ongeveer evenveel vierzijdigeGa naar eind(27) als achtkantigeGa naar eind(28) torens, behalve in Frans-Vlaanderen waar alle torens - met uitzondering van Zerkel - vierzijdig zijn. Te Borre staat de enige kruiskerk zonder zijbeukenGa naar eind(29). Elke torenwand bezat oorspronkelijk twee galmopeningen met een middenzuiltje en twee veelzijdige hoekzuiltjes (met kubuskapitelen)Ga naar eind(30). Het is ook de enige toren waarvan de gootlijst bewaard bleef. Te Sint-Winoksbergen is van de in 1133 ingewijde abdijkerk enkel een gedeelte van de grote middentoren overgebleven. Boven de vieringsbogen - de oostelijke is verdwenen door het gotische koor - is elke binnenwand versierd met vier blindnissen die oorspronkelijk zichtbaar waren vanaf de grond. De toren van Armboutskapel, die reeds geveltoren geworden was, werd vernield in 1940 (afb. 5). In de galmgaten droegen zuiltjes (met kubuskapitelen) mijterbogen. De hoeken van de bovenste torenverdieping waren versierd met zuiltjes, zoals nu ook nog het geval is te ZerkelGa naar eind(31). Het plan van de kerk te Bissezele, vernield in 1857, bestond uit een driebeukig schip van vijf traveeën, een kruisbeuk met vieringstoren en een vlakgesloten koor. In Frans-Vlaanderen was deze kerk het enige Romaanse monument dat haast nog volledig zijn oorspronkelijke toestand behouden had. De toren van Hondegem (afb. 6) stortte in 1878 in. In de acht galmgaten droegen zuiltjes (met vouwkapitelen) rondbogen die versierd waren met een afhangende sluitsteen; in elk boogveld zat een kleine oculus. Deze twee elementen vindt men terug in de nabijgelegen toren te ZerkelGa naar eind(32) (afb. 14). Uitzonderlijk voor Vlaanderen waren de oculi onder de galmgaten. De gootlijst rustte op konsoles. Te Linde werden nog maar onlangs de galmgaten - twee ten oosten en ten zuiden, één op de overige kanten - vernieuwd. De bogen worden gedragen | |
[pagina 142]
| |
10. Kapellebroek. Noordmuur van de middenbeuk (huidige toestand).
11. Kapellebroek. Zuidmuur van de middenbeuk.
| |
[pagina 143]
| |
door zuiltjes met bladkapitelen. De waterlijst omheen de galmopeningen is, evenals te Hondegem, versierd met blokjes in dambordvorm.
Verwantschap bestaat er ook tussen de torens van Pitgam en Haverskerke: in de acht galmgaten, omgeven door een waterlijst met zaagtandmotief, zijn geen zuiltjes aanwezig.
De kerk te Kwaadieper (afb. 7) heeft nog enkele Romaanse elementen aan de viering, aan de noordgevel van de kruisbeuk en voornamelijk aan de westgevel: rondboogportaal, steunberen en vier blindnissen waarvan de zuiltjes (met kubuskapitelen) mijterboogjes dragenGa naar eind(33). De twee gevels van de Romaanse kruisbeuk van de kerk te Stegers - gesloopt in 1855 - waren eveneens versierd met blindnissen; de mijterbogen steunden afwisselend op zuiltjes (met kubuskapitelen) en konsoles (afb. 8).
De beuken van de Romaanse kerk te Zegerskapel hadden waarschijnlijk zes traveeën; de noordmuur van het middenschip en drie traveeën van de noordelijke zijbeuk staan nog gedeeltelijk overeind. De vieringspijlers zijn voorzien van flankeerzuiltjes die op de noord- en zuidkant door kubuskapitelen onderbroken zijn. Alleen het benedengedeelte van de toren is Romaans.
Van de Romaanse kapittelkerk van Cassel zijn ons maar twee basementen (een hol tussen twee rondstaven) bekend. De Onze-Lieve-Vrouwekerk in dezelfde stad is daarentegen beter bekend. De koorgevel telt twee rijen blindnissen en vensters. De westgevel van de middenbeuk is geflankeerd door twee vierzijdige traptorens. De zuidelijke toren is nog ongeveer volledig van ijzersteen, de noordelijke daarentegen bezit nog enkel onderaan ijzersteen. Op 5,50 m boven de vloer bevindt zich in de noordmuur van de eerste toren een deuropening waaruit men mag besluiten dat er oorspronkelijk een tribune gestaan heeft tussen de torens. Te Cassel is het schema van de westgevel met twee flankeertorens in een gereduceerde vorm aanwezig, maar dan met behoud van de in oorsprong Karolingische tribune. Als model diende misschien de kollegiale van Lillers (ca. 1120-1140) waar zich twee vierzijdigeGa naar eind(34) | |
[pagina 144]
| |
13. Zerkel. Kerk, gezien uit het noorden.
traptorens (die niet boven de daken van de zijbeuken uitsteken) en een narteks met tribune bevinden. De kerk van Kapellebroek bestaat tans uit een hoofdbeuk met noordelijke zijbeuk (herbouwd in de negentiende eeuw), een transept, een gotische middentoren en een vierzijdig gesloten koor van omstreeks 1300 (afb. 9); als gevolg van zware schade tijdens de laatste oorlog werden de westgevel en de zuidelijke arm van de kruisbeuk herbouwd. De noordelijke pijlers van het schip waren oorspronkelijk geflankeerd door vier halfzuilen (afb. 10). De halfzuil in de middenbeuk was bestemd om een houten muurstijl onder de zoldering te dragen; dit bleek echter niet meer mogelijk toen door een wijziging in de bouwplannen blindnissen tussen de bovenvensters aangebracht werdenGa naar eind(35). Twee andere halfzuilen dragen de binnenste rollaag van de scheibogen; de vierde halfzuil bevindt zich in de zijbeuk. De bovenlichten - geplaatst boven de | |
[pagina 145]
| |
scheibogen - wisselen af met vijf blindnissen waarvan de zuiltjes twee rondbogige rollagen (waartussen diamantkoppen) dragenGa naar eind(36). In elke blindnis staan twee beeldjes. Onderaan herkent men Kristus, figuren met een sleutel (Petrus), een boek, een kruis...; boven, in de boogvelden staan engelen. De zuidmuur van de hoofdbeuk die, naar de vorm van de bladkapitelen te oordelen, van iets jongere datum zou kunnen zijn, is op een andere wijze opgebouwd (afb. 11). De pijlers zijn geflankeerd door zes (2×3) halfzuilen die de scheibogen dragen. Boven de pijlers bevinden zich de bovenlichtenGa naar eind(37); ze zitten zo dicht bij de scheibogen dat men mag aannemen dat de zijbeuken afgedekt waren met een open dakstoel onder een lessenaarsdakGa naar eind(38). Vóór de vernieling van de zuidelijke transeptarm was de doorgang die verbinding gaf met de zuidbeuk omsloten door een boog in kwartcirkelvorm die dienst deed als binnenluchtboogGa naar eind(39). In de noordgevel van het transept zit een rondbogig portaal (afb. 12); de waterlijst eindigt op twee spiraalvormige uiteindenGa naar eind(40).
De kerk van Zerkel (afb. 13-15) is van iets jongere datum, mogelijks einde twaalfde eeuw. Alleen het koor en de toren bestaan nog. Het is ons niet bekend of het Romaanse schip ook zijbeuken had. Onder de toren bestaat alleen de triomfboog uit een geprofileerde rondboog: de drie overige bogen zijn spitsbogen en zijn uit dezelfde tijd als de hallekerk. Aangezien de noordelijke en zuidelijke bogen een gesloten muur schijnen doorbroken te hebben, mag men besluiten dat de Romaanse kerk geen kruisbeuk bezat (afb. 1d). Daarop wijst ook het ontbreken op de eerste torenverdieping van doorgangen naar de zolders boven de kruisbeuk, evenals de afwezigheid van een aanzet van transeptmuren. Binnen gaat de toren over van het vierzijdige naar het achtzijdige model bij middel van trompen; buiten gebeurt de overgang door afgeschuinde driehoeken. Elke wand van de tweede verdieping bevat een galmgat. Oorspronkelijk was alleen het middenzuiltje rond; de flankeerzuiltjes daarentegen waren veelzijdig, zoals te Borre. De zuiltjes dragen bogen die versierd zijn met een uithangende slotsteen met rolstaaf. Het boogveld bevat een oculus, zoals te Hondegem. Evenals te Armboutskapel is ook | |
[pagina 146]
| |
12. Kapellebroek. Portaal in de noordgevel van de kruisbeuk.
14. Zerkel. Galmgat. hier de bovenste verdieping afgewerkt met hoekzuiltjes. Het vlak-gesloten koor is geschoord door steunberen met talrijke versnijdingen. In elke wand steekt een venster. De dagkanten van het oostvenster zijn versierd met twee zuiltjes die een rondboog dragen; de twee andere vensters zijn omgeven door een doorlopende rondstaaf. Aan de buitenkant is elk venster geflankeerd door twee zuiltjes die een kraagsteen van de gootlijst dragen. Zoals ook voor andere elementen heeft de kollegiale van Lillers ook voor deze schikking model gestaan. Omstreeks 1200 blijft de Romaanse bouwkunst nog verder in gebruik in Vlaanderen; de kerken te Broekburg, Belle en Ruischeure bewijzen het. Van de Romaanse Sint-Janskerk te Broekburg, uitgebrand op 25 mei 1940, blijven nog over: het westportaal, enkele fragmenten van de gevel (steunberen met talrijke versnijdingen) en van de noordelijke kruisbeukarm (blindnissen langs de binnenkant). De zuiltjes in de terugsprongen van de rechtstanden | |
[pagina 147]
| |
15. Zerkel. Vouwkapiteel uit een galmgat.
16. Broekburg, Sint-Jan. Westportaal. hebben geprofileerde bogen gedragen: drie rondbogen en één drielobboog; de haakkapitelen zijn Doorniks. De vijflobbige binnenboog wordt gedragen door rechtstanden (afb. 16-17).
In 1894 werd het Romaanse portaal van de Sint-Vaastkerk te Belle teruggevonden onder het metselwerk van de latere hallekerk; jammer genoeg stortte het portaal in 1919 in, tijdens het opruimen van het puin van de in 1918 vernielde kerk. Flankeerzuiltjes met Doornikse kapitelen droegen onversierde rondbogen (afb. 18).
De kerk van Ruischeure werd in 1928 gesloopt, met uitzondering van de middentoren, waarvan alleen nog de viering Romaans is. Zo verdwenen het westportaal en het koor, die toch belangwekkende getuigen van laat-Romaanse architektuur waren. In het portaal droegen zuiltjes (met verweerde bladkapitelen) drie met rondstaven geprofileerde rondbogen (afb. 19). De waterlijst was versierd met blokjes. De vensters | |
[pagina 148]
| |
17. Broekburg, Sint-Jan. Rekonstruktie van de westgevel (wellicht te vervolledigen door een venster boven het portaal).
in het veelzijdige koor waren omgeven door doorlopende rondstaven.
De Romaanse bouwkunst in het graafschap Vlaanderen behoort tot de Scheldestijl, die in het oosten aan de Maasstijl grenst. In deze Romaanse kerken ligt het hoofdaksent op de vieringstoren; als men langs de westingang de kerk betreedt, wordt de blik getrokken naar de viering en het koor. Deze Schelde-architektuur staat niet op zichzelf; ze is het grensgebied van de Romaanse school uit Noordwest-Frankrijk waarin Normandië gedurende een eeuw (1050-1150) een voorname rol gespeeld heeft. De Normandische invloed komt tot uiting door de vierzijdige middentorens, de kubus- en vouwkapitelen, de architekturale versiering (blindnissen) en | |
[pagina 149]
| |
18. Belle. Westportaal (vernield in 1919).
19. Ruischeure. Westportaal (gesloopt in 1928). het bijna totaal ontbreken van beeldhouwwerk, de voorliefde voor vlakke zolderingen (of open dakstoelen) en rondbogen.
In de tweede helft van de twaalfde eeuw komen in de katedraal van Doornik nieuwe elementen de Schelde-architektuur verrijken: buitenloopgangen vóór de bovenvensters, de triforium-loopgang, de geveltorens en de gewelven. De vierledige opstand komt voor in de Sint-Donaaskatedraal te Brugge, maar dan reeds in een vroege gotische vorm. De Bisschopskapel te Doornik (1198) bezit de oudste Doornikse drielichtvensters. Omstreeks 1200 wordt te Doornik de Sint-Kwintenskerk gebouwd en te Gent de Sint-Niklaaskerk, de eerste kerk in Scheldegotiek. Maar tot in het begin van de dertiende eeuw blijft in Vlaanderen de Romaanse bouwkunst nog in trek. Eerst in het tweede kwart van de dertiende eeuw worden in Brugge, Kortrijk, Damme, Lissewege, Aardenburg en Oudenaarde kerken in Scheldegotiek opgetrokken. Ook in deze stijl blijft een zeker traditionalisme dat teruggaat op de Romaanse bouwkunst bewaard, zoals het horizontalisme in de beuken of het ontbreken van gewelven.Ga naar eind(41)Ga naar eind(42)Ga naar eind(43)Ga naar eind(44)Ga naar eind(45)Ga naar eind(46)Ga naar eind(47)Ga naar eind(48) | |
[pagina 151]
| |
Résumé:Notre étude traite des églises romanes de cette partie de la Flandre située entre l'Aa, la Lys, la frontière franco-belge et la mer du Nord, annexée par Louis XIV (traité d'Utrecht, 1713). Cette région, où le patois westflamand appartient à la langue néerlandaise, forme aujourd'hui les arrondissements de Dunkerque et de Hazebroucq dans le département du Nord; Clairmarais (Pas-de-Calais) en fait également partie. Ces églises romanes, dont il ne subsiste que des fragments, forment un groupe avec celles qu'on trouve dans les provinces belges de la Flandre occidentale et de la Flandre orientale ainsi que dans la Flandre zélandaise (Pays-Bas). Les églises romanes de la région étudiée ne datent que du XIIe et du début du XIIe siècle. L'architecture romane de la Flandre dépend du groupe scaldien, c'est-àdire du groupe de l'Escaut, touchant à l'est au groupe mosan. Dans les églises scaldiennes, l'accent est mis sur la tour de croisée; lorsqu'on pénètre dans le bâtiment par la porte occidentale, le regard est aussitôt | |
[pagina 152]
| |
porté vers la croisée et le choeur. Cette architecture scaldienne n'est pas isolée; elle forme la zone frontière de l'école romane du Nord-Ouest de la France, dans laquelle la Normandie a joué un grand rôle pendant un siècle (1050-1150). L'influence normande se manifeste par la présence des tours centrales carrées, par les chapiteaux cubiques et godronnés, par la décoration architecturale (arcatures aveugles) et l'absence presque totale de sculpture, par la préférence pour le plafond plat ou la charpente apparente et pour l'arc en plein cintre. La plupart des églises romanes de la Flandre française sont de simples églises de village; quelques églises, comme l'abbatiale de Bergues ou les églises de Cassel et de Bourbourg, font exception. Comme matériaux de construction on a utilisé la pierre ferrugineuse qu'on trouve dans les environs de Cassel, d'Ypres et de Renaix, et la pierre calcaire importée des environs de Saint-Omer. La pierre calcaire gris-bleu de Tournai se rencontre aux portails de Bailleul et de Bourbourg. Des briques romaines sont incrustées dans la maçonnerie à Cassel, Lynde et Wemaerscappel. Le plan terrier fort simple, composé d'une nef et d'un choeur plus petit (fig. 1 a), se trouve selon toute vraisemblance à Wulverdinghe et peutêtre à Oxelaere; à Wemaerscappel et à Ochtezeele, la nef centrale est accompagnée de collatéraux (fig. 1b). Des églises de Ghyvelde, Oostcappel, Steene, Volkerinckhove, Zermezeele et Zuytpeene, on ne connaît que les nefs; des églises de Ledringhem et de Terdeghem, on connaît la tour carrée centrale. Dans tous ces cas, on n'est pas renseigné sur l'existence d'un transept. L'église romane de Sercus est dépourvue de transept; la tour octogonale se trouve entre le choeur et la nef, munie ou non de bas-côtés (fig. 1d). La plupart des églises romanes de la Flandre appartiennent au type cruciforme avec tour centrale carrée ou octogonale (fig. 1c): Armboutscappel, Bergues, Bissezeele, Borre (nef privée de bas-côtés), Capellebrouck, Haverskerque, Hondeghem, Lynde, Pitgam Quaedypre (?) Renescure, et Zeggerscappel. Bourbourg, Cassel (N.-D.) et Estaires ont le plan cruciforme, mais les renseignements manquent pour la tour centrale. N.-D. de Cassel montre une façade à tours jumelées réduite, pourvue à l'origine d'une tribune entre les deux tourelles. Dans toutes ces églises le support normal entre les nefs est le pilier rectangulaire, sauf à Capellebrouck (fig. 9-11) et à Zuytpeene, où on rencontre des piliers composés. L'arc en plein cintre est presque exclusivement employé. Dans plusieurs cas, les portails, fenêtres et baies sont ornés de colonnettes à chapiteaux (cubiques, godronnés, à feuillages et à crochets). La décoration consiste en grande partie d'éléments architecturaux: arcatures aveugles sur les façades ou à côté des fenêtres, colonnettes engagées, bases et chapiteaux, moulurations. Aucun vestige de peinture murale n'est à signaler. La sculpture monumentale est représentée par les petites statues qui se trouvent, à Capellebrouck, dans les cinq arcatures aveugles du mur nord de la nef (en bas: le Christ et des personnages; en haut: des anges). Vers 1200, l'architecture romane persiste en Flandre comme le prouvent les églises de Bourbourg (fig. 16-17), Bailleul (fig. 18) et Renescure (fig. 19), quoique la nef de l'abbatiale cistercienne de Clairmarais, érigée vers 1150-1170, fût construite dans un langage déjà gothique. Et vers 1200, on commença la construction de N.-D. à Saint-Omer. Voilà des églises purement gothiques qui pouvaient influencer la région (par exemple le choeur de Bourbourg). Dès lors, on comprend pourquoi l'architecture gothique scaldienne, qui a conquis la Flandre, n'est pas représentée dans cette partie de la Flandre qu'on appelle aujourd'hui la Flandre française. |
|