De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Brief van 14 juni 1932 van Looten aan Celen.
Camille Looten en Vital Celen met de Jan van Ruusbroec-kring van het seminarie te Rijsel. Tussen beiden in: J.M. Gantois.
| |
[pagina 57]
| |
Camille Looten en Vital Celen: een vriendschap voor Frans-Vlaanderen
| |
[pagina 58]
| |
Celen werd door Looten hartelijk ontvangen en hij was door Lootens Vlaamse instelling zo getroffen dat hij zich onmiddellijk met Frans-Vlaanderen verbonden voelde, zij het dan dat deze verbondenheid aanvankelijk het literaire niet overschreed. Na zijn doktoraatseksamen in 1913 werd Celen ateneumleraar, o.a. te Doornik en te Antwerpen, maar toch bleef hij verder wetenschappelijk werk verrichten. Na de eerste wereldoorlog stond hij in Vlaanderen aktief in de politiek als sekretaris van het Algemeen Vlaamsch Verbond, dat een tijdlang katolieken en liberalen samenbracht om eensgezind een Vlaams minimumprogramma te realizeren. Te midden van deze politieke werkzaamheden herstelde Celen het kontakt met LootenGa naar eind(2). De aanleiding daartoe was nogmaals het werk van Michiel De Swaen. Voor de Standaard-Uitgeverij kon Celen nu een grondige uitgave van De Gecroonde Leersse verzorgen en dat op een ogenblik dat het Vlaamsche Volkstooneel het stuk op zijn repertoire nam. Op 10 februari 1925 bracht dit gezelschap de première te Brussel. De voorstelling, die Celen literair-historisch inleidde - hij toonde aan dat de vermeende bloedarmoede van de 17e eeuwse Zuidnederlandse letteren alleen uit onwetendheid voortspruit - kende een groot sukses. Zich baserend op een relaas van Celen liet Looten een verslag van het gebeuren verschijnen in De Vlaemsche Stemme, dat als volgt besloot: ‘Wanneer zal De Swaen by ons op de zelve wyze vereerd zijn? Waerom is hy in zyne eygene streken byna vergeten?’Ga naar eind(3). De kontakten tussen Looten en Celen werden van toen af aan talrijker. In De Standaard van 8-2-1925 schreef Celen een artikel waarin hij Looten de ‘ontdekker van Michiel De Swaen’ noemdeGa naar eind(4). Een uitnodiging tot een lezing volgde. Voor de seminaristen van de Rijselse katolieke universiteit, die een werkgroep - Cercle d'Etudes Flamandes - vormden om Nederlands te leren, voerde Celen op 26 maart 1925 het woord. In het milieu van de jonge vlaamsbewuste geestelijken waren heelwat studiekringen ontstaan, die de basis vormden waaruit zich later de Union des Cercles Flamands, beter gekend onder de benaming van Vlaamsch Verbond van Frankrijk, zou ontwikkelen. Looten introduceerde de voordrachtgever bij de seminaristen, waaron- | |
[pagina 59]
| |
der zich J.M. Gantois bevond, die van dan af met Celen een drukke korrespondentie begon te voerenGa naar eind(5). In juni '25 nam hij nogmaals het woord in een werkkollegeGa naar eind(6). Ook uit het Seminarie voor wijsbegeerte te Annappes kwamen jonge mensen naar Celen luisteren. Tevreden over het sukses bij de studenten overwogen Celen en Looten de mogelijkheid de Vlaamse lessen een vaster karakter te geven in de vorm van een kursus in de Nederlandse taal- en letterkunde. Looten peilde naar de mogelijkheden tot realisatie bij de universitaire overheid, maar hij moest konstateren dat ‘La question d'instituer à l'U.C. un cours de Flamand ne progresse guère: c'est l'argent qui manque!’. Vital Celen maakte hem zijn visie over, waarop Looten als volgt reageerde: ‘'k heb op nieuw den Rector bezoekt en hem uw ontwerp voorgesteld. Hij zal het al overwegen. Hij verstaat zeer goed dat er zonder hooger onderwijs geene Vlamsche herleving mogelijk is’Ga naar eind(7). Vanuit Vlaanderen volgde Celen het verloop van Lootens overleg, dat voorlopig zonder resultaten bleef. Op 18 juli schreef de Frans-Vlaming: ‘Le projet qui nous est si cher vient d'essuyer non pas un échec, mais un obstacle, dans l'opposition du Conseil supérieur de l'U.C.. Les évêques n'ont pas cru possible d'agréer les propositions du recteur. Leur motif? La crainte de l'opinion publique, qui s'obstine à confondre dans nos régions la cause flamande avec la cause activiste, et qui accuserait l'U.C. de pactiser avec cette dernière. L'affaire subit donc un arrêt; mais la question est posée; elle sera reprise par le recteur au moment utile. A nous de ne point nous décourager, et de trouver les moyens d'éclairer et de convaincre nos chefs religieux de la justesse de notre demande.’
Binnen de Vlaamse kringen ging de aktie intussen verder. Het Vlaamsch Verbond van Frankrijk riep zijn leden op voor een tweede kongres: ‘Nous allons tenir à Hazebrouck vendredi prochain une réunion générale de nos jeunes cercles, qui m'ont prié de la présider. Je souhaite que la journée soit féconde en résultats pratiques! Nous y avons invité quelques laïcs en vue, et nous espérons obtenir leur concours pour l'extension du mouvement. On vous enverra un compte rendu. | |
[pagina 60]
| |
Mais d'ici là il faut garder le silence - comme aussi sur la première affaire dont je vous entretiens (i.v.m. de in te richten leergang in de Nederlandse taal) - pour ne rien compromettre par une publicité hâtive’Ga naar eind(8). Looten moedigde de jonge geestelijken dus aan tot werking in het Vlaamsch Verbond en adviseerde hen in de praktische vooruitgang van de beweging. Merkwaardig hierbij is dat Looten, nog steeds voorzitter van het ondertussen weinig aktief geworden Comité Flamand de France, nu ook als bezieler van het Vlaamsch Verbond ging optreden. Vanuit Vlaanderen bleef Celen de aktiviteiten in Frans-Vlaanderen nauwgezet volgen. Zo publiceerde hij, eind april 1925, in De Standaard een bijdrage onder de titel Het Vlaamsch in Fransch-VlaanderenGa naar eind(9). Looten onderschreef de tekst, waarin hij overigens breedvoerig geciteerd werd, vrijwel helemaal. Zo schreef hij op 4 juni aan zijn vriend: ‘Misschien zou ik niet volledig aan d'eene of d'andere van uwe voorstellingen toe schrijven. Maar 'k weet dat uw gezichtspunt niet gansch met het onze te vergelijken is. Mijnen besten dank voor uwe overeenstemming met onze gevoelens!’. Hij ekspliciteerde zijn opmerking niet verder, maar we nemen aan dat hij beider visies inzake de Frans-Vlaamse beweging als gelijklopend zag. Looten was nu hoopvoller gestemd over de toekomst van het Vlaams dan 30 jaar tevoren, toen hij aan Paul Frédericq verklaarde: ‘Les Flamands de France ne tiennent plus à leur langue. Ils n'ont plus de raison pour y tenir, car ils sont devenus Français.’Ga naar eind(10). Was Looten in 1897 dus pessimistisch, in 1921 sprak hij zich in een redevoering op het Congrès régionaliste de France hoopvoller uit: ‘Heden ten dage wordt onze taal nog algemeen gesproken door alle dorpelingen. Zij heeft enkel veld verloren in sommige stedenGa naar eind(11)’. Looten stelde vast dat de Vlaamse Beweging begin 1926 een zwakke periode doormaakte: ‘Nous traversons au point de vue Flamand une crise de stagnation. Le petit Journal doit s'arrêter faute d'argent et d'entente entre les rédacteurs. Dans les cercles on travaille, mais sans l'enthousiasme des années précédentes. Nous tiendrons en Juillet une réunion générale à Hazebrouck où j'espère que nous ranimerons les | |
[pagina 61]
| |
ardeurs languissantes. Il semble que tout se ressente de la mauvaise période politique que traversent en ce moment nos patries respectives.’Ga naar eind(12). Inderdaad, De Vlaemsche Stemme in Vrankrijk, die van augustus 1924 tot februari 1926 verscheen als orgaan van de Vlaamse studiekringen, kwam niet meer van de pers. Toch werd 1926 nog een belangrijk jaar. Het ministerie realiseerde een van de eisen van de Franse regionalistische bewegingen. Zo werd door het dekreet van 23 juli toegelaten een kursus Nederlandse taal- en letterkunde te doceren voor studenten van het bakkalaureaat. De katolieke universiteit te Rijsel maakte van deze mogelijkheid gebruik en benoemde priester René Despicht tot docent. Hierover zond Looten enkele maanden later een verslag aan Celen, waarin wat volgt te lezen staat: ‘Notre cours de Flamand a bien commencé, et il continue d'être bien suivi. Le prêtre qui en est chargé est un de mes anciens étudiants, licencié d'Allemand et par conséquent instruit des principes généraux de la philologie germanique.’ De officiële toegeving verbaasde Celen dermate dat hij Looten vroeg welke motieven achter deze beslissing schuilden. Looten kon hem hierop geen afdoend antwoord geven: ‘Vous me demandez à quel mobile a obéi le Conseil supérieur de l'Instruction publique en inscrivant le Néerlandais sur la liste des langues facultatives pour nos baccalauréats. Je ne crois pas trop à une action du mouvement régionaliste: nos milieux administratifs sont bien trop routiniers pour regarder et écouter autour d'eux! Peut-être a-t-on voulu être agréable à la Hollande, car chose incroyable, c'est du mot “Hollandais” que se sert le rédacteur officiel! Ils ne savent évidemment pas le premier mot de la question. N'importe, ils nous ont été utiles dans l'occurrence’Ga naar eind(13). Op het kongres van het Vlaamsch Verbond in 1927 werd besloten tot de oprichting over te gaan van ‘cercles laïques’. De leken waren tot dan toe niet aanwezig in het eksklusief door geestelijken geleide Vlaamsch VerbondGa naar eind(14). De inschakeling van de leken bracht een gunstige kentering teweeg doordat het monopolie van de klerus werd doorbroken en de basis van de beweging aldus kon verruimd wordenGa naar eind(15). In Vlaanderen stelde Camille Huysmans, nadat hij in Bilzen het | |
[pagina 62]
| |
toneelspel De Menschwording had ontdekt, dat na overleg onder filologen aan De Swaen toegeschreven werdGa naar eind(16), aan Celen voor de volledige werken van De Swaen in boekvorm uit te brengen. Zo begon Celen met de medewerking van Camille Huysmans en Maurits Sabbe, konservator van het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen, met de uitgave. Het eerste deel, voorzien van een uitvoerige biografie, verscheen begin 1928. Het zesde en laatste deel volgde in 1934. De publikatie van het volledige oeuvre van De Swaen zou, aldus Looten, een weerslag hebben op de herleving van het nationaliteitsgevoel: ‘Z'is van zulken aard dat ze in het hert van de leden des Vlaamsch Verbond eenen nieuwen ijver zal ontwekken om met de beweging nerstig voorwaarts te gaan. En ten anderen kant de Vlamingen uit België zullen beter verstaan hoe moeylijk het is aan ons Fransche Vlamingen, in de tegenwoordige omstandigheden, den goeden krijg te voeren, ondanks den wederstand van de staat en d'onverschilligheid van onze geestelijke oversten.’Ga naar eind(17).
Looten te Rijsel en Celen in het Antwerpse bleven zich te midden van hun filologische arbeid inzetten voor het Vlaamsch Verbond. Behalve van Looten ontving Celen ook geregeld bericht van J.M. Gantois. Tijdens de vele ontmoetingen met Looten leerde Celen nog enkele andere persoonlijkheden kennen. Hij maakte er kennis met de neef van Looten, Paul Hazard, die zich op gelijkaardig wetenschappelijk terrein bewoog. Hij kwam er eveneens in kontakt met de dichter Emmanuel Looten, ook een neef van Camille Looten. Na het overlijden van Camille Looten in 1941 bleef Celen zijn relatie met de dichter onderhouden. Zijn kritisch essay over de nieuwe dichtkunst vond hier in de diskussie met Emmanuel Looten ongetwijfeld een belangrijke aanmoediging.
Zonder het pad op te gaan dat Gantois wel eens insloeg toen hij duistere ideeën over stam-, ras- en bloedverwantschap in geopolitieke vormen wilde omzetten, was Camille Looten in samenwerking met de jongere generatie er goed in geslaagd tussen de twee oorlogen de beschikbare krachten te bundelen om tot doelgerichte kulturele akties over te gaan. Stellig | |
[pagina 63]
| |
speet het Looten dat het Comité Flamand de France bij die kulturele herleving op de achtergrond bleef en niet verder dan tot oudheidkundige belangstelling te bewegen was.
Na verloop van jaren kwam Celen meer en meer op het voorplan als de belangrijkste ambassadeur van Vlaanderen in Frans-Vlaanderen. Met Looten ontdekte hij voor ons de Frans-Vlaamse letterkunde, maar vooral verkende hij voor de Vlamingen de Zuidelijkste Nederlanden. In Vlaanderen bleef Celen met zijn overtuiging aan de rand staan, maar in Frans-Vlaanderen wekte zijn aanwezigheid weer het besef op van kulturele verbondenheid met Vlaanderen, wat een noodzakelijke voorwaarde was om de strijd voor de Nederlandse kultuur met sukses voort te zetten. | |
[pagina 64]
| |
Résumé:En Flandre française, le mouvement de la renaissance de la culture et de la langue néerlandaises, historiquement communes à celles de la Flandre belge, se situait au niveau littéraire et historique, du moins à l'origine. C'est dans cette optique qu'il faut voir la fondation du Comité flamand de France en 1853. En 1891, Camille Looten, professeur à l'Université catholique de Lille, édite la pièce de Michiel De Swaen, De Gecroonde Leersse. C'est ainsi qu'en 1912, Looten fit la connaissance du néerlandiste Vital Celen, qui avait l'intention de présenter une thèse avec une édition de la même pièce.
Dans le courant des années vingt, de nouveaux contacts mirent V. Celen en rapport avec de jeunes séminaristes de Lille où, en 1924, plusieurs groupes d'étude flamands s'unirent dans l'Union des Cercles flamands, mieux connue sous le nom courant du Vlaamsch Verbond van Frankrijk. C'est ici que Vital Celen apprit à connaître J.M. Gantois, un des dirigeants du Verbond et, avec Looten, un des fondateurs de cette organisation.
Les cercles flamands visèrent entre autres à instaurer des cours de flamand à l'Université, ce que les autorités françaises autorisèrent plutôt de façon inattendue.
Le Verbond espérait faire renaître la langue et la culture néerlandaises en organisant des soirées de déclamation, en propageant l'enseignement du néerlandais et en éditant des périodiques flamands ou bilingues.
Les activités du Verbond étaient suivies de très près par Vital Celen, dont les publications furent approuvées par Looten qui, à plusieurs reprises, donna à Celen des conseils pour son travail scientifique.
C'est avec succès qu'à la fin des années vingt, on a tenté d'impliquer des laïcs dans le Vlaamsch Verbond van Frankrijk, jusqu'alors dirigé uniquement par le clergé. En tant que président du Comité flamand de France, peu actif à cette époque, Looten a joué un rôle de premier plan dans le Vlaamsch Verbond, et a ainsi contribué intensément à la renaissance flamande en Flandre française entre les deux guerres. En Flandre, il pouvait toujours compter sur la collaboration de Vital Celen qui, par le biais de ses activités scientifiques et culturelles, ne cessait de découvrir la Flandre française pour nous. |
|