De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een flamingantisch getuigenis uit Frans-Vlaanderen (1928)
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||
André Demedts was de eerste die weerGa naar eind(7) de aandacht vestigde op dit geschrift, toen hij J.M. Gantois behandelde voor het Nationaal Biografisch WoordenboekGa naar eind(8). De brochure bevat een woord vooraf, gesigneerd ‘Rijsel, den 1 September 1927. M. Van de Leye’. Op basis van een uitspraak van de uitgeverGa naar eind(9) schreef A. Demedts Fransch-Vlaanderen aan Gantois toe en gaf hij een samenvatting van de inhoud.
Het was Dr. Eric Defoort, bibliotekaris van de Biblioteek De Franse Nederlanden (BFN) aan de Kulak te Kortrijk, die in een bijdrage in Ons ErfdeelGa naar eind(10) Marcel Janssen als auteur aanwees. Hij was in de korrespondentie Gantois-Celen een briefkaart op het spoor gekomen met o.m.: ‘Ik heb ook wedergevonden een ex. van M. Janssen's Fr.- VI. in Branding-Reeks (Brugge 1928)’Ga naar eind(11).
Een belangrijk bewijsstuk. Maar had onze Celenkorrespondent niet voor een mistifikatie kunnen zorgen? Er was toch ook het getuigenis van de uitgever?
Uiteindelijk levert de brochuretekst zelf een aantal aanwijzingen op die geen twijfel meer openlaten.
1. - De taal is die van iemand die het gesproken dialekt biezonder vlot hanteert (de tekst is doorspekt met talrijke Frans-Vlaamse dialektwoorden en kleurrijke zegswijzen), maar die duidelijk meer moeite heeft met het verwoorden van ideeën (getuige de typische Frans-Vlaamse zinskonstruktie zonder inversie, enkele onduidelijke formuleringen, de voorkeur voor verhaalstijl). Gantois heeft nooit in die mate het Nederlands dialekt beheerst. Zijn moedertaal was het Frans. Hij schreef altijd in het Frans of in het algemeen Nederlands. Marcel Janssen daarentegen stond bekend als een vlot dialektsprekerGa naar eind(12).
2. - In zijn overzicht van de beweging in Frans-Vlaanderen noemt de auteur een aantal figuren: E. de Coussemaker, C. Looten, A. Lescroart, J.M. Gantois, G. Blachon en N. Bourgeois. De naam van Marcel Janssen ontbreekt. Op dat ogenblik was hij nochtans een van de krachten op wie men grote verwachtingen bouwde. Men treft trouwens zijn foto aan op de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||
kaft van het al genoemde nummer van Ons Volk Ontwaakt, naast die van Gantois en Lescroart.
Die afwezigheid wordt pas echt opvallend als men weet dat zijn naam in deze tekst tot drie keer vermeld had kunnen worden. Sprekend over de aktiviteiten van wat hij noemt het Verbond der Vlaamsche Kringen, het latere V.V.F. dus, vermeldt hij het initiatief tot het organiseren in 1925 van de eerste taal- en letterkundige prijsvraag in de volkstaal (blz. 25 en 26). Uitgerekend Marcel Janssen kwam voor de poëzie als revelatie en prijswinnaar naar voren. Wanneer er wat verder (blz. 27) sprake is van een verslaggever op het jongste Vlaams kongres die de stichting aankondigt van een Frans-Vlaamse afdeling van het Davidsfonds, dan is de niet genoemde verslaggever en initiatiefnemer weer Marcel Janssen. En tenslotte vond de auteur dat hij zijn tekst niet beter kon afsluiten dan met een gedicht. Op tegen den vijand, zo luidt de titel. Er staat onderaan vermeld dat het in augustus 1927 verscheen in Le Mercure de Flandre. Het is romantisch en nationalistisch van inslag. De naam van de dichter is diskreet weggelaten. Toen Marcel Janssen zijn gedicht in de Mercure niet anoniem publiceerde, kende hij blijkbaar die skrupule niet.
De onafgebroken vriendschapGa naar eind(13) en de tijdens de jaren twintig intense samenwerking tussen Gantois en Janssen laten het bezwaarlijk toe te veronderstellen dat Gantois z'n vriend zo herhaaldelijk onvermeld zou laten. Temeer daar Gantois nooit verlegen zat bij het citeren van namen. De bescheidener Janssen vond het kennelijk niet passend zijn naam in eigen geschriften op te dringen. Hij had trouwens redenen te over, zoals verder zal blijken, om met zijn naam over de grens geen slapende honden wakker te maken.
Marcel Janssen (oGijvelde 1903 - †Rolleville 1963) stamt uit een handwerkersmilieu. Zijn vader was zelfstandig metselaar, dus geen industriearbeider, maar in feite opknapper van karweitjes in het dorp. Een milieu dus dat gunstig was voor de partij van de demokratische en Vlaamsgezinde priester Jules Lemire. Tot diens aanhang behoorde Marcel Janssens mentor, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||
pastoor E. Delanghe van Gijvelde. Het bisdom Rijsel vertrouwde hem de opdracht toe te zorgen voor het Vlaams gedeelte van de tweetalige katechismusGa naar eind(14).
Vermoedelijk tijdens zijn seminarietijd leert Janssen de uit een ander (ook taal-)milieu komende Gantois kennen met wie hij nauw gaat samenwerken in de studiekringen, spoedig ook in de Union des Cercles Flamands (in de brochure Verbond van van Vlaamsche Kringen genoemd, en waarvan hij ondervoorzitter was), het latere Vlaams Verbond van Frankrijk. Hij ontwikkelt enige literaire en journalistieke bedrijvigheid. Hij schrijft in Le Beffroi de Flandre, Le Mercure de Flandre, De Vlaemsche Stemme in Frankrijk, Le Lion de Flandre en De Torrewachter. Hij werkt mee aan kongressen, onderhoudt kontakten met Vlamingen van over de grensGa naar eind(15) en hij is aanwezig op kulturele manifestaties in Vlaanderen. Zo voerde hij namens Frans-Vlaanderen het woord op de Gezelleherdenking te Brugge in 1930. Dit soort aktiviteiten zou aanleiding geven tot onderzoekingen door de Franse Veiligheidsdiensten. Het feit dat op de Vlaamse Wetenschappelijke Kongressen te Gent in 1926 twee Frans-Vlaamse lezingen aangekondigd waren, nl. door J.E. Vandendriessche en M. Janssen, deed het Franse apparaat in werking treden. Uiteindelijk moest een Vlaming, Prof. Vercoullie, Janssens tekst voorlezen. Men kan raden dat de Franse veiligheidsagent zijn licht kwam opsteken op het Seminarie, wat een verbod van Janssens geestelijke overheid tot gevolg hadGa naar eind(16).
Het dorp Gijvelde waar Janssen vandaan kwam, heeft de scholier en seminarist gekonfronteerd met de kleine man van het platteland en met zijn taal. Op dat ogenblik was dat nog ontegensprekelijk een Nederlands dialekt. De ligging van Gijvelde, op de grens, versterkte dat feit nogGa naar eind(17).
Van alle medespelers in de Frans-Vlaamse tussenoorlogse beweging, is Janssen, samen met R. Despicht, de man die het best de volkstaal hanteert. Hij ontpopt zich als de beste dichter van zijn generatie. Hij wordt altans zo voorgesteld, want het deelnemersveld aan de jaarlijkse literaire prijsvraag van het Verbond, waarin Janssen met brio prijzen wegkaapt, is | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||
niet zo buitengewoon gevarieerd. Dat het niet ontbrak aan aanmoediging bewijst ook nog het feit dat hij in 1926 de regionale Rosatiprijs ontvangt (Rosati de France) voor twee Nederlandstalige gedichtenGa naar eind(18). En Vital Celen herkende in hem de ‘bezielde zanger’ van de Frans-Vlaamse beweging. Maar hij was te mild in een uitspraak als deze: ‘Ondanks de niet vol beheerste taal, breekt het gevoel zich baan in sterke, meeslepende gedichten’Ga naar eind(19).
De rol van Janssen in de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen is er kennelijk altijd een geweest in de schaduw van Gantois. Het verschil in temperament en aanleg zal hierin ook meegespeeld hebbenGa naar eind(20). Tot aan zijn priesterwijding (juli 1929) zijn de sporen van Janssens aktiviteiten biezonder talrijk. Nadien nemen ze geleidelijk af. Zijn funktie van leraar te Grevelingen en later te Marcq-en-Baroeul maken het hem nog altijd mogelijk geregeld mee te werken aan De Torrewachter en de Frans-Vlaamse afdeling van het Davidsfonds drijvende te houden.
In welke mate Janssen tijdens de Tweede Wereldoorlog aan publikaties meewerkt en het VVF blijft steunen, is niet geheel duidelijkGa naar eind(21). Maar we vinden zijn naam terug in het proces tegen het VVF in december 1946, waar hij tot de ‘lichte gevallen’ gerekend wordt. Terwijl de regeringskommissaris tegen Gantois de doodstraf eist op beschuldiging van separatisme, wordt Janssen bedacht met de eis tot het ontnemen van zijn burgerrechten. Wat men hem weet aan te wrijven is onbenullig te noemenGa naar eind(22). En het valt ook op dat in een artikelenserie in La Voix du NordGa naar eind(23) van direkt na de bevrijding, de naam van Janssen nooit genoemd is.
Op het einde van het proces legt Janssen nog een opmerkelijke verklaring af, met de bedoeling zijn vriend te helpen die zich in heel wat moeilijker omstandigheden bevindt. Hij beweert met zekerheid te weten dat achter het pseudoniem Van Byleveldt niet Gantois maar de intussen overleden Westvlaamse priester Leo DumoulinGa naar eind(24) schuilgaat. Voor Janssen luidt de uitspraak: verlies van burgerrechten en een verblijfsverbod. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||
Marcel Janssen mag pastoor worden achtereenvolgens te Ellemalleville (1947), te Varengeville (1957) en te Rolleville, drie onogelijke dorpjes in de buurt van Le Havre in het departement Seine Maritime.
In Janssens brochure vallen een aantal elementen op, die wijzen op een ontluikende beweging van nationale bewustwording, maar dan met een aantal specifieke trekken gebonden aan tijd en plaats.
1. - Een geschiedkundg overzicht, een ‘zoete bekoring’ waaraan de auteur niet mag weerstaan, is onontbeerlijk. Studie van de geschiedenis is een bron van kracht voor de beweging. Ze wekt ‘moed en iever’ op. Elders heet het noodzakelijk te zijn ‘lessen uit het verleden (te) trekken om er mee de toekomst te smeden’ (blz. 20).
De Frans-Vlamingen kennen hun eigen geschiedenis niet. Vandaar dat men er enkele maanden voor de oorlog nog de 700e verjaardag van de veldslag te Bouvines vierde, terwijl de 11-juliviering er onbekend is.
De Franse centralisatie en verfransing is ouder dan de Franse Revolutie. Ze begint met de verovering door Lodewijk XIV, op wie dan ook Janssens scherpste pijlen afgeschoten worden. De auteur is er zich van bewust hiermee in te gaan tegen de opvattingen hierover van de Action françaiseGa naar eind(25). Andere belangrijke gangmakers van de verfransing zijn de Franse onderwijsminister Victor DuruyGa naar eind(26) en de premier Emile CombesGa naar eind(27).
2. - De auteur eist het recht op onderwijs in de volkstaal op. Hij aanvaardt het feit dat beide talen geleerd worden in Frans-Vlaanderen, maar merkt daarbij op: ‘Wij blijven toch overtuigd, dat tweetaligheid een leugen is.’
De taalstrijd is essentieel voor het voortbestaan van Frans-Vlaanderen: ‘Maar de grond van het vlaamse vraagstuk was van het begin af en altijd voort de strijd voor of tegen de taal, want strijden rond een taal is strijden rond de ziel van een volk’ (blz. 16). Verder heet het: ‘De taal is het Vaderland zo veel en meer dan het land waarop men leeft.’ (biz. 22) en: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘Een taal doen uitsterven is het volk doden, dat ze spreekt.’ (blz. 23).
3. - Janssen ziet een onverbrekelijk verband tussen taal en geloof. In Frans-Vlaanderen wonen Vlamingen die willen blijven (wat) ‘hun voorouders waren: katholieken en Vlamingen’ (blz. 5). ‘Strijden rond een taal is strijden rond de ziel van een volk’ (blz. 16) (en hier is ‘ziel’ ook in religieuze zin opgevat). De taal is ‘geladen met al de schatten... het geloof der oude Vlamingen’ (blz. 23). Geloof en goede zeden zouden verdwijnen waar de taal verdwijnt (blz. 23).
Janssen vertolkt hier een typisch katoliek flamingantisch standpuntGa naar eind(28) dat bij niet-gelovigen weinig begeestering kon wekken, al zag het rechtse milieu - gelovig of niet - in het katolicisme een van de meest hechte steunpilaren van Frankrijk.
Men dient hierbij te bedenken dat het hele (katolieke) onderwijssysteem dat Janssen en zijn vrienden doorlopen hebben de korrelatie eigen aard - geloof bijna als een dogma voorstelt. Het is een vastgeankerd patroon door de uiterst scherpe tegenstelling laïcizerende republiek - katolieke kerk, die met de oorlog en haar ‘Union sacrée’ afgezwakt is, maar niet verdwenen. Het jeugd- en studiemilieu van Janssen heeft de laïcizering nooit verteerd. Voor Janssen moet het pluralisme op levensbeschouwelijk gebied een vloek zijn, voor de seminarist een onmogelijkheid om het te verdedigen.
4. - Er wordt terloops, maar niet op opvallende wijze verwezen naar de Vlaamse Beweging ‘in 't Groot Vlaanderen’. Er zijn ook een aantal alluzies op verdachtmakingen, waartegen de auteur zich afzet met een grimmige ironie: ‘Er was aanstonds geroep aan flamingantist gevaar! Gij kunt U niet verbeelden hoe schrikkelijk die beschuldiging is; zo veel te gruwelijker, dat niemand weet waarin dat gevaar bestaat’ (blz. 22). Het Verbond van Vlaamse Kringen kreeg regelmatig een vermaning van lieden ‘die niet wel tussen slaapachtigheid en verstand meer onderscheiden’. De veroordeling van het Vlaams Nationalisme door de Belgische bisschoppenGa naar eind(29) heeft de instemmende reaktie uitgelokt van een Rijsels priester-hoogleraar, die er nog kan inkomen dat men een Vlaams dialekt | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||
blijft praten, maar elke verdere stap naar het verdomhoekje van de ‘nationalistische teorieën’ verwijstGa naar eind(30).
5. - Een overzicht van de reaktie op de Franse verfransingspolitiek begint bij het Comité Flamand de France dat ‘nu geen groter belang meer (heeft) dan gelijk welke geschiedkundige sociëteit’ (blz. 20). En Janssen tipeert het Comité van dat ogenblik in de volgende bewoordingen: ‘Een ouderwetse toren, een gedenksteen zonder weerde, doen hen in onmacht vallen van blijdschap. Buiten hun bleke taferelen of hun wormstekige standbeelden bestaat de wereld niet’ (blz. 20-21). De verhoudingen tot het Comité staan klaarblijkelijk op scherp. Eén man blijft respekt genieten: de voorzitter C. Looten.
Kritiek op Le Mercure de Flandre is er ook, maar onder een heel wat mildere vorm. Janssen herkent in het tijdschrift immers ‘een kloek wapen voor den strijd’ (blz. 28). Maar deze bladzij schittert niet door heldere formulering. Er valt dan toch uit af te leiden dat de Mercure 1) zich op het politieke terrein begeeft, 2) ‘tot nu toe zijn doel nog niet nauwkeurig laten kennen (heeft)’, 3) al veel energie nutteloos verspild heeft. Maar de lezer wordt er toch niet veel wijzer van.
Goed verbonden aan Le Mercure de Flandre is dan weer een figuur als G. Blachon, van wie het opgewonden Pourquoi j'aime la Flandre het entoesiasme van onze schrijver opwekt, zodat hij Valentin Bresle, direkteur van de Mercure vergeet (?) te noemen. Had Blachon misschien Janssen in de Mercure geintroduceerd? Of had de seminarist Janssen problemen met de pluralistische opstelling en socialistische sympatieën van V. BresleGa naar eind(31)?
Maar Janssen maakt het zijn lezers nog wat moeilijker waar hij met genoegen besluit dat Blachon geen teoretikus isGa naar eind(32) en in dezelfde adem Nicolas Bourgeois prijst als teoretikus van het federalisme (blz. 30).
6. - Janssen ziet de Vlaamse beweging in Frans-Vlaanderen op de eerste plaats als een kulturele bewegingGa naar eind(33). In de politieke partijen heeft hij weinig vertrouwen, niet uit principiële, maar eerder uit praktische overwegingen; de Frans-Vlamin- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||
gen wegen door hun aantal elektoraal te licht (blz. 32). De Frans-Vlamingen moeten trouwens samenwerken met de andere minderheden (hij noemt Bretoenen, Basken, Provençalen en Elzassers) om iets te kunnen doordrukken. Uit een kulturele aktie kan ook meer groeien, suggereert hij. Zo tenminste moet de lezer het feit interpreteren dat hij met genoegen verwijst naar de Hongaarse beweging waarvan hij de oorsprong wat eenzijdig ziet in Hongaarse dansen! En Janssen herinnert ook aan de inspirerende rol van Pro Westlandia, zonder dat hij de groep met name noemt. Een duidelijker Vlaanderenbeeld valt uit deze brochure evenwel niet te halen. Janssen verwijst wel naar Vlaanderen omdat de Vlaamse Beweging er zoveel verder staat, maar hij citeert Franse auteurs.
Een publikatie als deze moet men ook zien tegen de achtergrond van wat toen leefde aan opvattingen t.o.v. de hier behandelde problematiek. Wat in het toenmalig tijdsbeeld werkte stimulerend of bevruchtend op Janssens houding? Welke weerstanden deden die houding mogelijks verstrakken? Hierboven wees ik er al op hoe de scherpe tegenstellingen klerikaal-antiklerikaal het de seminarist Janssen niet mogelijk maakten af te wijken van de gedachte dat geloof en Vlaamse volksaard een onverbrekelijk geheel vormden. Zijn brochure is ook geënt op het Franse regionalismeGa naar eind(34), waarvan J. Charles-Brun voor en na de Eerste Wereldoorlog de grondlegger en inspirator was. Het betrof een pragmatische beweging die zich meer als een metode dan als een systeem of doktrine aandiende. Vooral voor de oorlog hadden uiteenlopende groepen, zoals pacifisten en patriotten, republikeinen en royalistenGa naar eind(35), klerikalen en antiklerikalen zich kunnen herkennen in wat de regionalistische beweging uitdrukte aan gemeenschappelijke afkeer van het centralistische staatsbestel. Maar over konkrete maatregelen ten gunste van het onderwijs van de minderheidstalen bestond vóór de oorlog al geen eensgezindheidGa naar eind(36). Toen al had de beweging af te rekenen met het spookbeeld van het separatisme, opgeroepen door de tegenstanders van het regionalismeGa naar eind(37). De oorlog en een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||
regionalistische beweging in het heroverde Elzas-Lotharingen zouden voor nieuw voedsel zorgen.
Janssen staat evenwel een stap verder dan de ideeën van Charles-Brun. Waar deze laatste steeds een nationale eenheid in de verscheidenheid voorstaat, is dit een zorg die de Frans-Vlaming niet verwoordt. Hij kijkt in de richting van het Vlaanderen over de grens.
Men kan vermoeden waarlangs deze richting tot stand kwam. Het is niet onwaarschijnlijk dat Frans-Vlaamse studenten en seminaristen in kontakt kwamen tijdens de oorlog met de Frontbeweging of altans met vertegenwoordigers ervan. Ook Valentin Bresle's Mercure de Flandre met zijn non-konformisme, pacifisme en anti-patriottisme kan een aantal poorten geopend hebben.
Toch blijft dit alles een onvoldoende verklaring voor een publikatie als deze en de geest die eruit spreekt; dit in tegenstelling tot het gros van een bevolking die toch de weg van de assimilatie opging en bij wie totnogtoe geen noemenswaardige sporen van verzet aan te treffen waren.
Een en ander is te verklaren als reaktie op een verscherpt Frans staatsnationalisme en de Franse taal- en kultuurpolitiek t.o.v. de zich bedreigd voelende minderheden. Het Franse staatsnationalisme heeft na 1870-'71 nieuwe impulsen gekregenGa naar eind(38). In de meest opgewonden patriottische geschriften die voor 1914-'18 verschenen, wordt het vuur niet alleen tegen ‘les Allemands’ aangewakkerd, maar tegen ‘les Germains’Ga naar eind(39). De Vlaamse Beweging zal in dit perspektief bekeken worden. Franse journalisten zien de Vlaamse Beweging als een deel van het pangermanisme: ‘Le mouvement flamand n'est bien, en réalité qu'un mouvement pangermanique déguisé’, schreef H. CharriautGa naar eind(40). Het taalaspekt van Frans-Vlaanderen wordt als een vrucht van dezelfde boom gezien. De herdenkers en verheerlijkers van de slag te Bouvines in 1214 kunnen hun pen in dezelfde inkt dopen. Zij die de 700e verjaardag in anti-Duitse geest voorbereiden, nemen er graag elk nevenmotief bij dat het patriottisch elan kan verhogen. Pater G. Longhaye S.J. publiceert al in 1879 een drama in verzen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bouvines, waarin hij de Franse koning laat uitroepen: ‘En marche sur la Flandre! En avant!’Ga naar eind(41). Mgr. Thibaudier, aartsbisschop van Kamerijk, kan geen weerstand bieden aan dezelfde geest, wanneer hij het in 1891 heeft over ‘le légitime désir de voir la langue française gagner chaque jour du terrain vers notre frontière du Nord’Ga naar eind(42). Nog voor er sprake kan zijn van Aktivisme roept het optreden van Pro Westlandia in de jaren 1912-1914 al verdenkingen op in patriottische kringenGa naar eind(43). Sprekend over de vooroorlogse periode stelt C. Looten vast ‘que notre gouvernement voit de mauvais oeil toute tentative capable de diminuer ou d'amoindrir de ce côté-ci de la frontière la juste hégémonie du Français’Ga naar eind(44). Zelfs vóór 1870 hadden verdachtmakingen het C.F.F. al geoefend in het verwoorden van patriottische geloofsbelijdenissenGa naar eind(45). Het Aktivisme in Vlaanderen zorgt voor koren op de patriottische molen na de oorlog en doet de overheid een dankbaar alibi aan de handGa naar eind(46). De hele officiële en het grootste deel van de intellektuele wereld staat na de oorlog nog vijandiger tegen een herleving van de volkstaal in Frans-Vlaanderen en de Vlaamse Beweging in Belgisch-Vlaanderen. Het tijdschrift Le Beffroi de Flandre wordt hier voortdurend mee gekonfronteerdGa naar eind(47). Een aardig voorbeeld is A. Lesmaries die een werk publiceert over Duinkerke en de Vlaamse vlakte in prehistorie en OudheidGa naar eind(48). Hij is lid van de Commission historique du Nord. Zijn boek heeft wetenschappelijke pretenties: C. Jullian, membre de l'Institut de France en professeur au Collège de France schrijft het woord vooraf. In een lange inleiding springt Lesmaries van zijn plaine maritime naar de huidige taaltoestanden in Frans-Vlaanderen en naar de Vlaamse Beweging in BelgiëGa naar eind(49). Dat brengt hem ertoe ‘le seul usage en Flandre française de l'idiome français... le véritable intérêt national’ te noemen en de kennis van het dialekt van Frans-Vlaanderen op ‘zijn juiste plaats’ te situeren: ‘En ce qui touche notre Flandre française, la langue flamande ne présente évidemment de réelle utilité que pour l'Historien’Ga naar eind(50). Het Franse nationalisme heeft zowel voor als na de oorlog | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||
geen bezwaar tegen folklore. Het kan zelfs met enige vertedering dulden dat enkele honderdduizenden brave lieden een dialekt blijven praten in de huiskring. In 1926 krijgt de katolieke universiteit van Rijsel zowaar een leerstoel voor Vlaamse taal en letterkunde waarvan de onschuldige ondoelmatigheid gelijk is gebleken aan de stilte errond een halve eeuw later. Maar praten of schrijven over de rechten van de volkstaal is taboe. Het kan niet anders of vroeg of laat moeten intellektuelen in opstand komen - en Janssens brochure Frans-Vlaanderen is daar een uiting van - tegen het jakobijnse nationalisme dat ‘le flamand’ kan dulden als hulpje bij katechismusles en pastoraat van de geestelijkheid en voor het overige een zachte maar zekere dood wil zien sterven. De eksessen van het Franse staatsnationalisme roepen de reaktie op van het volksnationalisme, om de termen van EliasGa naar eind(51) te gebruiken. Zijn kriteria van bewustzijn en wil zijn hier aanwezig. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||
Résumé:Parmi les nombreuses publications d'entre les deux guerres mondiales, la brochure Fransch-Vlaanderen occupe une place importante. Son auteur est un Flamand de France, ce que nous prouvons dans cette contribution; nous signalons aussi quelles sont les caractéristiques principales du contenu de la brochure et, enfin, nous situons le texte dans le milieu intellectuel dans lequel il a été constitué. L'auteur doit être l'abbé Marcel Janssen (1903-1963). C'est ce qu'a | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||
toujours prétendu le connaisseur de la Flandre française, Vital Celen. Dans les archives de la Bibliothèque des Pays-Bas français se trouve une carte postale de J.M. Gantois adressée à Celen, désignant Janssens comme auteur. Enfin, une analyse du texte ne laisse plus le moindre doute concernant ce problème.
Pendant toute sa vie, Janssen a été un ami de J.M. Gantois, qu'il avait appris à connaître au séminaire. Tous deux ont été fort actifs dans l'Union des Cercles Flamands, et ensuite dans le Vlaams Verbond van Frankrijk et dans les revues apparentées, surtout dans les années vingt; notons que Janssen restait quand même toujours dans l'ombre de Gantois. Issu d'un milieu ouvrier néerlandophone, Janssen n'était pas un théoricien, mais il maîtrisait suffisamment le néerlandais pour pouvoir se distinguer dans les milieux littéraires dans sa langue maternelle, pourtant truffée de dialectalismes. Au fur et à mesure que la seconde guerre mondiale s'approchait, Janssen, devenu professeur, s'effaçait de plus en plus. Il n'est pas tout à fait clair dans quelle mesure il aurait encore publié pendant la guerre. N'empêche que dans le procès du Vlaams Verbond van Frankrijk, en décembre 1946, son nom figure parmi ceux des figurants.
Sa brochure est une extériorisation de la naissance d'une conscience nationale bien particulière. Nous y distinguons les éléments suivants:
L'attitude et les points de vue de Janssen sont déterminés par les facteurs suivants:
La position de Janssen peut être décrite comme celle d'un nationalisme populaire et libérateur contre le nationalisme d'Etat. |
|