Forum der Letteren. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Over de wending van de comparatistische steven
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Een generalisatie geven over die beeldvorming is moeilijk. In Allan Blooms bestseller uit 1987 vindt men er een uitwas van: ‘Comparative literature has now fallen largely into the hands of a group of professors who are influenced by the post-Sartrean generation of Parisian Heideggerians, in particular Derrida, Foucault and Barthes. The school is called Deconstructionism, and it is the last, predictable, stage in the suppression of reason and the denial of the possibility of truth in the name of philosophy.’ (p. 379) Geen enkele comparatist of ‘deconstructionist’ zal het met Bloom eens zijn, zelfs als men een paar vakgroepen van de letterenfaculteit van Yale representatief noemt voor alle andere Amerikaanse letterenfaculteiten. In ieder geval zijn comparatisten er blijkbaar niet altijd in geslaagd een juiste beeldvorming van hun aktiviteiten te creëren; Blooms misvatting is daar een getuige van. Deze observatie valt samen met het wat benauwde geluid dat opklinkt uit veel recente artikelen en boeken op het gebied van de vergelijkende literatuurwetenschap. Zij doen de lezer vaak geloven dat de vergelijkende literatuurwetenschap in een soort crisis verkeert, dat zij zich op een tweesprong bevindt, dat zij behoefte heeft aan een nieuw paradigma of dat zij ernstig ziek is, om een paar metaforen te gebruiken, die men in dit opzicht aantreft. Het minste dat je zou kunnen zeggen is dat er zich in de afgelopen vijftien jaar aanzienlijke veranderingen voorgedaan hebben (Koelb and Noakes 1988: 3). Er wordt ook voor die veranderingen gepleit. Eén van de grondleggers van de Amerikaanse comparatistiek, Henry Remak (1985: 14), zegt in dit verband: ‘My generation has turned out to be, with some luck, the beati possidentes of the Comparative Literature Establishment. Its counterpart in the year 2000 may be severely truncated and static unless we take our responsibilities for the right blend of continuity and renouvellement in the next fifteen years as seriously as we took the struggle to get started after 1945.’ Er is een voorzichtige tendens om Remaks waarschuwing serieus te nemen. Ik zou die tendens hier willen versterken door aandacht te schenken aan Remaks ‘right blend’, verpakt in deze vraag: hoe zou de juiste samenstelling van het mengsel bestaande uit continuïteit en vernieuwing, er in de nabije toekomst uit kunnen zien? | ||||||||||||||||||||||||||||||
2. De huidige situatie van de vergelijkende literatuurwetenschapAllereerst zouden we ons af kunnen vragen: is er hier wel iets om ons druk over te maken? In de laatste 25 à 40 jaar zijn er in de gehele wereld tientallen vak- of werkgroepen voor vergelijkende literatuurwetenschap opgericht. Er ontstonden veel nationale verenigingen voor algemene en vergelijkende literatuurwetenschap. Bovendien is er een snel groeiende International Comparative Literature Association. Al deze verenigingen houden regelmatig congressen en symposia met vaak een grote deelname. In dit opzicht gaat het met de vergelijkende literatuurwetenschap erg goed. (Zie voor een soortgelijke observatie Godzich 1988: 19.) Is er dan wel sprake van een crisis? Eenvoudige ja- of nee-antwoorden op gecompliceerde vragen bestaan niet. Sommigen lossen deze vraag op door te | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
stellen dat de vergelijkende literatuurwetenschap zich altijd in een crisis bevindt, zoals de Italiaanse comparatist Meregalli (1986: 277). La littérature comparée est éternellement en crise précisément parce qu'elle tend à ‘aller au-delà’, et pour cela elle est, ou paraît, quelque chose d'imprécis, même d'ambigu.’ Dit soort uitspraken brengt ons niet veel verder. Ze staan een vruchtbare ontwikkeling van de vergelijkende literatuurwetenschap in de weg door een groot gebrek aan precisie. En nauwkeurigheid wat betreft object, methode en onderzoeksperspectief is een eerste vereiste bij wetenschappelijke activiteiten. Vandaar ook dat de noodzaak van een goede, ruim geaccepteerde definitie door velen gevoeld werd. De definitie die de Amerikaan Henry Remak in 1961 van vergelijkende literatuurwetenschap gaf, is nog het meest succesvol gebleken, zowel in onderwijskundig-politiek opzicht (de definitie gaf de algemene literatuurwetenschap c.q. de vergelijkende literatuurwetenschap een autonome status) als in wetenschappelijk opzicht (zij was en is voor veel onderzoekers aantrekkelijk): ‘Comparative literature is the study of literature beyond the confines of one particular country, and the study of the relationships between literature on the one hand and other areas of knowledge and belief, such as the arts (...) on the other. In brief, it is the comparison of one literature with another or others, and the comparison of literature with other spheres of human expression.’ (Remak 1961: 1) Het accent in Remaks definitie ligt op het adjectief ‘vergelijkende’: de vergelijking van een bepaalde literatuur met een andere, en de vergelijking van literatuur met andere vormen van kunst, politiek, filosofie, etc.. Veel comparatisten hebben deze definitie onderschreven en veel recente publicaties zijn nog steeds gebaseerd op Remaks uitgangspunt.Ga naar eind2. Maar Remaks definitie kan niet langer het leidende principe van de vergelijkende literatuurwetenschap zijn. In de bijna dertig jaar die er voorbijgegaan zijn sinds de introductie van de definitie, zijn veel omstandigheden veranderd. Er zijn een drietal gebieden aan te wijzen waarop grote veranderingen plaats gehad hebben: de sociaal-culturele context, het onderwijssysteem, en de wetenschappelijke ontwikkelingen binnen de literatuurwetenschap in het algemeen. In de sociaal-culturele context vallen politieke ontwikkelingen te constateren die bijgedragen hebben aan de groei van de vergelijkende literatuurwetenschap. In de geïndustrialiseerde wereld, zowel in oost als west, heeft op veel plaatsen dogmatisch nationalisme plaatsgemaakt voor een groeiend bewustzijn van internationale samenwerking. Armand Nivelle (1981: 175) merkt in dit opzicht idealistisch op: ‘Und wenn diese Nationalismen (...) allmählich ablaufen, dürfte sich eines nicht allzu fernen tages die Ansicht von F. Jost bewahrheiten, nach der die Festigung und Verbreitung der Komparatistik als die unausweichliche Folge einer allgemeinen historischen Entwicklung anzusehen ist.’ In landen die betrekkelijk recent onafhankelijk werden, kan soms echter de bijna tegenovergestelde ontwikkeling waargenomen worden. Daar staat dan de gerechtvaardigde trots op het nationale literaire erfgoed de vorming van een bovennationaal gezichtspunt in de weg. Dit heeft als resultaat dat waar vroeger | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld het francocentrisme regeerde, nu sino-, indo- of africocentrisme domineren. (Zie Weisstein 1984: 178). Een andere sociaal-culturele ontwikkeling die van vitaal belang voor de positie van de vergelijkende literatuurwetenschap (alsmede voor die van de nationale filologieën) is: de maatschappelijke houding ten opzichte van literatuur en meer in het bijzonder van de literatuurstudie. Deze houding is in de geïndustrialiseerde wereld aanzienlijk minder positief geworden in de laatste decennia. De Hongaarse comparatist György M. Vadja (1986: 254) getuigt hiervan: ‘Je voudrais partir d'un fait observé par les staticiens, par les organisateurs de l'éducation et par les sociologues qui sont unanimes à affirmer que par rapport à ce qu'on avait connu dans la première moitié du XXe siècle, le niveau de la culture littéraire et l'intérêt porté à la littérature ont baissé dans le monde entier.’ Maar de mens blijft een homo fictionalis. Hij verruilt graag zijn werkelijke wereld voor een wereld die fictief is. Dit kan inhouden dat wat het lezen betreft de canon plaats maakt voor ‘vliegtuig- en treinfictie’, bestsellers en triviaalliteratuur. Bovendien, diegenen die met het (verplichte) literatuur-lezen opgegroeid zijn, lijken het lezen van fictie - na de drukke werkdag - grotendeels opzij te zetten voor het kijken naar fictie op de video of t.v. De huidige verminderde belangstelling voor en kennis van literatuur (in de canonische zin van het woord) in brede lagen van de westerse bevolking, vindt zijn parallellen ten aanzien van alle humaniora. Allan Bloom (1987: 358) noemt deze ‘the almost submerged old Atlantis’. De reden hiervoor ligt zijns inziens in het gegeven dat ‘(...) the humanities shop has turned out to be selling diverse and illassorted antiques, decaying and ever dustier, while business gets worse and worse.’Bloom lijkt hier het slachtoffer te worden van zijn eigen retoriek. In ieder geval is het een feit dat de humaniora sterk lijden onder het anti-historische en anti-intellectuele klimaat van de moderne maatschappij die boven alles utilitaristisch ingesteld is. Een bedreigend element voortkomend uit deze utilitaristische houding is de magere arbeidsmarkt voor afgestudeerden in de letteren. Dit verschijnsel zal onvermijdelijk de ontwikkeling van de literatuurwetenschap (en dan ook die van de vergelijkende literatuurwetenschap) belemmeren, als dat al niet gebeurd is. Vaste universitaire posities voor jonge academici zijn schaars bijna overal in de wereld. In Nederland is aan de natuurlijke koppeling tussen letterenfaculteit en middelbaar onderwijs een bruusk einde gemaakt. Voor de toekomst van het vak is het van vitaal belang dat we ons de volgende waarschuwing van Milan V. Dimić (1985: 73) realiseren, toen hij schreef over de situatie van de vergelijkende literatuurwetenschap in Canada: ‘To secure positions for young academics, properly trained in Canada or abroad and open to new methodological approaches and areas of study, is in reality an essential requirement for the very survival of the discipline.’ De sociaal-culturele positie van de letterkunde samenvattend, concludeerde Geoffrey Hartman al in 1980 dat die positie gekenmerkt wordt door een | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
afwezigheid van interactie tussen de literatuurwetenschap en de ‘mainstream’ van de moderne maatschappij (p. 284). Op het tweede terrein, dat van het onderwijs in het algemeen en van het literatuuronderwijs in het bijzonder, hebben een aantal veranderingen plaats gevonden die de populariteit en groei van de vergelijkende literatuurwetenschap in de zin van Remak belemmerd hebben. Allereerst is er de verminderde kennis van vreemde talen en de verminderde kwaliteit van het onderwijs. Dit lijkt een internationaal verschijnsel.Ga naar eind3. Natuurlijk - zo zou men kunnen riposteren - zijn de klachten over het niveau van het onderwijs en van de cultuur in het algemeen zo oud als dat onderwijs en die cultuur zelf; wat dat betreft is er dus niets nieuws onder de zon. Dat lijkt echter een te goedkoop argument. Deze klachten kunnen er wel altijd geweest zijn, maar de intensiteit ervan is niet gelijkelijk verdeeld in de loop van de geschiedenis (cf. Mooij 1987: 113). Het lijkt erop dat de achteruitgang in kennis van de vreemde talen nog nooit zo snel en sterk is geweest als in de afgelopen 25 à 30 jaar. We hebben recentelijk ontwikkelingen gezien in de structuur van het universitaire curriculum: allerlei interessante experimenten, merendeels aan Westeuropese universiteiten. Zij hebben tot doel de traditionele ‘verticale’ structuren van de diverse vakgroepen te doorbreken door de introductie van meer horizontale structuren, gebaseerd op ‘probleemgerichtheid’ in plaats van op taalen cultuurgebondenheid. Succesvolle voorbeelden zijn de opzet van de letterenfaculteit aan de Universiteit van Konstanz (BRD) en de postdoctorale instelling ‘Tema Kommunikation’ aan de Universiteit van Linköping (Zweden). (Zie voor het experiment in Konstanz: Jauss en Nesselhauf 1977 en Segers 1979; voor Linköping zie: Brock 1986.) Aan Nederlandse letterenfaculteiten hebben zich sinds ongeveer 1982 allerlei nieuwe ‘studiepaden’, dwars door de faculteit heen, ontwikkeld onder de benamingen van Algemene Letteren, Algemene Letteren Studie, Europese Studies, etc.. Het aandeel van de letterkunde in het algemeen en van de vergelijkende literatuurwetenschap in het bijzonder in deze nieuwe studies is relatief gering. Op het derde gebied, de wetenschappelijke ontwikkelingen binnen de literatuurwetenschap in het algemeen, heeft de vergelijkende literatuurwetenschap haar missie betrekkelijk succesvol volbracht, althans vanuit één bepaald perspectief beschouwd. Dat betreft het nu algemeen onderschreven idee dat leeft bij veel literatuurwetenschappers die zich met één bepaalde letterkunde bezighouden: hun onderzoeksobject (of dat nu een roman, een genre of een bepaalde stroming is) kan veel beter begrepen worden in een internationale, vergelijkende context. Invloedrijke comparatisten van de oudere generatie zoals Harry Levin, René Wellek en Henry Remak in het buitenland en J.C. Brandt Corstius in Nederland hebben veel tot die nu geaccepteerde opvatting bijgedragen. Elke specialist op het gebied van één letterkunde is een vermomde comparatist, zo wordt wel eens overdreven gesteld. (Zie Brunel 1983, p. 151 voor een interessante vraag in dit opzicht.)Ga naar eind4. Wat het onderwijs in de vergelijkende literatuurwetenschap betreft, zijn op verscheidene plaatsen initiatieven genomen om deze elementaire taak, de introductie van het vak bij studenten, te vernieuwen. Toch heeft het er veel van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
weg dat dit onderwijs grotendeels immuun is gebleken voor de vele veranderingen die buiten de vergelijkende literatuurwetenschap plaats vonden. Clüver en Flanigan (1986) moet waarschijnlijk gelijk gegeven worden, wanneer zij schrijven: ‘Almost all teaching of Comparative Literature is predicated on “literariness” as the marker of a class of verbal texts and on the supposed ontological reality of national literatures’. Ten aanzien van de huidige situatie van het universitaire onderwijs in de vergelijkende literatuurwetenschap beschikken we nauwelijks over ‘harde’ gegevens. Het zou erg informatief zijn om gegevens te verzamelen over een groot aantal studieprogramma's, colleges, leeslijsten en scripties op een internationaal niveau. Alleen op grond daarvan zal het mogelijk zijn om de status quo van het comparatistische onderwijs betrouwbaarder in te schatten dan ik hier kan doen. Het onderwijs op een bepaald terrein kan mede zichtbaar gemaakt worden door de handboeken die op dat terrein bestaan. Maar ook voor een analyse van de bestaande comparatistische handboeken zijn weinig gegevens voorhanden. We beschikken over één artikel van Weisstein (1986) waarin hij een aantal handboeken analyseert. Zijn conclusie is dat de meeste niet-marxistische handboeken, gepubliceerd na 1968, overwegend dezelfde structuur hebben en dezelfde onderwerpen op meer of minder gelijke wijze behandelen. Dit resultaat ondersteunt mijn indruk dat het onderwijs in de vergelijkende literatuurwetenschap in principe hetzelfde patroon is blijven vertonen gedurende de laatste decennia. Dit brengt me tot een conclusie over de huidige situatie van de vergelijkende literatuurwetenschap. Omgeven door talrijke, snelle en invloedrijke veranderingen op veel verschillende terreinen, is de vergelijkende literatuurwetenschap zelf niet wezenlijk veranderd: noch in haar onderwijs of onderzoek noch in haar gerichtheid op zichzelf. De veranderingen zijn echter zo ingrijpend geweest, dat de vergelijkende literatuurwetenschap wellicht nolens volens, mee zal moeten evolueren. Om Remak (1983a: 84) nogmaals te citeren: ‘The situation of the Humanities, it seems to me, hardly permits the continuation of such a “business-as-usual” nonchalance. If we do not arrive at some results that can be articulated not only to our inside but also our outside constituency, then our situation becomes less and less hopeful, and we deserve it’.In deze paragraaf heb ik steeds gesproken over tendenzen, over de vergelijkende literatuurwetenschap in het algemeen. Het zou vanzelfsprekend naïef zijn de indruk te willen wekken dat er geen innoverend onderzoek gedaan of geen vernieuwend onderwijs gegeven zou zijn. De recente verzamelbundel van Clayton Koelb en Susan Noakes (1988) geeft er een aantal voorbeelden van. Zo pleit Wlad Godzich voor de bestudering van de literaturen uit de ontwikkelingslanden. Frank Warnke doet hetzelfde voor de ‘kleine’ literaturen. Aldo Scaglione stelt dat cultuur-geschiedenis een geschikt model voor de vergelijkende literatuurwetenschap biedt en als voorbeeld genomen kan worden voor de betekenis van vergelijkende literatuurwetenschap. De bundel van Koelb en Noakes is niet geïnteresseerd in vroegere tophits van de vergelijkende literatuurwetenschap: de studie van literaire stromingen of perioden en de ideeëngeschiedenis. Maar ook hier zoekt men tevergeefs naar meer fundamentele veranderingen in methodologie en in | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoeksperspectief. Gezien de vele genoemde maatschappelijke wijzigingen, lijkt hier de schoen te wringen. In dit opzicht is er inderdaad sprake van een crisis binnen de vergelijkende literatuurwetenschap. Vanzelfsprekend zijn er nog meer factoren te noemen die verantwoordelijk zijn voor de crisis van de vergelijkende literatuurwetenschap. In een (te) sterk polemisch voorwoord bij zijn Etiemble ou le comparatisme militant stelt Marino (1982: 7-8): ‘La cause essentielle de ce malaise? L'académisme tenace de cette discipline; sa tradition strictement universitaire, historiciste, positiviste; son enseignement figé, étranger à tout intérêt réel pour la “littérature” et surtout la “littérarité”, et de surcroît d'une criante, d'une dérisoire inactualité. Voilà qui explique en grande partie le discrédit actuel de cette discipline (...)’. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een nieuw object en andere taken voor de vergelijkende literatuurwetenschapDe afgelopen jaren zijn er van verschillende zijden wensen geuit ten aanzien van een nieuw object en een veranderde taakopvatting voor de vergelijkende literatuurwetenschap. Robert Weimann (1981) uit de DDR is daar een voorbeeld van. Hij pleit ondermeer voor een herwaardering van de Europese literaire traditie. Hoe moet nu en in de nabije toekomst een cultureel erfgoed er uitzien dat voldoende zeggingskracht heeft in een snel veranderende maatschappij? Ook wil hij opnieuw vaststellen wat de doelstelling van de vergelijkende literatuur-wetenschap is en waaruit het publiek eigenlijk bestaat waartoe zij zich richt. Weimann (1981: 241) vraagt zich daarbij af: ‘How much are we aware of the nature of our activities as being pursued within a self-enclosed world of academic research and criticism? And do we recognize the fact that, in previous centuries, literary criticism and scholarly writings did achieve their credibility through the articulation of an awareness of the most basic and burning issues of society at large?’ Ongelukkigerwijs vermeldt Weimann niet op welke manier zijn wensen in de praktijk gerealiseerd zouden moeten worden. Vanuit de groep van Nederlandse en Vlaamse comparatisten is er tot nu toe bij mijn weten slechts één gedetailleerde bijdrage verschenen aan de internationale discussie over de noodzaak tot vernieuwing van de vergelijkende literatuur-wetenschap. Het betreft een voorstel van Douwe Fokkema (1981 en 1982). Hij schetst het ontstaan van een nieuw paradigma, waarbinnen onderzoek gedaan moet worden naar de internationale aspecten van de literaire communicatie-situatie. Als dit idee kans zou maken door een groot aantal comparatisten overgenomen te worden als het nieuwe object van de vergelijkende literatuur-wetenschap, dan impliceert dat naar mijn mening op zijn minst twee veranderde taakstellingen. Onderzoek naar de internationale aspecten van de literaire communicatie-situatie houdt allereerst in dat de (vergelijkende) interpretatie niet langer de centrale taak van de vergelijkende literatuurwetenschap is. (Voor beschouwingen over de functie van de interpretatie zie bijv. Steinmetz 1983 en Segers 1988.) | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Onderzoek naar een communicatieve situatie dient aandacht te besteden aan alle elementen die bij deze situatie betrokken zijn. Vanzelfsprekend verdient elke tekst eerst zorgvuldige interpretatieve aandacht. Maar daarna en daarnaast kan de aandacht uitgaan naar andere belangrijke taken. Genoemd kunnen hier bijvoorbeeld worden: de vertaalwetenschap, de vergelijkende waardering van teksten, de situatie van de internationale literaire kritiek, vergelijkende studies naar de literaire instituties, onderzoek naar internationale canonvorming, de vergelijkende literaire geschiedschrijving en de studie naar de beeldvorming van een vreemde cultuur. Als deze taken ondernomen worden binnen het kader van een communicatieve benadering, houdt dat in - en dat is de tweede veranderde taakstelling - dat alle genoemde objecten niet als op zichzelf staande verschijnselen bestudeerd worden, maar als ingebed in een maatschappelijke context. Op deze wijze kan ingesprongen worden op de grote veranderingen die de afgelopen decennia plaats gevonden hebben in de sociaal-culturele context, in het onderwijssysteem en binnen de literatuurwetenschap zelf. Wat zijn nu de belangrijkste verschillen tussen de opvatting à la Remak (d.w.z. zijn definitie uit 1961) en de communicatieve zienswijze? Allereerst is er het verschil tussen resp. partialiteit en functionaliteit. De traditionele benadering is over het algemeen uit op de beschrijving van een der elementen van het communicatieproces. Dat kan een analyse van auteurs-achtergronden zijn (biografisme), interpretaties van teksten (New Criticism, etc.), het beschrijven van lezersreacties (receptieonderzoek) of de vergelijkende analyse van literaire instituties (o.m. de literatuursociologie). De doelstelling bij deze onderzoeken is partieel van karakter. Een communicatieve benadering echter heeft een functioneel karakter. Zij beschrijft één element in functie van de andere. Dit houdt niet noodzakelijkerwijs in dat evenveel aandacht geschonken moet worden aan alle vier de elementen (auteur, tekst, lezers, maatschappelijke context). Over het algemeen zal één element als belangrijkste onderzoeksdoelstelling gekozen worden en vanuit dat perspectief zullen de andere drie elementen (gedeeltelijk) beschreven kunnen worden. Een tweede verschil betreft de tegenstelling geslotenheid versus openheid. De bestaande benadering streeft naar min of meer ‘volledige’ en definitieve onderzoeksresultaten. Nog steeds waart de geest van het positivisme in veel comparatistisch onderzoek rond. Men wil ‘de’ interpretatie, ‘de’ receptie of ‘de’ literaire institutie beschrijven. Het onderzoek is pas afgerond, wanneer alle gegevens binnen zijn. Daarna is het onderwerp afgesloten. Op grond van het ‘gesloten’ karakter van dit type onderzoek, dat zoals gezegd doorgaans beperkt is tot één element van het literaire communicatieproces, is dat ook een gerechtvaardigde procedure. Maar de vergelijkende literatuurwetenschap bestrijkt zo'n breed terrein dat alle data bijna nooit op tijd binnen kúnnen zijn. Hetzelfde kan gezegd worden van een communicatieve benadering. Daarom moet in de nieuwe zienswijze het onderzoek gericht worden op verschijnselen die zo representatief mogelijk zijn. Daaruit kunnen dan hypothesen afgeleid worden over soortgelijke verschijnselen die niet bij het onderzoek betrokken waren. De communicatieve benadering is meer een onderzoekperspectief dan een | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoekmethode. Zij kan uitgevoerd worden met behulp van reeds bestaande methoden die gericht zijn op de afzonderlijke delen van het communicatieproces. In dit opzicht is de communicatieve benadering niet nieuw. Hans Robert Jauss (1980: 15) zei al enige tijd geleden met betrekking tot de receptie-esthetica: ‘L'esthétique de la réception (...) s'est transformée de plus en plus, depuis 1966, en une théorie de la communication littéraire’. Het probleem is echter dat de receptie-esthetica nauwelijks uitgestegen is boven een beschrijving van de tekst-lezer relatie, en meestentijds is dat ook nog gebeurd - althans door de Konstanzer Schule - vanuit een nogal hypothetisch perspectief. Een communicatieve benadering zou kunnen zorgen voor een veel breder kader, waardoor de tekst-lezer relatie uit het laboratorium naar de werkelijkheid verplaatst wordt. (Voor voorbeelden waarbij de vergelijkende literatuurwetenschap nauw aan receptie-onderzoek gelieerd wordt, zie Moog-Grünewald 1981, Rinner en Zerinschek 1981 en Chevrel 1983). Eén van de consequenties van een communicatieve benadering binnen de vergelijkende literatuurwetenschap is dat ‘literatuur’ en ‘literair’ voorzover ze als metafysische labels op een tekst zitten, losgeweekt worden. Interpretatie en evaluatie van een tekst worden bepaald door een ‘interpretatieve gemeenschap’ om Stanley Fishs begrip te gebruiken. Als men deze wijze van redeneren accepteert, dan zou men zich met Robert Weimann kunnen afvragen of vergelijkende literatuurwetenschap niet gericht moet worden op de studie van fictie in het algemeen in plaats van op literatuur in het bijzonder. Het label ‘literatuur’ bevindt zich in de handen van de lezer, niet alleen in die van de onderzoeker. Ten einde uit te vinden hoe de labels in de loop der tijden (diachroon én synchroon) gebruikt zijn, zou het onderzoeksterrein uitgebreid kunnen worden naar fictie in het algemeen (zowel geschreven als verfilmde fictie). Al was het alleen maar om vanuit die bredere categorie de engere (literaire) teksten beter te kunnen begrijpen. David S. Reynolds (1986: 213) merkt in dit verband op: ‘By investigating the points of convergence and divergence between major and minor literature, we get a fuller understanding of literariness and cultural forces that contribute to its appearance in a certain place and time.’ Voor een verdere uitwerking van dit idee zie Reynolds (1986 en 1988) en Kaiser (1980: 160-161). Een andere consequentie van de oriëntatie op het fictionele communicatieproces is dat het oude object van de vergelijkende literatuurwetenschap, de vergelijking tussen nationale literaturen, er een duidelijk andere dimensie bijkrijgt. Literatuur in het algemeen wordt beschouwd als een systeem, waarbij het nieuwe doel is een bepaald probleem uit dat systeem te bestuderen. Het nieuwe object is een bepaald vraagstuk (bijv. de receptie van strips door kinderen in een bepaalde leeftijd, of de interpretatieproblematiek in modernistische teksten); het vergelijkende aspect wordt gevormd door het desbetreffende vraagstuk in een internationale context te beschrijven. Een derde implicatie van het gewijzigde object is het bredere spectrum van taken. Terwijl veel comparatistisch onderzoek tot op heden op de een of andere manier sterk gerelateerd is aan literaire interpretatie en aan het schrijven van literatuurgeschiedenis, geeft de communicatieve benadering toegang tot andere | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
domeinen, zoals bijv. de vertaalwetenschap, literaire waardering, de literaire instituties, de literaire kritiek, het literatuuronderwijs, televisie-fictie, film-bewerkingen van literaire teksten en - op andere wijze dan voorheen - de vergelijking van identieke vraagstukken uit verschillende kunstrichtingen (literatuur, theater, film, schilderkunst). Een vierde consequentie zou kunnen zijn de concentratie op onderzoek dat voortvloeit uit een contemporain maatschappelijk probleem. Er bestaan nogal wat maatschappelijke vraagstukken die door comparatisten onderzocht kunnen worden. Bijv. de geweldige invloed die de informatie-technologie en de massa-media hebben op het lezen en de leesgewoontes van mensen. Welke zijn die invloeden waarnaar iedereen altijd verwijst, maar die nauwelijks in detail geanalyseerd zijn? Een ander onderwerp zou censuur kunnen zijn. In welke landen komen we censuur bij het schrijven van fictie tegen; en wat zijn de verschillen in dit opzicht tussen deze landen? Dan is er het verschijnsel dat ik, enigszins spelend met E.D. Hirschs bestseller, ‘literary illiteracy’ noem. Wat is de omvang en de implicatie van dit verschijnsel, dat zich met name in hoog ontwikkelde landen in hoog ontwikkelde lagen van de bevolking voordoet? Het betreft hier bijvoorbeeld de afnemende kennis van en belangstelling voor literatuur. Andere onderwerpen kunnen zijn de manier waarop sommmige teksten door de internationale pers letterlijk tot literatuur gemaakt worden; of de mate waarin de pers buitenlandse teksten in verhouding tot binnenlandse ‘pusht’. (Zie hiervoor bijv. Sander 1986.) De taakuitbreiding en het soort onderzoek dat hier beschreven wordt, zorgt voor een vijfde consequentie: de noodzaak tot de vorming van onderzoekgroepen hoe bescheiden die qua opzet en taakstelling in het begin ook kunnen zijn. Veel van hetgeen hier beschreven is, kan door één individu niet gedragen worden. Zie hierover: Remak (1983b: 39). Het spreekt voor zich, dat temidden van alle drang naar vernieuwing de meer traditionele taken van de vergelijkende literatuurwetenschap, gericht op de interpretatie van Belles Lettres en op de literatuurgeschiedschrijving, niet vergeten mogen worden. Maar ook op deze gebieden zouden nieuwe wegen, gebaseerd op de overtuiging dat literatuur allereerst een vorm van communicatie is, ingeslagen kunnen worden. Het is hier niet de plaats in te gaan op problemen betreffende nieuwe wegen voor de literaire interpretatie en voor het schrijven van een vergelijkende literatuurgeschiedenis. Ik volsta met te verwijzen naar: Steinmetz (1983), Even-Zohar (1986), Pageaux (1986), Szabolsci (1986), Vajda (1986), Weisgerber (1986) en Segers (1988). Voor een meer algemene benadering zie Krauss en Krauss (1987). | ||||||||||||||||||||||||||||||
4. Tot besluitDe in dit artikel opgestelde analyse van de status quo van de vergelijkende literatuurwetenschap en de geschetste toekomstige ontwikkeling zijn beide gebaseerd op de westerse situatie. De bibliografische verwijzingen leggen daar getuigenis van af. Bovendien moet ook die ‘westerse situatie’ nog nader bepaald worden. De hier besproken problematiek heeft in eerste instantie betrekking op | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Noord-Amerika, West-Europa en sommige landen uit Oost-Europa. Het is waarschijnlijk dat een dergelijke analyse, zoals hier ondernomen, geheel anders uit zal vallen voor de overige cultuurgebieden van de wereld. Literatuurwetenschappers in de Derde Wereld bijvoorbeeld zullen geheel andere problemen hebben. Ik realiseer me het belang van een opmerking, gemaakt door de Indiase comparatist Swapan Majumdar (1987: 14): ‘(...) it is a pity that western theorists have been hardly, if ever, aware of the very peculiar kind of literary experience of the once asiatic colonies’. Cecile Chu-Chin Sun (1986: 553) maakt een soortgelijke opmerking betreffende de Chinese literatuur: ‘This failure to identify clearly the relevance of Chinese literature in the overall context of comparative literature is, essentially, a problem of perspective’. Wat de westerse situatie betreft, ben ik mij bewust van het gebruikelijke wetenschappelijke procédé: de diagnose van de gangbare praktijk in heden en verleden (wat is slecht, wat is goed, hoe kan het beter?), is vaak overtuigender dan het voorgestelde medicijn. Het bedrijven van vergelijkende literatuurwetenschap binnen het raamwerk van de fictionele communicatie-situatie zal niet voor iedereen dé oplossing lijken. Een mogelijk punt van inhoudelijke kritiek zal ongetwijfeld de verbreding van het onderzoeksobject tot fictie in het algemeen zijn. Zo zou men bijvoorbeeld kunnen aanvoeren dat een onderzoek naar de receptie van strips door kinderen in feite nauwelijks ‘op kan’ tegen het onderzoek naar bijvoorbeeld de poetica's van de grote auteurs uit de wereldliteratuur. Men zou zich ook in het algemeen kunnen afvragen of dat inderdaad zou leiden tot meer maatschappij-relevant onderzoek. Overigens, wat is dat, maatschappij-relevant onderzoek? Al deze en soortgelijke vormen van scepsis zijn zeker gerechtvaardigd. Ze tonen de betrekkelijkheid van de hier gemaakte opmerkingen aan. Maar er zijn grenzen aan de bezwaren; grenzen die gesteld worden door de recente en toekomstige ontwikkelingen in de verhouding tussen het letterenonderzoek, de maatschappij en de politiek. Op grond daarvan zal de letterkunde zich gedeeltelijk moeten heroriënteren, en derhalve ook de vergelijkende literatuurwetenschap. Veel actuele en interessante onderwerpen zijn op zoek naar competente comparatisten. Het laatste woord hebben zij derhalve...Ga naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
|
|