Forum der Letteren. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van het Nederlands
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingEnkele weken geleden heeft het College van Dekanen van de Vrije Universiteit u uitgenodigd voor een rede met de titel ‘De betekenis van het Nederlands’. Mag uit uw aanwezigheid afgeleid worden dat het onderwerp u heeft aangesproken? Wat zei de titel u dan, wat dacht u te horen te krijgen? Maar u lastig vallen met de vraag waaraan u gedacht heeft bij de woorden de betekenis van het Nederlands, is zinloos voor zover de verwachting zou bestaan dat er nu in deze communicatief asymmetrische situatie van uw kant een antwoord komt. U zult zich echter willen voorstellen dat de vraag in mijn ogen toch functioneel is als ze u ertoe brengt uzelf de vraag te stellen: ‘Tja, de betekenis van het Nederlands, wat valt daaronder te verstaan?’ Zo u dat niet al had gedaan, heeft u zich intussen afgevraagd wat de titel inhoudt. U zit niet stil: u probeert zin te geven aan de taaltekens waarmee u zich geconfronteerd weet. Dus zelfs waar het onwaarschijnlijk is dat een vraag wordt beantwoord, hoeft een vraag niet zinloos te zijn. Misschien hadden sommigen van u de verwachting dat nu een verhandeling gehouden zou worden over de rol die het Nederlands tot ver buiten het gebied van herkomst heeft gespeeld en nog steeds speelt, zoals in Suriname en de Antillen of in Indonesië, speciaal voor het vigerend recht en de bestudering van zijn geschiedenis. Bij anderen is wellicht de gedachte gerezen dat de positie van het Nederlands in het verband van de Europese Gemeenschap aan de orde wordt gesteld. Mogelijk denkt een enkeling: ‘Ha, eindelijk eens iemand die met kracht van argumenten zal pleiten voor gedegen onderwijs in de Nederlandse taal: er moet weer juist gespeld worden, zo uniform moge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk, de taalkundige ontleding moet, waar deze is afgeschaft, heringevoerd worden en de jeugd moet worden geleerd foutloze sollicitatiebrieven te schrijven’. Misschien wel de meesten van u zouden zich voor kunnen stellen dat er een uiteenzetting zal volgen over het belang van een goede beheersing van het Nederlands, niet alleen voor het verwerven van kennis in de schooltijd, maar ook en vooral voor het functioneren daarna, of liever nog voor het menselijk functioneren in het algemeen. Welke van deze veronderstelde interpretaties ook juist mag blijken, opgemerkt kan worden dat met de titel in kwestie nogal wat mogelijkheden open zijn gelaten of zelfs juist een verscheidenheid aan interpretaties is geopend.
Als wij ons op dit moment met elkaar wensen te onderhouden, u door te luisteren en te kijken, ik door zo verstaanbaar mogelijk een tekst voor te dragen, dan kan de grond voor het mogelijke welslagen goeddeels hierin gevonden worden dat u in staat bent in de waarneembare stroom geluiden taalklanken te onderscheiden waaraan u een zin weet toe te kennen. Niet zelden wordt een communicatieve situatie voorgesteld als een betrekking tussen personen die veelal beurtelings optreden als zender en ontvanger van een stroom van taalklanken. De geluidsstroom heeft een bepaalde structuur. De taak van de ontvanger zou erin bestaan die te decoderen. Is hij daarin geslaagd, dan heeft hij de woordenstroom verwerkt. In deze voorstelling komt het erop aan dat de ontvanger de taalklanken herleidt tot woorden en zo mogelijk tot zinnen, terwijl de betekenis ervan daar mechanistisch aan verbonden wordt geacht. Taal wordt aldus gezien als een pasklaar middel tot overdracht van conceptuele kennis. Hoe onjuist, althans hoe onvolledig zo'n voorstelling van zaken is, wil ik in het volgende uiteenzetten.Ga naar eind/1/ Want probleemloos is het idee dat taal pasklaar zou zijn, niet: wat we in de werkelijkheid tegenkomen, kan nimmer zo verwoord worden dat het onmiskenbaar wordt vastgelegd. Aan de ene kant kunnen wij wat we in de werkelijkheid onderscheiden en ervaren, met onze woorden slechts verbeelden, er uitdrukking aan geven, uiteraard hooguit voor zover wij de werkelijkheid direct of indirect waarnemen, voor zover wij haar weten te interpreteren, voor zover wij er ons een voorstelling van kunnen maken.Ga naar eind/2/ Aan de andere kant kan ook degene die kennis neemt van de verwoording, zich van wat verwoord is, nooit meer dan een beeld vormen. Maar ook het beeld dat de hoorder zich vormt, is een interpretatie: een interpretatie van wat er gezegd is.Ga naar eind/3/ De betekenis van de taaltekens heeft in het proces van het te verstaan geven en van het verstaan een scharnierfunctie. Hoe kardinaal deze rol evenwel ook moge zijn, bepalend is hoe de gebruiker met het taalteken omgaat: welke relatie legt de een tussen werkelijkheid en verwoording, en welke relatie legt de ander tussen verwoording en werkelijkheid?Ga naar eind/4/ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkelijkheid, interpretatie en verwoordingStel, u moet figuur 1 op het oog afgaand zó aanduiden, dat iemand die de figuur niet ziet, zich er een goede voorstelling van kan maken.Ga naar eind/5/ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1.
Verscheidene mogelijkheden staan u ter beschikking. U kunt de figuur beschrijven als een zespuntige ster. Maar dat vindt u wat te impressionistisch. De figuur kan in preciezere termen worden weergegeven als twee over elkaar liggende driehoeken waarvan de hoeken maximaal van elkaar verwijderd zijn, terwijl van de ene driehoek een punt naar links en van de andere een punt naar rechts wijst. U kunt de figuur echter ook karakteriseren door uit te gaan van drie over elkaar liggende ruiten, van minstens vier over elkaar liggende trapeziums, van zes elkaar kruisende lijnen of van achttien verbonden lijnstukken. Wellicht ziet u in de figuur een regelmatige zeshoek met zes aangrenzende gelijkzijdige driehoekjes. U ziet er misschien een samenvoeging in van een tweetal figuren waarvan de driehoekjes zich om en om een lijnstuk bevinden, zoals in figuur 2, en u wilt daarop uw beschrijving baseren. Figuur 2.
Deze zou aan de eerder geopperde interpretaties en beschrijvingen met evenveel recht toegevoegd kunnen worden,Ga naar eind/6/ hoewel niet elke interpretatie en verwoording gelijkelijk geschikt is, omdat rekening gehouden moet worden met de toegesprokene. Want het interpreteren en verwoorden staat in functie van de gesprekspartner. Toen u figuur 2 te zien kreeg, heeft u mogelijk gedacht aan een tweedimensionale projectie van twee lappen stof waarvan de linker- en rechterpunt de tippen zijn waar de lapjes naar links en rechts omhoog gehouden worden. Maar als we nu dit beeld in ons hoofd hebben, dan zouden we figuur 1 ook nog anders kunnen wensen te interpreteren, en wel als de projectie van een opengesneden doek. De beschrijving zou dan daarop kunnen worden afge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
stemd. En die beschrijving zou strikt genomen evenmin in strijd hoeven te zijn met de eerder geopperde. Zijn hiermee alle interpretatieve mogelijkheden genoemd? Als ik u er nog op attendeer dat er ook aan geheel andere inkepingen gedacht kan worden en dat het geenszins nodig is te denken aan een serie driehoeken of een serie ruiten, trapeziums, lijnen of lijnstukken, maar dat ook gedacht kan worden aan allerlei combinaties daarvan, dan zult u grif willen aannemen dat het aantal mogelijkheden waar de beschrijving op te baseren zou zijn, duizelingwekkend groot is. Dan is nog niet gesproken over de verwoording; mogelijk was de verwoording om de interpretaties zoëven aan te duiden soms te omslachtig, soms juist te beknopt. Dat niet alleen de voorstelbare interpretaties van figuur 1, maar ook de feitelijke beschrijvingsmogelijkheden oneindig in aantal zijn, hoeft wel geen betoog. De werkelijkheid van figuur 1 schrijft ons niet dwingend voor hoe wij de figuur moeten zien, hoe wij haar gestructureerd moeten denken, hoe wij onze interpretatie zouden dienen te verwoorden. Maar de oneindigheid is niet onbegrensd. Figuur 1 stelt wel grenzen aan onze drang om structuur toe te kennen.Ga naar eind/7/ Een interpretatie waarin aan de figuur zeven punten worden toegerekend, zal niet in ons opkomen. De conclusie die hier te trekken valt, is: de werkelijkheid bepaalt wel de wijze waarop zij niet moet worden geïnterpreteerd, maar niet hoe ze wel geïnterpreteerd moet worden, ofschoon bijvoorbeeld het kader van een geometrische beschouwing, dus het kader van een geometrische interpretatie, uiteraard sommige interpretaties irrelevant maakt en daarmee, overigens per conventie, tevens grenzen stelt aan de geschiktheid van een verwoording.Ga naar eind/8/ Onze interpretatie van de werkelijkheid is hoe dan ook onvolledig bepaald door de werkelijkheid. Aan deze vaststelling kan de volgende vraag worden verbonden. Als de betrekkelijk eenvoudige figuur 1 al een onuitputtelijke bron van interpretaties en bijpassende verwoordingen opent, welk een baaierd van mogelijkheden is er dan eigenlijk bij de interpretatie van de dynamische werkelijkheid waarmee ieder van ons al sinds zijn prille bestaan geconfronteerd wordt? Het zou ons tot nietsdoen doemen of het zou dodelijk vermoeiend zijn, indien wij ononderbroken de werkelijkheid gedetailleerd zouden willen interpreteren (Von Glasersfeld 1984: 31-39). Wij hebben ons interpretatieroutines eigen gemaakt. Een groot aantal delen van de werkelijkheid hebben we van de rest leren onderscheiden als geïndividualiseerde zaken of standen van zaken. En in veel gevallen hebben we daar ook nog routineaanduidingen voor ontwikkeld. Een duidelijk voorbeeld is opnieuw figuur 1, maar nu in gekantelde positie zoals afgebeeld in figuur 3. Figuur 3.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
U aarzelt niet figuur 3 aan te duiden met davidster en men zal u onmiddellijk begrijpen. Hoewel al de interpretaties en omschrijvingen die voor figuur 1 zijn geopperd, ook hier van dienst kunnen zijn, zult u daar nu naar verwachting geen gebruik van maken. Het interpreteren van de constellatie kost u geen moeite, u herkent haar in één oogopslag en één woord volstaat om de figuur te benoemen. Figuur 3 heeft een eigen geschiedenis, en wel een zodanige geschiedenis dat wij met het onderscheiden van de figuur vertrouwd zijn, en niet slechts receptief. Haar onderscheidingsgeschiedenis heeft erin geresulteerd dat er een woord mee verbonden is. In het ‘Woordenboek der Nederlandsche taal’ ontbreekt een lemma davidster nog, evenals in de laatste vooroorlogse druk van Van Dales ‘Groot woordenboek der Nederlandsche taal’ uit 1924. In de eerste naoorlogse druk van de Van Dale uit 1950 is het opgenomen.
Door het voorafgaande loopt een drietal lijnen. De werkelijkheid bepaalt onze interpretatie onvolledig. Een toenemende vertrouwdheid met delen van de werkelijkheid leidt tot een routineuze interpretatie. Met een routineus geïnterpreteerd stuk werkelijkheid kan een taalteken systematisch verbonden zijn. Hiernaast is gebleken dat de wijze waarop we met een deel van de werkelijkheid geconfronteerd worden, niet zonder effect is: figuur 3, weliswaar geheel congruent aan figuur 1, is van beide veruit het gemakkelijkst te identificeren. Verder kan worden opgemerkt dat de interpretaties die aan de congruente figuren 1 en 3 zijn toegekend, niet alle van gelijke aard zijn. Eén type interpretatie heeft een zeker meetkundig karakter, twee driehoeken, drie ruiten, vier trapeziums, zes kruisende lijnen. Een tweede type is een gestileerde projectie van een ster, mogelijk van een bloem of, zoals gesuggereerd, van een ingekeepte doek. Met figuur 3, waarop het woord davidster van toepassing kan zijn, hebben we met een derde type interpretatie te maken gekregen. Het bijzondere is hier nog niet eens zozeer dat de vorm benoemd kan worden en geen beschrijving behoeft, maar veeleer dat we de figuur geïnterpreteerd hebben in haar cultuurhistorische functie: de davidster, ook wel het schild van David genoemd, geperverteerd toegepast in de jodenster, gesublimeerd in de vlag van Israël. Een samenstel van lijnen is een symbool geworden. De symbolische waarde is er niet van nature in gelegen. Vanuit de geschiedenis weten wij dat er een betekenis aan is toegekend. Als hoofdlijn kan dan worden onderscheiden de vergelijking tussen onze omgang met een betrekkelijk eenvoudige figuur in de werkelijkheid en onze omgang met taaltekens: woorden, zinnen, teksten. Ik zal die nu verder doortrekken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwoording, interpretatie en werkelijkheidOok woorden, zinnen en teksten maken deel uit van de werkelijkheid en in hun toepassing geven ze op hun beurt, beter, geven wij als gebruikers vorm aan de sociale werkelijkheid, veelal door haar te bevestigen, soms door haar een nieuw aanzien te geven. Een voorbeeld. Als we het woord mevrouw opzoeken in Van Dales ‘Groot woordenboek der Nederlands(ch)e taal’ in zijn laatste vooroorlogse (1924), de eerste naoorlogse (1950) en de meest recente | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgave (1984a), dan vinden we achter het lemma de omschrijvingen als in overzicht 1.
Overzicht 1. 1924:
1950:
1984:
De omschrijvingen in de verschillende edities van de Van Dale geven in de ogen van de cultuurpessimist wellicht duidelijk de neerwaartse carrière aan van het woord mevrouw. Noemt het in 1924 nog vooral de gehuwde vrouw van de betere stand, in 1950 kan het ook andere gehuwde vrouwen aanduiden, als zij maar geen moeder de vrouw uit de volksklasse zijn. In 1984 ten slotte valt ook de ongehuwde in de term. Dat aan het overzicht evenwel een interpretatie verbonden kan worden, waarin wordt uitgegaan van de verbeterende maatschappelijke positie van de vrouw in de laatste decennia, is niet alleen taalsociologisch een gelukkige omstandigheid.Ga naar eind/10/ Door tegenover vrouwen bewust gebruik te maken van het woord mevrouw zonder onderscheid te maken naar hun maatschappelijke status of, sterker nog, zonder impliciete erkenning van een verschil in waarde door rang of burgerlijke stand herscheppen wij onze sociale werkelijkheid. Dat de ontwikkeling in 1984 niet geheel haar beslag heeft gekregen, mag blijken uit de nog altijd aanwezige, zij het slechts tussen haakjes toegevoegde, kwalificatie gehuwde. Het woordenboek treft hier geen blaam, het registreert het woordgebruik en informeert ons daarover. Degene die het boek raadpleegt, beoordeelt of het hem past, en handelt vervolgens vrijelijk. Maar wie daarbij zekere grenzen overschrijdt, kan spot ten deel vallen, getuige de attestatie in het ‘Woordenboek der Nederlandsche taal’ in de aflevering van 1906 ([band 1913] s.v. mevrouw): ‘Zekeren jongen Domine, hier in ons eenvoudig Noord- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland... heeft in zeker stadje het Mevrouwen zoodanig ingevoerd, dat men 'er bijna geen Juffrouwen meer vinden kan’. Wij kunnen in vrijheid besluiten discriminatoir taalgebruik te vermijden. In beginsel geldt voor tal van woorden dat wij daarmee onze wereld kunnen vervuilen of leefbaar kunnen inrichten. De betekenis die woorden hebben, kennen wij er aan toe in een niet aflatend proces van taalverkeer. Wij maken uit of we wel of niet, en zo ja in hoeverre we van de gangbare routine-aanduiding van de standaarduitdrukking of van het cliché af zullen wijken. Zeker, voor een goede verstandhouding zijn de marges vaak zeer smal,Ga naar eind/11/ willen wij onze gesprekspartner niet voor het hoofd stoten of onze eigen kop niet bezeren. Woorden zijn als wetten in de gezonde democratie. Ze maken deel uit van de sociale werkelijkheid en bepalen haar zelfs in hoge mate. Ze worden ingevoerd, ze worden verschillend geïnterpreteerd en toegepast, ze worden veranderd of raken in onbruik. Voor wetten in de wetenschap geldt nauwelijks minder, nu eens tot ergernis, dan weer tot vreugde van de onderzoeker. Ook de wetten van de wetenschap zijn door interpretatie verkregen constructies en bestaan bij de gratie van de sociale werkelijkheid. Laat de gedachte dat woorden deel uitmaken van onze werkelijkheid, aanvaard zijn, en laat tevens aanvaard zijn dat ook het concrete gebruik van woorden van onze werkelijkheid deel uitmaakt. Dan rijst in het licht dat de sterren moesten werpen op de relatie tussen werkelijkheid, interpretatie en verwoording, de vraag of dus ook woorden en uitingen van de een op hun beurt niet evenzeer onderworpen zijn aan interpretatie en aldus constitutief zijn voor gedachten en gevoelens bij een ander. Laat een taalteken dan verschillende interpretaties toe, net als de figuren in het voorafgaande? Hoewel het in de praktijk van het gewone taalverkeer van weinig belang is, meent de taalkundige er zijn voordeel mee te doen onderscheid te maken tussen interpretaties die te verbinden zijn aan een loutere constellatie van taaltekens, en interpretaties die te verbinden zijn aan een constellatie van taaltekens in het verband van de context of situatie waarin zij voor het feitelijk taalverkeer worden gebruikt. In het ene geval spreekt hij bijvoorbeeld van zinnen, in het andere geval van uitingen. Waar het gaat om uitingen, wordt dan opnieuw een scheidslijn getrokken tussen tweeërlei interpretatie. Men kan vast willen stellen waar een concrete uiting op slaat, maar ook wat ze bij degene die er kennis van neemt, teweeg brengt: hier wordt de verbinding tussen taal en werkelijkheid het scherpst ervaren. Overzicht 2 brengt de relaties in beeld: Overzicht 2.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderscheid tussen de typen relaties A en B komt mij niet bijster zinvol voor. Want het zijn geen woorden die woorden bepalen (Bakker 1968a: 14) of daar iets van prediceren, maar het zijn de door woorden opgeroepen voorstellingen die ingepast moeten worden in de voorstelling van een situatie die ons voor ogen staat of komt te staan: ofwel doordat deze door andere woorden is of wordt opgeroepen, ofwel doordat deze de onmiddellijk waarneembare situatie betreft. De typen relaties A en B moeten naar mijn oordeel onder één noemer aan de orde gesteld worden als de relatie tussen taaltekens en hun omgeving.Ga naar eind/12/ In wat volgt, zal de aandacht vooral hierop gericht worden, vanuit een functioneel taalkundig gezichtspunt. Als eerste voorbeeld van een relatie tussen een taalteken en zijn, eventueel talig opgeroepen, omgeving zullen we het woord van (Janssen 1975) bekijken zoals in zin (1).
Achter a-f staat een lijst van mogelijke interpretaties. En nog andere interpretaties zijn in beginsel mogelijk voor van, zoals wel met voorbeeld (2) kan worden toegelicht.
Stelt u zich voor dat Peter en Karel hard voor een stier proberen weg te rennen, dan zult u willen aannemen dat de met van aangeduide betrekking tussen de twee dieren en het tweetal dat zich uit de voeten maakt, geenszins een relatie van eigendom-eigenaar hoeft te zijn. Het geldt op vergelijkbare wijze voor de zinnen (3) en (4).
Komt in zin (1) en (2) de diversiteit van interpretatiemogelijkheden op rekening van het voorzetsel van, in zin (3) moet ze worden toegeschreven aan het genitiefaffix -s en in zin (4) aan de bezittelijke voornaamwoorden mijn en uw. De betekenis van de bezittelijke voornaamwoorden en de interpretatie die zij toelaten, komt tot uiting in het volgende voorbeeld. Nobelprijswinnaar Dingelam heeft bij wijze van gelukwens van boer Lagerwij een haan gekregen bedoeld voor de braadpan; maar de vrouw van de laureaat ziet iets meer in het beest, zodat de Dingelams besluiten het als huisdier te adopteren. Op een dag is de haan zoek. In de woordenwisseling die zich dan tussen de echtelieden ontspint, luidt het van de zijde van mevrouw Dingelam:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Te maken hebbend met’ is kennelijk een algemeen betekenisfacet van bezittelijke voornaamwoorden.Ga naar eind/13/ De inhoud van de betrekking is niet te voorspellen, toch blijkt die er in het voorbeeld van de Dingelams zeer toe te doen. De omgevende informatie stelt ons in staat te bepalen in welke betrekking de haan tot de ik-figuur staat en in welke tot de jij-figuur. Een volgend voorbeeld van een relatie tussen een taalteken en zijn, eventueel talig opgeroepen, omgeving geeft zin (6). De analyse van een constructie als de beoordeling van de oefenmeester heeft taalkundigen van oudsher voor problemen geplaatst
Ook hier kunnen we de vraag stellen zoals ten aanzien van het woord van, het genitiefaffix -s en de bezittelijke voornaamwoorden: gaat het in de zinnen (6) en (7) om twee verschillende woorden beoordeling met toevallig één vorm, om verschillende betekenissen van een woord, om twee betekenisaspecten van een woord of om een hoofd- en een bijbetekenis, dan wel: gaat het om één woord met één betekenis? Als van de laatste gedachte wordt uitgegaan, dat het één woord betreft met één sobere betekenis, is hiermee geïmpliceerd dat de verschillende interpretatieve invullingen die aan een woord gegeven kunnen worden, niet afzonderlijk hoeven te worden geleerd, maar dat de menselijke geest in staat is de relevante invulling veelal ter plekke en terstond voort te brengen. De diverse gebruiksmogelijkheden van een woord vormen in die zienswijze geen lijstje eigenschappen van dat woord, want iedere eindige opsomming houdt feitelijk een reductie in van de interpretatieve rijkdom van een taalteken.Ga naar eind/15/ De diversiteit van mogelijkheden waarin een woord gebruikt kan worden, toont aan dat de menselijke geest zich creatief van een teken kan bedienen. De taalkundige interesse is in zo'n benadering enerzijds gericht op de betekenisbepaling van woorden, omdat de betekenis verglijdend, niet stabiel is, getuige het woord mevrouw, en anderzijds op de mogelijkheden van het menselijk interpreteren, die verder reiken dan de interpretatie van tekens van natuurlijke taal. Ik wil u de gedachte voorleggen het woord beoordeling in de zinnen (6) en (7) te zien als één woord met één vorm en één betekenis, maar een betekenis zo sober dat die een grote verscheidenheid van interpretaties niet verhindert (zie Janssen 1985b, 1986). Voor dit denkbeeld wil ik u ontvankelijk proberen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
te maken. Laten we het woord beoordeling eens bezien in een zinsverband waarin een reeks interpretaties denkbaar is, zoals bij zin (8).
Achter a-f staan mogelijke interpretaties. Dit aantal kan nog eens verdubbeld worden, want overal waar nu werd staat, zou was ook passend kunnen zijn. Daarenboven is een verdrievoudiging mogelijk. Bij de interpretaties van a-f blijft in het midden wie beoordelaar is en wie beoordeelde. Maar naast de mogelijkheid dat Karel slechts zijdelings bij de beoordeling betrokken is, zou hij ook degene kunnen zijn die beoordeelt of beoordeeld wordt. Het voorbeeld laat dus een grote verscheidenheid aan interpretatiemogelijkheden zien. Als we in al deze gevallen verschillende woorden beoordeling zouden aannemen, verklaren we niet dat deze interpretatieve diversiteit zich in beginsel ook bij andere woorden voordoet, niet alleen bij woorden met de structuur werkwoordstam + affix -ing, zoals beoordeling, opening en wandeling, maar ook bij woorden als interpretatie, verblijf, borrel of spel (Wittgenstein 1953). Laten we een ogenblik terugdenken aan de waarnemingen die we aan de sterren verricht hebben. In de eerste figuur was er geen interpretatie die zonder meer de voorkeur verdiende. In de derde figuur, een afbeelding volstrekt congruent aan figuur 1, bleken de driehoeken echter zodanig ten opzichte van elkaar en hun omgeving geordend dat de interpretatie van een davidster, zich wel met voorrang aan ons opdrong. Dit verschijnsel vertoont overeenkomst met de interpretatie van woorden als van en beoordeling. In het merendeel van de voorbeeldzinnen weten we niet zonder meer welke van de vele denkbare interpretaties geboden is. Maar andere, al dan niet talig, zich aandienende informatie kan een achtergrond of omgeving vormen, die onze wil tot begrijpen stuurt en ons de mogelijkheid biedt een zinvolle samenhang te zien.Ga naar eind/16/
Na de bespreking van een voorzetsel, een affix, namelijk de genitief-s, enkele bezittelijke voornaamwoorden en een zelfstandig naamwoord wil ik nu een werkwoord nader met u bezien.Ga naar eind/17/ Daarbij laat ik buiten beschouwing de veelheid van temporele interpretaties die zich bij werkwoorden aandienen (zie Janssen, te verschijnen). Het werkwoord omringt in een zin als (9) levert zonder nadere informatie geen pasklare interpretatie af (zie Janssen 1986).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen te maken hebben met een toestandGa naar eind/18/, maar ook met een handelingsproces. Anders dan in zin (9) ligt bij zin (10) slechts de eerste, de toestandinterpretatie voor de hand.
Het spreekt vanzelf dat een levenloze zaak als een muur moeilijk te zien is als de uitvoerder van een handelingsproces. Toch kunnen niet-bezielde entiteiten een interpretatie mogelijk maken die sterk lijkt op de tweede interpretatie van zin (9). Zie bijvoorbeeld de zinnen (11) en (12).
In de b-interpretaties is geen handelingsproces aannemelijk, maar wel een proces, een gebeuren. Moeten we in de diverse interpretatiemogelijkheden de zinnen (9-12) verschillende betekenissen van het werkwoord omringt zien of zijn het de diverse entiteiten in combinatie met het concept dat met het werkwoord wordt opgeroepen, die aansprakelijk zijn voor de verschillende interpretaties? Ik wil het nog wat ingewikkelder maken. Stel dat de lijfwacht waarvan in zin (9) sprake is, niet een groep personen is, maar slechts één breedgeschouderd personage, dan lijkt zin (9) de geopperde interpretaties toch niet zonder meer toe te laten. Voorwaarde schijnt dat de omringende entiteit zich aan meer dan een zijde van het omringde object bevindt. Maar als de lijfwacht in één persoon verenigd zich nu eens voortdurend om en om de president beweegt, is in zo'n situatie de interpretatie van zin (9) dan nog een vraag? Zie verder zin (13) in een situatie waar Karel in gehurkte zit een paar kinderen van twee en drie jaar tussen zijn armen gevangen houdt of gevangen wil nemen. En vergelijk hiermee zin (14).
Tussen Karel en zijn armen en tussen de jasmijnstruik en de heerlijke geur wordt een nauwe relatie gedacht, waarin de ene entiteit op enigerlei wijze hiërarchisch geordend is boven de andere. De armen en de geur worden als een verlengstuk gezien en door hun uitgebreidheid is een omringing voorstelbaar. Opvallend is dat ook nu weer naast de toestandlezing in beide gevallen nog een tweede lezing denkbaar is.Ga naar eind/19/ Bij zin (13) kan het zijn dat Karel de peuters nog niet omringd heeft, maar dat hij daar aanstalten toe maakt; bij zin (14) hoeft de jasmijngeur nog niet geheel om het prieel te hangen, maar begint het er sterk op te lijken. Voor zin (13) blijkt dus ook de interpretatie van een handelingsproces mogelijk, voor zin (14) de interpretatie van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebeuren. Laten we nu nog zin (15) in ogenschouw nemen.
Als we ook de lijfwacht als verlengstuk van de president zouden willen zien, wordt de metafoor nogal opgerekt. Kon in de vorige gevallen de entiteit genoemd met het onderwerp zelf gedacht worden als de ring of als onvervreemdbaar daarmee verbonden, in zin (15) is de relatie tussen de president en de lijfwacht aanzienlijk losser.Ga naar eind/20/ Opgemerkt kan worden dat steeds de entiteit die omringt, de bron is van de ene of andere interpretatie. De aanwezigstelling van deze entiteit heeft effect op de interpretatie van het betekenisconcept dat met omringt aan de orde wordt gesteld. De omringende entiteit verschilt niet alleen per voorbeeldzin, maar de begrepen functie van de entiteit in de omringing kan zelfs bij een en dezelfde voorbeeldzin verschillend zijn. Bij zin (9) in de toestandinterpretatie vormt de lijfwacht een ring en houdt zij die in stand; bij zin (11) in de toestandinterpretatie vormt het water een ring, maar het kan moeilijk worden opgevat als instandhouder van de ring. In de handelinginterpretatie van zin (9) brengt de lijfwacht als handelend persoon of groep personen een omringing tot stand door middel van de eigen psycho-fysieke aanwezigheid. Bij zin (11) in de gebeurinterpretatie gaat de omringing uit water bestaan, maar stellig op grond van onderworpenheid aan de zwaartekracht. En zo kunnen we de zinnen verder langs gaan terwijl de scala van functietoekenningen aan de omringende entiteiten toeneemt.Ga naar eind/21/ Vast staat in al de beschouwde gevallen dat de entiteit die omringt, varieert in haar functie bij het omringen. Maar met de variatie in functie correspondeert geen systematische variatie in de talige vorm. Wat maakt het dan zinvol aan te nemen dat de betekenis van omringt zou co-variëren met de diversiteit van functies van de omringende entiteit? Waarom zouden we in de reeks optredens van omringt een verzameling correlaten willen zien? Zeker, vanuit een positivistisch gezichtspunt lijkt het verantwoord een lijst aan te leggen van valenties of van subcategorisatieframes, maar daarmee is de correlatie slechts vastgelegd, en dat dan ook nog maar voor een beperkt aantal gevallen. De correlatie is echter niet geduid, niet op verklarende wijze geïnterpreteerd.Ga naar eind/22/ Denkt u nog eens aan het citaat over de jonge dominee die het mevrouwen zo ruimhartig invoerde. Had u al eens eerder van deze toepassing van mevrouwen gehoord? Het woord zat in deze toepassing niet al in uw hoofd. Toch begreep u de zin onmiddellijk. In uw persoonlijk lexicon zat het woord mevrouw wel, zij het in de toepassing als zelfstandig naamwoord. En dat was voldoende (zie De Vries 1975: 162-163; Clark en Clark 1979: 787; Karius 1985). Indien dus correlatie relevant is, dan toch alleen op het niveau van de interpretatie. Omdat omringt in al de verschillende gebruiksgevallen een en dezelfde vorm heeft en omdat er bij andere woorden een vergelijkbare variëteit aan toepassingsmogelijkheden waargenomen kan worden, is het zinvoller aan woorden in het algemeen een sobere betekenis toe te schrijven, waardoor zij een grote diversiteit van toepassingen en interpretaties toelaten. Het is niet het woord omringt dat al de verschillende interpretaties oproept, maar het zijn de enti- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
teiten, de lijfwacht, de muur, het water, het struikgewas, Karel, de jasmijnstruik en de president, die in combinatie met het door omringt betekende concept een diversiteit van interpretaties evoceren in een grote verscheidenheid van functies, die door onze kennis van de werkelijkheid zo en niet anders worden begrepen, maar die niet talig zijn aangeduid.
Mag het er in het voorafgaande soms op lijken dat de taal onprecies zou zijn, dan wil ik dit beeld graag nuanceren, enerzijds door te laten zien dat een spaarzame verwoording in normale omstandigheden geen onduidelijkheid of misverstand hoeft te creëren en anderzijds door te laten zien dat woordjes waaraan vaak weinig belang wordt toegeschreven, fijne onderscheidingen tot uitdrukking kunnen brengen. Eerst enkele gevallen van spaarzaamheid in de verwoording.
In de tweede zin van voorbeeld (16) is met de aanduiding de tentoonstelling, hoewel in soberder bewoording, geen andere zaak aangegeven dan in de eerste zin genoemd wordt met de Tiende Internationale Landbouwtentoonstelling.Ga naar eind/23/ Een ander type zuinigheid geven de stukjes tekst van (17-19) te zien.
De afwezigheid van een subject, in een hoofdzin, bij geeft, moet, zal en denkt maakt de interpretatie van de zinnen in het gegeven tekstverband of, meer algemeen, in de desbetreffende omgevende werkelijkheid allerminst onzeker.Ga naar eind/24/ Meerzinnigheid of poly-interpretabiliteit is niet in het spel, zelfs niet in het geval van zin (17), waar wat niet geeft, verschilt van wat toch in de was moet.Ga naar eind/25/ Nu een tweetal gevallen waarin ogenschijnlijk onbelangrijke woorden een subtiele betekenisdifferentiatie voor hun rekening nemen. Bezie eerst de voorbeelden (20) en (21) zonder en met het voorzetsel aan.Ga naar eind/26/
Stel, Oliver wordt duizelig en verzoekt Stanley dringend om een stoel, dan zal Stanleys hulp als aangeduid met zin (20) niet het komisch effect hebben dat het gevolg is van zijn handelend optreden beschreven met zin (21). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan een betekenisverschil bij zinnen zonder en met het woordje te, een verschil dat in de taalkundige traditie vrijwel genegeerd is.Ga naar eind/27/ Bezie daartoe eerst de zinnen (22-24).
Anders dan bij de twee zinnen van (22) is van (23) en (24) alleen de b-zin makkelijk te interpreteren. De b-zinnen van (23) en (24) komen hierop neer dat de betrokken personen door het trucje en de aanwijzingen worden geholpen: kennis ervan helpt hen. Zou bij de a-zinnen het interpretatieprobleem hierin zitten dat een trucje en aanwijzingen niet gedacht kunnen worden als handelende entiteiten, in tegenstelling tot de voorstelling die we ons van Peter kunnen maken? Ja en nee. Ik zal dit toelichten met een paar voorbeelden. Stel, de afwas moet gedaan worden en u bent bereid het karwei samen met uw gastvrouw of gastheer op te knappen, dan toont u zich alleen met de a-zin van (25) echt behulpzaam. In de situatie met de b-zin beschreven biedt u slechts aan toebereidselen te treffen, de ander op weg te helpen, maar onttrekt u zich aan het eigenlijke werk.
Stel verder dat Jans tennisbal op het dak is geraakt, en u wilt hem helpen via het bekende pootje geven. Dan biedt u uw hulp aan met de te-versie van (26), dus anders dan bij uw aanbod tot hulp bij de afwas: het eigenlijke pakken laat u aan Jan over.
Nu is ook duidelijk dat bij de zinnen (23) en (24) de a-zin moeilijk te interpreteren valt, want het trucje en de aanwijzingen zouden begrepen moeten kunnen worden als deel te nemen aan het werk dat centraal staat, en daar is wel erg veel fantasie voor nodig.Ga naar eind/28/ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
SlotAls we taaltekens waarnemen en trachten te begrijpen, zijn we op verscheidene interpretatieniveaus druk doende. Interpretatief dient vastgesteld te worden met welke woorden we te maken hebben, want noch hun vorm noch hun betekenis zijn steeds probleemloos vaststelbaar. Wat de vorm betreft moet niet alleen gerekend worden met uitspraak- en spellingsverschillen, maar ook met slordigheden, versprekingen, schrijffouten.Ga naar eind/29/ De betekenis van een woord ligt doorgaans vrij vast, maar zoals het woord mevrouw heeft laten zien, zijn er in beginsel steeds verschillen mogelijk. De omstandigheden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin het woord gebruikt is, kunnen indicatief zijn voor zijn betekenis: de interpretatie kan zich alleen voltrekken tegen de achtergrond van de werkelijkheid waarmee wij in het verleden geconfronteerd zijn of waarmee wij geconfronteerd worden op het gebruiksmoment zelf.Ga naar eind/30/ Dit betekent dat een natuurlijke taal als het Nederlands geen invariante entiteit is, maar een complex van variëteiten dat per individu (Hudson 1980; Daan e.a. 1985), sterker per taalhandeling varieert (Davidson 1986; Rorty 1986). Een tweede niveau van interpretatie is in het voorafgaande uitvoerig gedemonstreerd: door taaltekens opgeroepen informatie moet creatief worden ingepast in de voorstelling die ons door de omgeving, eventueel ook door taaltekens geëvoceerd, voor ogen staat of komt te staan. Moeten we hier een afzonderlijk niveau onderscheiden voor figuurlijk gebruik?Ga naar eind/31/ Bij de sterren die ons aanwijzingen verschaften hoe taaltekens te begrijpen, hebben we kennis gemaakt met een bijzondere zingeving. Een meetkundige figuur kan dienst doen als een symbool en zo een concept vertegenwoordigen van een geheel andere orde. Woorden vertegenwoordigen door hun aard iets van een andere orde dan de vorm waarin ze waarneembaar zijn, ze vinden daarin hun bestaansgrond. Veranderen zij dan bijvoorbeeld bij metonymisch gebruik van betekenis, of wordt slechts een deel van de woordbetekenis toegepast (zie Reichling 1935: 256; Pollmann 1984)? Neem een eigennaam; hieraan wordt doorgaans geen andere dan een onderscheidende betekenis toegekend.Ga naar eind/32/ Maar een eigennaam, bijvoorbeeld Den Haag, kan gebruikt worden om de Nederlandse regering aan te duiden, zoals in zin (27).
Toch is de eigennaam Den Haag in het verband van zin (27) niet van betekenis veranderd, de entiteit die er gewoonlijk mee wordt aangeduid, de stad Den Haag, komt ons door de overige informatie in een specifieke hoedanigheid voor de geest, en wel als een entiteit die in een nauwe relatie staat met de stad.Ga naar eind/33/ Het is met aanduidingen als een Rembrandt en een Honda in principe niet anders.Ga naar eind/34/ Bezie verder een zin als (28) in de volgende situatie. Een collega zal met u mee rijden. U komt samen het gebouw uit waar u werkzaam bent. Als uw collega rondkijkt naar uw auto, zegt u:
Ook nu is de betekenis van ik niet anders dan gewoonlijk, noch wordt de betekenis van het woord op een bijzondere wijze geactueerd. Maar de entiteit aangeduid met ik komt ons in een specifieke samenhang voor de geest, en wel zo, dat wij bij het gebruik van het woord ik denken aan een entiteit die in een nauwe relatie staat tot de ik-figuur. Laten we vervolgens een geval van metaforisch taalgebruik bezien, zoals in zin (29).Ga naar eind/35/
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik wil slechts uw aandacht vragen voor de aanduiding het zwarte gat. Zoals bekend wordt het bestaan aangenomen van hemellichamen met een zo overweldigende massa dat alle materie tot aan licht toe die in zijn gravitatieveld komt, ermee samenbalt. De woordcombinatie zwart gat is zowel in de toepassing van het woord zwart als in de toepassing van het woord gat opmerkelijk. Zwart duidt hier aan dat het hemellichaam slechts indirect waarneembaar is, doordat ook licht niet zo snel is dat het aan zijn aantrekkingskracht kan ontkomen. En gat duidt aan de buitengewoon sterk aantrekkende, absorberende kracht van het hemellichaam, dat bepaald niet de vorm heeft van een opening of een open plaats in een vaste stof of in een voorwerp (zie Van Dale 1984a s.v.) Beide woorden, zwart en gat, duiden eigenschappen van het hemellichaam aan. Zij karakteriseren de eigenschappen evenwel niet ten volle (Macnamara 1982: 211). Zou dat wel het geval zijn, dan kon wellicht van betekenisverandering gesproken worden. Is, bijvoorbeeld in het geval van het woord gat, dan slechts een deel van de betekenisonderscheidingen toegepast? Naar mijn oordeel is de betekenis van het woord hier echter niet in het geding. Het gaat om een eigenschap van de aangeduide zaak, de eigenschap van sommige gaten dat daar dingen in kunnen verdwijnen.Ga naar eind/36/ De aanduiding zwart gat spreekt tot onze verbeelding, ze roept de voorstelling op van een fenomeen in zijn meest saillante eigenaardigheid.Ga naar eind/37/ Naast de besproken interpretatieniveaus is er, ten slotte, het niveau van de sociale interactie. Hier komt de uiteindelijke zingeving van een taalteken tot stand. Welk effect heeft een taalteken, een uiting, op de dispositie, de attitude, van de gesprekspartner? Moet bijvoorbeeld een bepaalde vraag als verzoek of als opdracht begrepen worden? Stel, u bent even in de dertig en als receptioniste werkzaam in een hotel. Een bejaarde dame komt naar u toe met de vraag:
Nu een situatie waarin een kakkineus type van een jaar of veertig u dezelfde vraag stelt. Hoogstwaarschijnlijk zult u in beide gevallen het van u verlangde werk doen. Maar door de woorden van de laatste persoon bent u geïrriteerd: u verwacht van iemand in die leeftijdscategorie dat deze het woord juffrouw zou hebben vermeden en de vraag ook anderszins meer als een verzoek zou hebben ingericht. Als er voor de veertigjarige hotelgast post zou liggen, zou u er niet aan denken daarop te wijzen. Een uiting die in het ene geval geschikt of zelfs innemend is, kan in een iets andere situatie als ongepast of ergerlijk overkomen. Communicatie is ook op dit niveau geen mechanistische overdracht van pasklare concepten.Ga naar eind/38/
Voor de verschillende interpretatieniveaus kan als motto gelden: communiceren met behulp van taal berust op een constante beoefening van het waarnemen en interpreteren van wat als de werkelijkheid beleefd wordt, de alledaagse, de systematisch geobserveerde en de imaginaire werkelijkheid.Ga naar eind/39/ Een verwoording, eveneens voorwerp van waarneming en interpretatie, kan onvoldoende scherp blijken, zowel in de gewone omgang als in de wetenschap bij onderwijs en onderzoek, zodat een herformulering nodig is, waarin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
de interpretatie van de werkelijkheid beter verbeeld wordt, waarin nog beter uitdrukking wordt gegeven aan de beleving van de werkelijkheid, zo goed mogelijk afgestemd op de feitelijke of gedachte partner in het taalverkeer die kennis heeft van het Nederlands, wat ook de betekenis daarvan zou kunnen zijn.
Dames en Heren,
Velen van u ben ik veel dank verschuldigd, voor het vertrouwen dat u in mij heeft gesteld toen u bijdroeg tot mijn benoeming aan de Vrije Universiteit, voor uw bijdrage aan mijn vorming, mede door uw collegialiteit, eerst aan de Nijmeegse en vervolgens aan de Groningse universiteit, en door uw vriendschap. Graag zeg ik u hiervoor dank met de wens hier meer dan deze dankbetuiging tegenover te kunnen stellen.
Dames en Heren verbonden aan of met de Faculteit der Letteren,
Ik hoop ertoe bij te dragen de goede samenwerking verder te ontwikkelen, die reeds naar mijn interpretatie in een hartelijke verstandhouding tussen u en mij gegroeid is, in zaken van het onderwijs en het onderzoek.
Ik dank u allen voor uw aandacht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|