beproefde wetenschappers korte tijd in rust aan een project kunnen werken, zekere toekomstmogelijkheden te bevatten. De betrekkelijk slechte ‘meetbaarheid’ van de feitelijke resultaten lijkt men op de koop toe te moeten nemen.
Landelijk bezien is de rol van het wetenschappelijk bibliotheekwezen niet weg te denken, als men het onderwerp ‘Geesteswetenschappelijk onderzoekbeleid, aan de orde stelt. De bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek, Dr. C. Reedijk, tevens ambtshalve ondervoorzitter van de Bibliotheekraad, werd bereid gevonden de rol van het Nederlands bibliotheekwezen (in zijn onvermijdelijke internationale samenhang) gestalte te geven. Juist op geesteswetenschappelijk gebied is er in deze sector nogal wat op gang gebracht gedurende de laatste jaren.
De internationale component is evenmin weg te denken als het gaat om uitdrukking te geven aan de ontwikkeling van statistieken op geesteswetenschappelijk terrein. Hoewel een en ander zich nog in de kinderschoenen bevindt, vooral ook omdat naar het schijnt de grote wereldmachten zich op dit punt weinig aan de geesteswetenschappen gelegen laten liggen, bewijst de bijdrage van Dr. F. Snapper dat een paar (interessante) conclusies wel degelijk mogelijk zijn. Hij schenkt ruime aandacht aan de landen om ons heen en zet vervolgens een aantal Nederlandse gegevens uit heden en verleden op een rij.
Wat de afzonderlijke universiteiten en hogescholen betreft, wordt in deze opstellenbundel aandacht geschonken aan ‘een’ College van Bestuur en aan ‘een’ wetenschapscommissie op het niveau van een faculteit der letteren.
Drs. H.J. Brinkman, lid van het College van Bestuur aan de Vrije Universiteit, werd bereid gevonden om op persoonlijke basis een aantal typisch universitaire bestuursproblemen te verwoorden. Wellicht omdat hij van huis uit een echte alfa-man is, bevat zijn bijdrage erg veel bij uitstek praktische opmerkingen. Op faculteitsniveau geeft Prof. Dr. A. Cohen van de rijksuniversiteit te Utrecht uitdrukking aan de bijna directe moeilijkheden waarmee men te maken heeft als het op het dagelijkse werken met nagenoeg individuele wetenschappers aankomt.
In het thematische kader van deze uitgave is op één punt aandacht geschonken aan één specifiek wetenschapsgebied, nl. de Neerlandistiek. De voorliggende gedachte hierbij is geweest, dat het Nederlands en zijn toepassingen, alsmede de bestudering van zijn taal- en letterkunde binnen de eigen landsgrenzen toch altijd zal moeten mogen rekenen op onze bijzondere aandacht. Hierbij werd het accent niet gelegd op de