Vlaanderen en de Europeesche kultuur
Em Janssen S.J. schrijft in Streven dat de
boekengilden Die Poorte, De Fenix, De Pelikaan en
De wetenschappelijke bibliotheek volgens hem teekenen van
kultuur zijn. Na die schrandere opmerking wordt hij oprecht en verklaart dat
die teekenen hem slechts zeer voorwaardelijk verheugen: Cui bono?
wil ons van de lippen, schrijft hij. Maar ondanks zijn scepticisme wil hij
de teekenen onderzoeken: niet sceptisch, niet critisch, eerder
welwillend. Nobele gevoelens inderdaad, den opbloei der vlaamsche cultuur
‘eerder welwillend’ te willen onderzoeken.
Hij stelt vast dat veel vertaalwerk en veel romans uitgegeven worden
en houdt dan een beschouwing die alle aandacht verdient. Cultuur, betoogt hij
daarin, bestaat ook in zelfbeperking. De goede verstaander, die hem nog niet
begrepen zou hebben, wordt tot zulke zelfbeperking opgewekt met een vraag. Of
nl. al dat uitgeven van buitenlandsch werk, dat zeker een
ontplooiing van een tot wasdom gekomen kultuurleven is, echter
niet reeds kiemen van decadentie bevat? Het mag ons volk niet
veranderen, zegt hij, doch slechts meer maken wat het is. Goed begrepen?
Maar om zijne waarschuwing tegen import van Europeesche kultuur in
Vlaanderen, een reden te geven, wijst hij er op dat ook de Europeesche kultuur
hare tekorten heeft. Men zou daaruit afleiden dat dus a
fortiori de vlaamsche kultuur ook de hare moet hebben, en lichtelijk
grooter, maar neen, Vlaanderen met zijne tekorten moet blijven wat het is en
dit nog meer worden, en Europa moet om zijne tekorten geweerd worden.
De daarop volgende beschouwingen over den roman zijn meer dan
infantiel.
O.a. beweert hij dat na den oorlog veel meer romans en minder
gedichten geschreven werden en dat dit toe te schrijven is aan den
naoorlogschen geest. Waar haalt hij dat? Spreekt hij over Vlaanderen of over
Europa? In geen van beide gevallen kan hij dat bewijzen. Sedert meer dan
honderd jaar neemt de roman geleidelijk de overhand in de literaire
wereldproductie - maar de oorlog heeft die evolutie ongemoeid gelaten.
Voor den oorlog, beweert hij, scheen
in Vlaanderen een hoogtepunt van lyrische poëzie bereikbaar, na den oorlog
keerde de ontnuchterde kunstenaar zich naar de epiek.
Vóór den oorlog wás een hoogtepunt van lyrische poëzie bereikt door
Karel van de Woestijne, maar schr. weigerde het te
erkennen.
Streuvels had een ander hoogtepunt bereikt en schr's
vrienden hebben hem er doen voor boeten. Wat wonder dat de ‘ontnuchterde