| |
| |
| |
In Memoriam Jacob Bendien † 1933
Nu de bescheiden figuur van den Amsterdamschen schilder en teekenaar
Jacob Bendien over de levensgrenzen is gegaan, waar zijn
bestaan reeds jaren dralend toefde, is het goed de beteekenis van zijn
werkzaamheid te overzien.
Hij heeft daar recht op; meer dan tallooze bekende rumoerigen, die
de middelen van tentoonstelling en pers met de vaardigheid van het koopmanschap
en de vindingen van de ijdelheid zonder scrupules weten te gebruiken. Bendien
was slecht begrepen. De aarzelende berichtjes over hem en zijn werk, die
vroeger en nu bij zijn dood, in de pers verschenen, bewijzen weer eens opnieuw
hoe de overvloed aan tentoonstellingen de bekendheid en vertrouwdheid, de
omgang met schilderkunst, niet versterkt, maar verzwakt en vervlakt. De
figuren, die zich in den regel van tentoonstellingen afzijdig houden, tellen
niet mee en de weinige keeren dat zij meedoen zijn onvoldoende om over de
uiterlijke weerstanden, tegenover het onbekende van hun werk heen te komen. Ik
geloof niet, dat Bendien dit ooit anders gewild heeft. Zijn aard en het wezen
van zijn werk beteekenden niet levensdrang, maar teruggetrokkenheid. Zijn werk
was te ongewoon om er over heen te zien, maar er was toch tijd noodig om er
in te zien. Dien tijd gaf hij het publiek en de critici
weinig. Bovendien: zijn physieke gesteldheid remde zijn scheppingscapaciteit.
Hij was het tegendeel van overvloedig. Maanden, soms een jaar van gedwongen
rust, onderbraken zijn werkzaamheid, die nooit onstuimig was, maar bezonnen,
wikkend en wegend. Het is duidelijk, dat een zoodanige gesteldheid zich in de
openbaarheid tot nu toe zwak heeft afgespiegeld.
Des te scherper dwingt nu dit oogenblik tot het vastleggen van
eenige feiten omtrent Bendien en tot het overdenken van zijn werkzaamheid.
| |
| |
Hij behoorde tot de jeugd, die nog gevormd is in de jaren kort aan
de wereldoorlog voorafgaande. Deze jeugd kent nog de oude wereld en belast met
haar herinnering vecht zij mee voor een nieuwe. Zoo was Bendien, na z'n
Amsterdamschen leertijd bij
Klaas van Leeuwen, met
John Raedecker in de jaren 1911-14 in het toen woelige
Parijs, waar een avant-garde leed en streed, die nu alweer z'n magnetische
kracht aan lichtere epigonen heeft overgedragen. Bendien heeft er met Raedecker
een moeilijken tijd gehad van barre armoe. Zij gevoelden er zich vaak, zooals
Bendien eens zeide, als straathonden. Maar later, terug in de wereld van
voortdurende en behoedzame zorgen voor zijn aangetaste gezondheid, werd zijn
stem soms heesch van ontroerd terugverlangen naar den harden Parijschen
zwerverstijd.
Bendien is echter niet teruggekomen, zooals zoovelen, als een
epigoontje in ons land van Picasso, Braque, Matisse of wie in die jaren maar
naam van nieuwheid had. Hij is vrijwel van den beginne af aan zichzelf geweest.
De juiste verhouding van Bendien tot Mondriaan bv., die hij met groote
scherpzinnigheid en critischen zin bewonderde, was niet die van
afhankelijkheid. Integendeel, Bendien is nog iets vroeger (± 1911) dan van der
Leck en Mondriaan met composities begonnen, die niet op de natuurlijke
voorstelling berustten of daarvan waren afgeleid. In die jaren was een zoo
rigoureuze, consequente doorvoering van het absolute schilderen nieuw. Wij
staan er thans anders tegenover. Het is veel meer een uiterste geweest, een tot het uiterste komen van een in het leven
vereenzaamde schilderkunst, die geheel op zichzelf aangewezen, zich buiten de
wereld om wil uitdrukken met middelen, die eigenlijk nimmer alleen zichzelf
hadden gediend. De laatste consequentie van l'art pour l'art, totaal
losgedreven van de levensoevers.
De middelen der schilderkunst dienden radicaal gezuiverd te worden
van de wereld, van het wereldsche beeld, dat vertroebelde. De middelen van
lijn, kleur, verf, vlak, compositie, penseel, werden grondig onderhanden
| |
| |
Zelfportret Jacob Bendien (1927)
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
genomen, getoetst aan hun oerwaarde en in
zekeren zin als een nieuw ABC opgezet. Het uiterste der 19de eeuwsche
schilderkunst voerde vanzelf tot een nieuw beginnen, van voren af aan. De
invloed van de oude wereld deed zich echter nog gelden in den vorm van een aan
zich zelf overgelaten, eenzaam, donker en troebel zieleleven, losgeslagen van
de versleten ankers van het oude levensbeeld. Het nieuwe ABC stond niet meer en
nog niet in dienst van een geordend, positief gericht gevoels- en
gedachtenleven. Vandaar dat bij iemand als Bendien (in tegenstelling met van
der Leck) deze absolute schilderkunst, zich bedienende van zeer gezuiverde en
verantwoorde middelen, aanvankelijk buiten iedere bewuste, controleerbare wil
om tot stand kwam. Hij heeft mij verteld, dat zijn vroege werk vaak ontstaan is
onder een voor hem zelf duistere onontkoombare dwang. Het stond precies vast
hoe het moest worden. Iedere kromme of rechte was als een fataliteit. Hij wist
echter geen enkele ‘duiding’ daaraan te geven. De richting stond vast, het doel
was verborgen. Een omsohrijfbare aesthetische inhoud was er niet en toch was
het werk zeer geladen, gedreven door innerlijke lusten en onlusten. De
psycho-analyse kon in die jaren nog niet schuldig staan aan dergelijk werk; ze
was nog niet populair bezit geworden en nog niet opgenomen in hetgeen wij thans
surrealisme noemen. De duiding van deze werken daargelaten, lijkt het wel van
belang achteraf te zien, hoe dat zoogenaamde nieuwe en radicale nog zwaar ging
van een oude overbelaste zielswereld. Deze werken zijn in zichzelf vol
merkwaardig contrast. Van buiten strikt gezuiverd, eenvoudig, overzichtelijk,
helder; van binnen duister, onverklaard; dwanghandeling, obsessie,
nachtmerrie.
Het oude vorm-verband lag aan gruizels. De nieuwe richting deed zich
voor als een zich terugtrekken van de middelen op zichzelf, als een
inquisitorische analyse dier middelen, doch met een nog versluierde, duistere
bestemming. Hieruit blijkt, hoe het eeuwige veranderen der verhouding tusschen
levensorde en levenswanorde, onontkoombaar, fataal is, zonder dat de
menschelijke wil daar | |
| |
veel invloed op heeft. De vormcrisis der
schilderkunst is evenmin als andere levenscrisissen, het moedwillige relletje
van artistieke avonturiers geweest, maar een fataal gehoorzamen aan een half-
of niet-begrepen drang.
Bij dit wegvallen van het levensbeeld uit de schilderkunst, heeft de
individueele zielswereld zich echter met ongewone hevigheid gehecht aan de
middelen, als een laatste verband en houvast. Bij
Bendien althans was het vermogen om onmiddellijk in
kleur en lijn innerlijke verhoudingen en krachten uit te drukken, ver
ontwikkeld. Daaraan dankte hij ook zijn geschiktheid om het werk van Mondriaan
te interpreteeren op een wijze, die geen der critici in ons land hem heeft
kunnen verbeteren. Eenmaal ben ik getuige geweest van zulk een uitvoerige
analyse van een nieuw werk van Mondriaan, dat juist in de werkkamer van
Bendien, in het huis van Dr. Harrenstein, was aangekomen en in levendig
discours werd gewikt en gewogen. In de lichte ruimte van de door Rietvelt
ingerichte kamer deed het werk van Mondriaan zeer harmonieus. Alles werkte mee
om de indrukken te versterken en ik had het gevoel in den eigen tijd, binnen
bepaalde grenzen, het samentreffen van krachten te beleven, die geheel bij
elkaar behoorden, zooals op ander plan en in een anderen tijd een Tiziano de
verhoogde uitdrukking moet zijn geweest van toen tot stand gekomen woonruimten.
De analyse die Bendien over Mondriaan gaf, was in deze omgeving de stem, die in
woord-bewustzijn, spiritueel, geestig, nerveus en positief, de krachten die
deze wereld droegen reflecteerde. Later heeft hij voor den zestigsten
verjaardag van Mondriaan zijn gedachten op schrift gesteld in Elsevier.
Voor een buitenstaander was de kleurgevoeligheid van Bendien soms op
het ziekelijke af gedifferentieerd. Hij kon zoover gaan, dat bepaalde rooden of
witten, die hij in een verbazend groot aantal kon onderscheiden, de waarde van
contrastwerkingen gingen aannemen, terwijl zij voor den buitenstaander slechts
de waarde van een schakeering schenen te bezitten. Vandaar dat zijn
interpretatie van | |
| |
Mondriaan soms de afmeting verkreeg van een
omstandig levensverhaal. De directe middelen waren voor Bendien geladen met een
gevoels- en gedachtewereld. Hij behoorde tot de weinigen die inzagen, dat deze
kunstuiting in wezen niet decoratief was, zooals in den regel, afgaande op het
uiterlijk aspect, wordt aangenomen en zooals van der Leck deze foutieve
waardeering helaas heeft helpen bevorderen door deze wijze van uitbeelding voor
tapijten toe te passen. In Bendien hebben wij in ieder geval een begrijper van
Mondriaan bezeten, zooals die in de wereld der vakkundige critici niet aanwezig
was.
Het spreekt vanzelf, dat Bendien met zijn hypergevoelige reacties op
kleuren in den regel pijnlijk reageerde op de schilderkunst van zijn
Amsterdamsche omgeving. De schilderkunst, die voor alle dingen aan levensdrift
en drang gehoorzaamde en menige onzuiverheid voor haar rekening op den koop toe
nam, omdat haar niet boven alle dingen de volstrekte zuiverheid der middelen
gold, deze daad-driftige schilderkunst stond hem tegen en kon bij hem
nauwelijks de naam van schilderkunst verdienen. Ook de ijlere, grijze en witte
kleurschakeeringen en droomerige levensstyleeringen, zooals die zich in
Schumacher b.v. specialiseerden, bleven hem innerlijk vreemd. Zelden heb ik bij
een schilder een zoo indringend en hypersensitief kleur-inzicht aangetroffen
als bij Bendien. Hij ging hierin zoover dat zijn conclusie aan de gewone
waarneming vaak ontsnappen moest. Wie hem van de andere schilderkunst wel nader
stond, dat was b.v. Fantin Latour, wiens zuiverheid en innigheid, recht op den
man af, in dezen on-Hollandschen asceet verwante gestemdheid kon wekken.
Een dogmaticus was Bendien niet. Ook daarin bewees hij zijn
onafhankelijkheid ten opzichte van Mondriaan en op zijn beurt kon Mondriaan
deze ondogmatische gesteldheid van Bendien moeilijk anders zien dan als een
verraad aan het dogma der absolute schilderkunst. Een deel van het werk van
Bendien was immers nog vervuld van het levensbeeld. Er was in dezen
teruggetrokken spiritueelen kunstenaar nog altijd iets over van de verterende
vurigheid van een | |
| |
ouden levensdrang, bedwongen echter door zijn
alles overheerschende drift naar volstrekte witte zuiverheid. En zooals meer in
deze Watteau-achtige naturen sublimeerde zich het verlangen naar het warme
leven in verfijnd zinnelijke levensbeelden. Een bruidspaartje; een landerige
vlegel op Zondag achter een weidsche caféruit; bezoekers van den dierentuin;
een straatmuzikantje; een gracieus naaktfiguurtje als een gothisch zuiltje; de
wonderlijke wereld van een circus; het waren voor Bendien dankbare motieven,
waarin hij met stille ironie en werkend met het langzame geduld van een
Middeleeuwschen miniatorist, het levens-wonder in zijn armzaligheid en rijkdom
gaf. Als een verliefd wijsgeer kon hij naar het leven kijken.
Beide wijzen van uitbeelding, de volstrekte-abstracte en de
concrete, wisselden af in Bendien. Hij zag daarin geen tegenstrijdigheid. Voor
mij is zijn figuur daardoor representatief voor de periode van noodzakelijk
purisme in de kunst, welke niet stand heeft kunnen houden, zooals niets stand
kan houden, maar vrijwel onmiddellijk herstel van evenwicht heeft gezocht door
contact met het oude levens-beeld, zij het tot nu toe op geïnverteerde
wijze.
Bendien heeft zich in zijn werk van stond af aan en voortdurend
geheel gegeven. Hij veranderde alleen in zooverre dat hij rijper werd; maar wat
hij bedoelde heeft hij stellig verwezenlijkt. Zijn vroege dood onderbreekt zijn
werk niet halverwege.
In de Hollandsche groep, die de futuristische en cubistische
werkingen in de schilderijkunst op eigen wijze heeft verwerkt (Mondriaan, Van
der Leck, Leo Gestel e.a.) heeft
Jacob Bendien recht op een eigen plaats. Hij heeft zich
met scherp bewustzijn rekenschap gegeven van de middelen der schilderkunst en
van zijn eigen tijd. Wie zich inzicht in de beteekenis van deze phase wil
verwerven vindt in Bendien een volstrekt betrouwbaar en intellectueel
gefundeerd representant. Dat hij kans heeft op populariteit of althans op een
breeden kring van belangstelling geloof ik niet. Deze phase van afzondering,
zich terugtrekken, analyse, bezinning en zuivering komt krachtens haar aard
| |
| |
niet tot groote uitstraling. In zekeren zin blijft het eenzaam
laboratoriumwerk.
Maar als zoodanig verdient het dan ook de erkenning en de aandacht
van hen die de stille werkers in de laboratoria naar waarde weten te schatten.
Bendien heeft mij bepaalde werkingen in dezen tijd beter doen begrijpen, omdat
ik in hem die werkingen in onverdachte gedrevenheid en fatale waarachtigheid
heb kunnen waarnemen. Een oude wereld van eertijds bezielde schilderijkunst
ging ook in hem ten onder, maar tegelijk begon, kuisch, pril en stamelend, het
ABC van een nieuwe wereld.
Daarvan rekenschap te geven was plicht, nu de dood voltooide wat het
leven niet voltooien kan.
A.M. Hammacher
|
|