Forum. Jaargang 2(1933)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 429] [p. 429] Twee Verzen Voor Jan Engelman Terugkeer uit den Vreemde Dit gebied is een landstreek des doods en de middag is grauw als de nacht... ach, hoe lang heb ik niet gezocht naar het pad van haar huis, naar haar tuin, naar het gras dat haar schrede betrad. zij was de eerste die in de lente des levens een zomer lang met mij was... maar zij verliet mij en zij verried de vluchtige tenten voor het veilge vijandelijk dak. ik heb haar vervloekt en veracht, want zij liet mij zwervende gaan alleen langs de wegen des levens, maar naar haar bleef ik hunkren, in welk bed ik ook lag. en met het stijgen der jaren steeg ook de wanhoop en verschraalde de moed; ik had allengs haast geen wensch meer dan nog eenmaal bij haar te zitten, in den gloed [pagina 430] [p. 430] van het haardvuur, desnoods als mijns vijands gast. want al deze dingen die ik bestreefd en gehad heb: trots en verwoedheid, en een moed als men zelden bezat, zij verdwijnen in een onstilbaar verlangen als de schaduw des doods wast... en zij wast, ik voel mij langzaam vermoeien, en de vrees haar noóit meer te zien trok mij weg uit het zuiden, uit het gloeien om nog eenmaal haar handen te zien. en nu is zij dood, zij is dood... de tuinman die het mij zei, opziende van zijn schop, wees mij het pad naar haar graf. en wat rest mij hier bij haar graf dan herdenken en bitterheid dat zij wie haar gaf: vrijheid en namen en droomen als geen minnaar haar gaf, ook dit heeft genomen: bij haar te zijn in haar graf. H. Marsman [pagina 431] [p. 431] Ontmoeting in het Donker Vaag, geheimzinnig en grootsch gaat de avond over in nacht - alle grens en gloed wordt gedoofd en het donker regent als asch. en ik, dien de roepstem des doods heeft bezworen als nimmer voorheen van mijzelven afstand te doen, en ik, wien de engel verscheen zonder blinkende rusting of zwaard zwart en stil aan het eind van de laan, ik prevelde: waar moet ik heen? en hij zeide: naar waar ge vandaan zijt gekomen, en waarom waagt gij het niet? waarom laat ge mij telkens hier staan, en doet luid, en alsof ge niet ziet dat wij eindelijk samen moeten gaan? - omdat ik u haat en vrees, - maar gij haat en vreest ook het leven. - (zoo is het altoos geweest, ik ben bang voor den dood en bemin niet het leven) - hij ging, en ik hoor nóg het lied als een vogel die fluit in een wolk, maar ik weiger, ik ga nog niet, o Vlerk in mijn rug, o Dolk. - H. Marsman Vorige Volgende